Uitspraak Rechtbank Amsterdam LJN-nummer: AQ7058 Zaaknr: 04-1554
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 19-08-2004
Datum publicatie: 19-08-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: kort geding
Rolnummer: 04-1554
Vonnisdatum: 19 augustus 2004
FB/LV
RECHTBANK TE AMSTERDAM,
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie, Gerechtsbestuur van
de rechtbank te Amsterdam),
zetelend te `s-Gravenhage,
eisende partij,
procureur mr. L.P.Broekveldt,
advocaat mr. W. Heemskerk te `s-Gravenhage,
-- tegen --
,
wonende te ,
gedaagde partij,
procureur en advocaat mrs. G. Spong en R.B. Schmidt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Staat,
respectievelijk .
1. Het verloop van het geding
Ter terechtzitting van 13 augustus 2004 heeft de Staat overeenkomstig
de dagvaarding gesteld en gevorderd als hierna onder 3. weergegeven en
die vordering toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities.
heeft tegen deze vordering verweer gevoerd aan de hand van
overgelegde pleitnotities.
Na verder debat in tweede termijn hebben partijen vonnis gevraagd. De
uitspraak daarvan is bepaald op 19 augustus 2004.
2. De vaststaande feiten
In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze
rechtbank van
27 februari 2003 is op vordering van zijn toenmalige
verhuurster wegens het veroorzaken van overlast veroordeeld om zijn
huurwoning te ontruimen. Dat vonnis is bekrachtigd bij arrest van het
gerechtshof te Amsterdam van 17 juli 2003. heeft geen
beroep in cassatie ingesteld.
b. heeft in telefoongesprekken met medewerkers van de
rechtbank vele malen zijn ongenoegen over het vonnis van 27 februari
2003 geuit, waarbij hij jegens de betrokken medewerkers verwensingen
en beledigingen uitte. Voorts heeft in het gebouw van de
rechtbank medewerkers en bezoekers lastiggevallen en geschoffeerd.
c. Daarop heeft de directeur van de Gemeenschappelijke Beheerdienst
Parnas bij brief van 5 januari 2004 voor de duur van een
jaar de toegang tot het terrein en het gebouw van de rechtbank
ontzegd. Deze beslissing is bij brief aan van 5 maart 2004
nader gemotiveerd.
d. Sedert circa een half jaar bevindt zich vrijwel iedere
werkdag, van 10.00 tot 13.00 uur en van 15.00 tot 18.00 uur op de
openbare weg voor de slagbomen die toegang geven tot het terrein van
het gerechtsgebouw en de parkeergarage voor de medewerkers. Hij hangt
daar Palestijnse vlaggen op, zwaait met Palestijnse vlaggen, schreeuwt
en scandeert antisemitische leuzen. Voorts spreekt hij medewerkers en
bezoekers van de rechtbank aan, scheldt hen uit en zegt iedereen dat
hij in hoger beroep moet gaan.
Onder meer hebben zich de volgende voorvallen voorgedaan:
? Op 6 juni 2004 heeft een inspecteur van politie geconstateerd dat
leuzen riep als "Hamas, Hamas, dood aan Israël";
? Op 5 juli 2004 heeft een medewerker van de rechtbank
tegen voorbijgangers horen zeggen: "vuile vieze nazivarkens, vieze
kankerblanken, alle blanken zijn vuile vieze nazivarkens";
? In de maand juli 2004 heeft een rechter van de rechtbank
bij herhaling uitgescholden voor "vuile, corrupte rotrechter". Tevens
heeft hij haar toegevoegd: "wat een lelijke, gore jodenkop" en "vieze
vuile jood met je nazipraktijken".
e. Op 5 juli 2004 is het gebouw van de rechtbank
binnengegaan, waarna hij wegens lokaalvredebreuk is aangehouden en
overgedragen aan de politie.
f. Over de gedragingen en uitlatingen van zijn bij het
bestuur van de rechtbank diverse klachten ingekomen van medewerkers en
bezoekers die zich door geprovoceerd en geïntimideerd
voelen. Naar aanleiding daarvan hebben [lid van het bestuur van de
rechtbank] en op 19 juli 2004 een gesprek
gehad met waarin laatstgenoemde zijn beweegredenen voor het
onder d. omschreven gedrag heeft toegelicht.
g. Vervolgens heeft voornoemd
bij brief van 23 juli 2004 onder meer het volgende
medegedeeld:
"(...)
Als verklaring voor uw actie heeft u mij samengevat medegedeeld dat u
dankzij het optreden van wat u noemt "een corrupte Amsterdamse
rechter" uw huis bent uitgezet en dat u thans actie voert totdat u
recht is gedaan.
(...)
Het is mij bekend dat u meent dat de rechtbank niet neutraal en
integer is en in het bijzonder jegens Marokkanen onbehoorlijk handelt
en die opvatting komt u uiteraard toe, doch deze zienswijze kan voor
het bestuur van de rechtbank geen grond zijn af te zien van een
optreden tegen uw hinderlijke en onrechtmatige optreden en handhaving
van voornoemde neutraliteit.
Om die reden vraag ik u thans en voor zover nodig sommeer ik u met
onmiddellijke ingang uw hiervoor bedoelde gedragingen te staken en u
niet langer in de nabijheid van de rechtbank op te houden anders dan
voor de behandeling van een rechtszaak die u persoonlijk zou betreffen
en waarvoor u bent opgeroepen of wanneer uw aanwezigheid als getuige
of anderszins in rechte wordt vereist.
(...)"
h. Ook nadien is medewerkers en bezoekers van de rechtbank
blijven lastigvallen:
? Op 27 juli 2004 heeft een bezoeker die voor zijn werkzaamheden
regelmatig in het gerechtsgebouw moet zijn aan de officier van
justitie gemeld dat hem bij herhaling heeft toegevoegd:
"joden, vieze vuile joden, vieze zionisten";
? Op 29 juli 2004 heeft een medewerkster van de rechtbank
uitgescholden voor "moffenhoer" en "lelijk varken";
? Op 9 augustus 2004 heeft hij een medewerkster van de rechtbank
toegevoegd: "kutofficier van justitie in je kleine kutautootje";
? Diezelfde dag heeft een medewerker van de rechtbank hem bij
herhaling horen zeggen: "kankerjoden, dood aan de joden" en
"rotjoden".
3. De vordering en de grondslag daarvan
De Staat vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter
bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad op straffe van
verbeurte van een dwangsom zal verbieden zich binnen het gebied te
begeven en/of te bevinden, dat wordt begrensd door de navolgende
straten te Amsterdam:
? ten (noord)westen van het justitie-complex: de Fred. Roeskestraat,
bezien vanaf de Parnassusweg, tot perceel nr. 91, daaronder begrepen
het gedeelte van de Fred. Roeskestraat gelegen recht tegenover de
uitham van het Zuider Amstelkanaal en lopende tot en met de Ringweg
A-10 zuid;
? ten noorden van het justitie-complex: de Fred. Roeskestraat, bezien
vanaf de Amstelveenseweg, vanaf perceel nr. 91, via de Dina
Appelbornstraat naar de Locatellikade, overgaande in de Henri
Viottakade, tot aan de kruising met de Minervalaan;
? ten oosten van het justitie-complex: de Minervalaan en het Zuidplein
lopende tot en met de Ringweg A-10 zuid;
? ten zuiden van het gerechtsgebouw: de Ringweg A-10 zuid,
tenzij zijn aanwezigheid in het justitie-complex voor een rechtszaak
wordt vereist, met machtiging van de Staat om het verbod zo nodig met
behulp van de sterke arm van politie en justitie te effectueren,
althans een zodanige voorziening zal treffen als de
voorzieningenrechter juist zal achten, één en ander met veroordeling
van in de kosten van het geding.
De Staat legt aan zijn vordering ten grondslag dat het onder 2.d en h.
omschreven gedrag van als onrechtmatig jegens de rechtbank
en mitsdien jegens de Staat moet worden aangemerkt.
4. Het verweer en de slotsom daarvan
heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd en
geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van de Staat in
de kosten van het geding. Op dit verweer zal, voorzover van belang,
bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
Ter terechtzitting heeft ontkend dat hij de hem verweten
uitspraken heeft gedaan. De enkele, niet nader gemotiveerde ontkenning
is echter onvoldoende om de door de Staat geschetste situatie als
onwaar van de hand te wijzen. Ook is er, gelet op de aard van de
onderhavige procedure en de bewijsvoering in het civiele recht geen
reden om geen acht te slaan op de door de Staat overgelegde
geanonimiseerde verklaringen en brieven. De voorzieningenrechter acht
dan ook op basis van die producties voldoende aannemelijk dat
de onder de feiten aangehaalde en soortgelijke uitlatingen
jegens medewerkers en bezoekers van de rechtbank heeft gedaan.
De Staat baseert zijn vordering op de stelling dat , door de
onder 2.d en h beschreven uitlatingen te doen en zich te gedragen als
daar beschreven, onrechtmatig handelt jegens de rechtbank en de Staat.
Ter toelichting voert de Staat aan dat de rechtbank dient te
waarborgen dat haar medewerkers en bezoekers een onbelemmerde toegang
tot het gebouw hebben en dat zij dat gebouw ongehinderd en onbevangen
kunnen betreden. Voorts dient de rechtbank, als plaats waar recht
wordt gesproken, neutraliteit en integriteit uit te stralen. Het
gedrag van doet, aldus de Staat, afbreuk aan die
neutraliteit en integriteit. Door het gedrag van durven
velen het gerechtsgebouw niet, dan met angst te betreden.
Anders dan in het door de Staat genoemde geval van KG 1994/22, heeft
de Staat zich in dit kort geding niet tot spreekbuis gemaakt van een
collectief van in het gerechtsgebouw werkende rechterlijke en
rijksambtenaren die zich mogelijk elk individueel door de (beledigende
en/of intimiderende) uitlatingen en het gedrag van in hun
persoonlijke levenssfeer aangetast voelen om als zodanig een maatregel
te vragen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de
betrokkenen voor zover zij in het gerechtsgebouw hun werkzaamheden
verrichten. Volgens de stellingen van de Staat zijn hier de toegang
tot en de neutraliteit en integriteit van het gerechtsgebouw in het
geding.
Dan rijst de vraag welk optreden geëigend is voor de Staat nu hij
meent dat de toegang tot en de uitstraling van een openbaar gebouw
bedreigd worden door het optreden van een burger op de openbare weg.
Daaromtrent moet vooreerst worden opgemerkt dat het een belang van
openbare orde is dat overheidsgebouwen in het algemeen en
gerechtsgebouwen in het bijzonder voor iedere burger ongehinderd
toegankelijk zijn, het aldaar werkzame personeel daaronder begrepen.
Hinderen is in dit verband meer dan fysiek hinderen; ook door het in
woord of daad hinderlijk benaderen van hen die het gebouw willen
betreden kan een drempel ontstaan en kunnen mensen zich belemmerd
voelen in hun vrijheid het gebouw te betreden.
Evenzeer is het een belang van openbare orde dat manifestaties in de
nabijheid van gerechtsgebouwen zodanig worden gereguleerd dat de
rechtspraak daardoor niet wordt geschaad. Daarbij behoeft niet alleen
aan feitelijke verstoring van de rechtspraak (door geluidsoverlast
e.d.) te worden gedacht. Zeker op de lange duur kan door manifestaties
ook het vertrouwen in de rechtspraak of het aanzien van de rechtspraak
worden ondermijnd.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2 als vaststaand is aangenomen, heeft
het er naar het oordeel van de voorzieningenrechter alle schijn van
dat de openbare orde in de hiervoor bedoelde zin inderdaad door
wordt verstoord. Dan rijst evenwel de vraag, of de door de
Staat gevorderde civielrechtelijke voorlopige voorziening de meest
geëigende weg is om toekomstige ordeverstoringen door te
voorkomen.
Terecht heeft daaromtrent aangevoerd dat de overheid ter
bescherming van de door de Staat aangevoerde belangen in beginsel
maatregelen ter handhaving van de openbare orde ten dienste staan. Als
juist is, zoals stelt, dat hij door middel van de gewraakte
gedragingen bij het gerechtsgebouw zijn mening uit en op geweldloze
wijze zijn recht op betoging effectueert, is de Wet Openbare
Manifestaties naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dat
handelen van toepassing. Deze wet biedt (aan de gemeente) de nodige
kaders om te waarborgen dat door de manifestaties van de
openbare orde niet wordt verstoord. Of in dit verband wel
terecht een vergelijking maakt tussen zijn optreden, zoals ook
hiervoor onder 2 omschreven, en de in alle opzichten hoogstaande wijze
van handelen van Mahathma Gandhi kan daarbij uitdrukkelijk in het
midden blijven.
Indien het handelen van het karakter van ernstig gemeende
demonstratie of betoging moet worden ontzegd en in feite moet worden
gekwalificeerd als welbewust zoveel mogelijk overlast veroorzaken door
jennen, treiteren, hinderlijke aanwezigheid en opruiend gedrag staan
de (lokale) overheid evenzeer middelen ter handhaving van de openbare
orde ter beschikking. In alle gevallen geldt dat ingevolge art. 172
van de Gemeentewet de burgemeester van de gemeente Amsterdam - geen
partij in dit geding - met de handhaving van de openbare orde is
belast.
Voor zover zich ten opzichte van individuele medewerkers of
bezoekers van de rechtbank schuldig maakt aan strafbare feiten, kunnen
die medewerkers of bezoekers zich daarnaast individueel wenden tot de
politie om aangifte te doen.
Gesteld noch gebleken is dat de hiervoor genoemde middelen zijn
uitgeput en niet tot het gewenste resultaat hebben kunnen leiden. Ook
in zoverre wijkt de situatie af van het door de Staat genoemde geval
in KG 1994, 22.
Bij het als partij instellen van een civiele vordering ten behoeve van
een van zijn met overheidsrechtspraak belaste organen dient de Staat,
juist in verband met de rechtsprekende taak van dat orgaan, een meer
dan gemiddelde terughoudendheid te betrachten. Zoals de rechter bij
het handhaven van de orde in de rechtszaal vertrouwt op de hem bij wet
(vgl. Art. 124 wetboek van Strafvordering) toegekende bevoegdheden, zo
mag en moet in eerste instantie de rechter voor het handhaven van de
orde in de nabijheid van het gerechtsgebouw vertrouwen op de
autoriteiten die met de handhaving van de openbare orde zijn belast.
Een vordering van de Staat tot het treffen van een voorlopige
voorziening, zoals de onderhavige vordering, mag dan ook weliswaar in
beginsel niet onmogelijk worden geacht, maar dient een laatste
redmiddel te zijn, indien alle andere mogelijkheden zijn uitgeput.
Nu er voor de Staat andere, meer voor de hand liggende wegen zijn om
tegen op te treden, zullen die wegen eerst moeten worden
bewandeld. Er is derhalve vooralsnog geen plaats voor de gevorderde
civielrechtelijke voorlopige voorziening.
De Staat zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn
vordering. De Staat zal als de in het ongelijk te stellen partij
worden veroordeeld in de kosten van het geding.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Verklaart de Staat niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt de Staat in de kosten van het geding, tot aan de uitspraak
van dit vonnis aan de zijde van begroot op EUR 241,-- aan
verschotten en EUR 703,-- aan procureurssalaris.
Verklaart vorenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Bakker,
fungerend-voorzieningenrechter van deze rechtbank, en in het openbaar
uitgesproken ter terechtzitting van 19 augustus 2004, in
tegenwoordigheid van de griffier.