http://www.minez.nl
MINEZ: Onderzoek algemeene rekenkamer Groene stroom
Hierbij zend ik u de antwoorden op uw vragen betreffende het onderzoek
Groene stroom: van de Algemene Rekenkamer, die mij werden toegestuurd
met brief van 6 juli jl.
1. Waarom is ervoor gekozen om geen ex ante onderzoek met
verschillende beleidsvarianten uit te voeren bij de ontwikkeling van
de MEP-regeling? Dit in tegenstelling tot wat is voorgeschreven in de
Regeling Prestaties en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid?
De Regeling Prestaties en Evaluatieonderzoek is formeel van kracht
geworden per 1 januari 2002. Echter, door de ruimte die deze regeling
bevatte voor nadere invulling door de departementen is deze binnen het
Ministerie van Economische Zaken nader uitgewerkt in een concrete
evaluatierichtlijn en met ingang van 1 juli 2002 van toepassing
verklaard.
Bij de start van de beleidsvoorbereiding voor de MEP-regeling in 2001
zijn verschillende varianten bezien en in een intern EZ-project
uitgewerkt, waarmee wel aan de geest van de Regeling is
tegemoetgekomen. De variant verplichting was reeds afgevallen omdat
aan deze variant te veel nadelen kleefden. Voornaamste reden was dat
een verplichting niet aangrijpt bij de kern van het probleem: het
achterblijven van het aanbod bij de vraag door gebrek aan voldoende
investeringsbereidheid en te lange procedures. Daarnaast ontbrak het
op dat moment aan draagvlak in de markt, wat de handhaafbaarheid
lastig maakt. Hierover is ook meerdere malen met de Tweede Kamer
gesproken zoals ook het rapport van de Algemene Rekenkamer aangeeft.
2. De Rekenkamer constateert dat de taakafbakening tussen de
verschillende toezichthouders in het begin niet duidelijk was en dat
daardoor controle op de in- en verkoop van groene stroom door
leveranciers ontbrak. Hoe komt het dat de controle hierop ontbrak?
Door wie had die controle idealiter uitgeoefend moeten worden? Waarom
heeft die instantie uiteindelijk de controle niet uitgevoerd? Waarom
heeft het tot 1 januari 2004 geduurd om dit probleem op te lossen?
De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bij het
toezicht betrokken instanties waren bij aanvang van de markt voor
groene stroom (1 juli 2001) op hoofdlijnen gedefinieerd in wet- en
regelgeving. Dit betreft met name de Elektriciteitswet 1998 en de Wet
belastingen op milieugrondslag (Wbm) en de op deze wetten gebaseerde
regelgeving. DTe was en is als toezichthouder op de
elektriciteitsmarkt verantwoordelijk voor het toezicht op de in- en
verkoop van groene stroom door leveranciers. Omdat er geen
aanwijzingen waren dat sprake was van misstanden met betrekking tot de
in- en verkoop van groene stroom heeft DTe haar toezichthoudende rol
op reactieve wijze vorm gegeven. De liberalisering van de markt voor
duurzame elektriciteit met daarbij het wettelijke systeem van
groencertificaten waren bij aanvang van de liberalisering op 1 juli
2001 een nieuw fenomeen. In de loop van de tijd is de regelgeving
verduidelijkt en
aangevuld. Parallel daaraan is de Europese richtlijn duurzame
elektriciteit geïmplementeerd. Het wetsvoorstel waarmee deze richtlijn
is geïmplementeerd, is op 1 januari 2004 van kracht geworden. Naar
aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer is begin dit
jaar een toezichtvisie milieukwaliteit elektriciteit opgesteld. Hierin
zijn de taken van de verschillende toezichthouders nader gedefinieerd
en verder op elkaar afgestemd en zijn de hoofdlijnen van de
toezichthoudende taak van DTe in dit verband nader toegelicht.
3. Is het in de praktijk mogelijk geweest om twee keer dezelfde
stroom te verkopen en hier dus ook twee keer een belastingvoordeel
over te ontvangen? Zo ja, is er dan inzicht in welke mate waarin dit
is voorgekomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk geweest om twee keer een belastingvoordeel te
ontvangen over dezelfde groene stroom. Om voor de toepassing van het
fiscale voordeel conform artikel 36i lid 6 van de Wet belastingen op
milieugrondslag in aanmerking te komen, dient een overeenkomstige
hoeveelheid groencertificaten te worden afgeboekt. De Belastingdienst
controleert of dit op de juiste wijze is geschied.
4. Waarom heeft de Minister van Financiën afgezien van een reactie op
het rekenkamerrapport? Gezien de opmerkingen van de Rekenkamer over de
ontbrekende controle van onder meer de belastingdienst is een reactie
wel degelijk op zijn plaats.
De primaire verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën
beperkt zich in deze tot de heffing en inning van de belasting op
milieugrondslag, één van de instrumenten ter uitvoering van het
beleid. Aangezien de conclusies en aanbevelingen geen betrekking
hebben op dat aspect, heeft de Minister van Financiën aan de Algemene
Rekenkamer laten weten zich van commentaar te onthouden.
5. In hoeverre wordt er bij de Europese Commissie nagedacht over het
invoeren van een verplichtingenstelsel in heel Europa? Op welke
termijn zou dit eventueel spelen?
De Commissie is voor zover mij bekend niet voornemens een
verplichtingenstelsel in geheel Europa in te voeren. Ze laat het
primair aan de lidstaten zelf om te beslissen hoe de toename van
duurzame elektriciteit kan worden gerealiseerd. Het merendeel van de
lidstaten heeft vooralsnog gekozen voor een feed-in-tarif
(vergelijkbaar met de MEP), een grote minderheid heeft gekozen voor en
(nationaal) verplichtingenstelsel. Uiterlijk 27 oktober 2005 zal de
Commissie een rapport uitbrengen waarin de ervaringen weergegeven
worden met de verschillende stimuleringsregimes en dat zo nodig
vergezeld gaat van een voorstel voor een communautaire kaderregeling
voor duurzame elektriciteit. Mocht het tot een kaderregeling komen,
dan hebben de lidstaten in ieder geval nog 7 jaar overgangstermijn
voor het bestaande instrumentarium.
6. De Minister acht bij stroometikettering een uitbreiding naar het
land van herkomst van geïmporteerde groene stroom niet wenselijk. Is
de Minister wel van mening dat ook van de geïmporteerde stroom moet
worden aangegeven hoe deze is opgewekt?
Ja. In dit verband wijs ik op de per 1 juli jl. doorgevoerde wijziging
van de Elektriciteitswet in verband met implementatie en aanscherping
toezicht netbeheer. In artikel 95k is geregeld dat stroomleveranciers
uiterlijk drie maanden na 1 januari van elk kalenderjaar informatie
dienen te verstrekken over de opwekkinggegevens van de aan
eindafnemers geleverde elektriciteit.
Bij ministeriële regeling zijn onder andere nadere regels gesteld ten
aanzien van de wijze waarop geïmporteerde elektriciteit moet worden
vermeld . Zo geldt voor geïmporteerde elektriciteit dat deze wordt
gerubriceerd onder de desbetreffende opwekkingsbron.
18 aug 04 09:53
Ministerie van Economische Zaken