LJN-nummer: AQ6963 Zaaknr: 03/2670 WVG
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 4-08-2004
Datum publicatie: 17-08-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: WVG 03/2670 KRD
Uitspraak
in het geding tussen
, wonende te , eiser,
gemachtigde ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 8 augustus 2002 heeft eiser een traplift en aanpassing van de natte
cel aangevraagd.
Bij besluit van 20 februari 2003 heeft verweerder de aanvraag
afgewezen omdat de woningaanpassing niet als doeltreffend en doelmatig
kan worden aangemerkt.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 28 maart 2003 bezwaar
gemaakt.
Bij besluit van 30 juli 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond
verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij
brief van 4 september 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 10 oktober 2003 een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2004. Eiser
heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan
door de heer Slors, maatschappelijk werker. Verweerder heeft zich
laten vertegenwoordigen door M.W.M. Tettero.
2. Overwegingen
Bij de beoordeling van het geding gaat de rechtbank uit van de
volgende feiten.
In de rapportage van 2 oktober 2002 heeft de verzekeringsarts vermeld
dat sprake is van verminderde energetische belastbaarheid van de
beenfunctie van eiser die gepaard gaat met stijfheid in alle
gewrichten. Naar verwachting zullen de beperkingen langzaam verder
toenemen. Eiser kan steeds slechter traplopen. Geconcludeerd is dat
eiser geïndiceerd is voor een "woonsituatie" waarbij eiser geen trap
meer hoeft te lopen. Volgens verzekeringsarts is het niet zeker dat
eiser zelf nog de traplift zal kunnen bedienen. Voorts is aangegeven
dat eiser tijdens het douchen niet lang genoeg kan blijven staan. Er
bestaat een indicatie voor aanpassing van de natte cel op de eerste
verdieping, indien deze natte cel door eiser in gebruik blijft. De
verzekeringsarts heeft voorts aangegeven dat sprake is van een proces
van geestelijke achteruitgang met gedragsstoornissen, waarvoor eiser
medicatie gebruikt.
In het advies van 21 oktober 2002 van de ergonomisch adviseur is
aangegeven dat de ergonomische belemmeringen van eiser kunnen worden
opgeheven door aanpassingen. Het betreft de aanleg van een traplift,
het plaatsen van een opklapbare douchezit en het op een glijstang en
binnen handbereik plaatsen van de douchekop. In dat geval is
verhuizing naar een andere woning niet noodzakelijk. Naar de mening
van de ergonomisch adviseur kan verhuizing naar een geschiktere woning
en goedkopere adequate oplossing vormen.
In het bezwaarschrift van 28 maart 2003 is namens eiser verklaard dat
gezien beperkingen in verband met de reuma van eiser de kans aanwezig
is dat eiser over een aantal jaren in een verpleeghuis moet worden
opgenomen.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de overweging dat de
woningaanpassingen geen verantwoorde voorzieningen zijn. Verhuizing
naar een geschikte woning acht verweerder adequaat. Subsidiair is in
het bestreden besluit overwogen dat aanpassing van de huidige woning
niet de goedkoopst adequate oplossing vormt.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de traplift en
aanpassing van de natte cel verantwoorde voorzieningen zijn.
Onvoldoende is rekening gehouden met de totale gezinssituatie van
eiser. Een verhuizing naar een aangepaste woning is niet in het belang
van eiser en zijn echtgenote, aangezien zij mogelijk opnieuw zouden
moeten verhuizen indien eiser naar een verpleeghuis moet. Voorts is
gesteld dat een verhuizing een groot negatief effect op de psychische
gesteldheid van eiser zou hebben.
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de woningaanpassing niet
doeltreffend en doelmatig is zodat geen sprake is van een verantwoorde
voorziening. Overwogen is dat de adequaatheid van het gebruik van de
traplift twijfelachtig is en dat de beperkingen van eiser verder
zullen toenemen. Gesteld is dat de verzekeringsarts de psychische
problemen van eiser in geval van verhuizen onder ogen heeft gezien,
maar dat deze desondanks niet van mening is dat verhuizing geen
adequate oplossing zal bieden. Gesteld is dat dankzij verhuizing naar
een geschikte woning opname van eiser in een verpleeghuis kan worden
voorkomen of uitgesteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 2, eerste lid, van de WVG luidt als volgt. Het gemeentebestuur
draagt zorg voor de verlening van woonvoorzieningen,
vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan
het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige
gehandicapten en stelt met inachtneming van het bepaalde bij of
krachtens deze wet daartoe regels vast bij verordening.
Artikel 3 van de WVG bepaalt dat het gemeentebestuur verantwoorde
voorzieningen aanbiedt en dat onder verantwoorde voorzieningen worden
verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht
worden verleend.
In artikel 1 eerste lid aanhef en onder c, van de WVG, voor zover hier
van belang is woonvoorziening gedefinieerd als een voorziening die
verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of
verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale
gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij
ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de
woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt
aangemerkt, indien de voorziening gericht is op het opheffen of
verminderen van ergonomische beperkingen.
In artikel 2.4, tweede lid, van de Verordening voorzieningen
gehandicapten (hierna: de verordening) in verbinding met artikel
2.1 van de verordening is bepaald dat een gehandicapte voor een
woningaanpassing of een woonvoorziening van niet-bouwkundige en
woontechnische aard in aanmerking kan worden gebracht indien de
voorziening van verhuizing en inrichting niet te realiseren of niet de
goedkoopst adequate oplossing is.
De rechtbank dient te beoordelen of in voldoende mate is komen vast te
staan dat verhuizing van eiser naar een andere, zonder aanpassing,
geschiktere woning als een adequate oplossing moeten worden aangemerkt
voor de beperkingen van eiser die eiser in de huidige woning
ondervindt.
De verzekeringsarts heeft geconstateerd dat bij eiser sprake is van
een proces van geestelijke achteruitgang met gedragstoornissen.
Daarbij is aangegeven dat eiser geïndiceerd is voor een woonsituatie
waarbij eiser geen trap meer hoeft te lopen. De verzekeringsarts heeft
geen oordeel gegeven over de vraag of de psychische problemen van
eiser aan verhuizing in de weg staan. Niet is onderzocht of een
verhuizing in de toekomst tot verdergaande decompensatie zal leiden,
dan wel tot andere schade aan zijn psychische gezondheid.
Het standpunt van de ergonomisch adviseur dat verhuizing een
goedkopere adequate voorziening kan vormen, impliceert dat de
verhuizing als adequaat zou zijn aan te merken. Dit standpunt
veronderstelt derhalve een oordeel over de vraag of en, zo ja, in
hoeverre een verhuizing psychische gezondheidsschade zal meebrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt beantwoording van deze vraag
tot de deskundigheid van een arts en niet van een ergonomisch
adviseur.
Het standpunt van verweerder dat de verzekeringsarts niet van mening
is dat verhuizing geen adequate oplossing is, acht de rechtbank -
daargelaten dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts uitdrukkelijk
heeft verklaard dat hij dit niet van mening is - geen voldoende
feitelijke grondslag om de adequatie van de verhuizing aannemelijk te
achten. Daarbij merkt de rechtbank op het zorgvuldigheidsbeginsel met
zich meebrengt dat de verzekeringsarts zijn mening onderbouwt met
kenbaar psychologisch dan wel psychiatrisch onderzoek volgens daarvoor
in aanmerking komende methoden en technieken.
Dat eiser misschien in de toekomst door verdere achteruitgang in zijn
gezondheid gedwongen kan zijn, al dan niet ten schade van zijn
psychische gezondheid, naar een verpleeghuis te verhuizen, doet aan
het voorgaande niet af.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met
het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor
vernietiging in aanmerking komt. Het beroep zal ongegrond worden
verklaard.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerders voorwaarde dat
eiser zelfstandig gebruik moet kunnen maken van de traplift, nergens
op gebaseerd is en in strijd lijkt met de in de jurisprudentie (RSV
2002/36) ontwikkelde gedachte dat bij de keuze van de goedkoopst
adequate voorziening juist wel rekening mag worden gehouden met de
mate waarin van gezinsleden mag worden gevergd dat zij de betrokkene
helpen.
Van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan
hebben is de rechtbank niet gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken nadat de uitspraak
onherroepelijk is geworden een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt
met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat de gemeente aan eiser het door hem betaalde
griffierecht van EUR 31,- vergoedt,
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Vos als griffier,
uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en
verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de
Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn
voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt
aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze
uitspraak is verzonden.