Antwoorden op Kamervragen over anticonceptie voor mensen met een
verstandelijke handicap
Vragen CDA-fractie
1. Het inzetten van anticonceptie en het geven van voorlichting in een vroeg stadium
zijn uitgangspunt van het beleid. Welke rol ziet de staatssecretaris weggelegd voor
de huisarts, omdat nog niet overal AVG-artsen (arts voor verstandelijk
gehandicapten) aanwezig zijn?
Antwoord: In die gevallen waar de verstandelijk gehandicapte de reguliere huisarts
bezoekt, zal deze zijn/haar patiënt voorlichten en adviseren rond anticonceptie en
kinderwensen. Het beginsel van goed hulpverlenerschap brengt met zich mee dat de
arts waar nodig contact zoekt met collega-artsen, bij voorkeur AVG's en
psychosociaal deskundigen van bijvoorbeeld de MEE-organisatie.
2. De arts en de hulpverlener krijgen een rol bij beoordeling of een zwangerschap
verantwoord is. Is bij de beoordeling ook een rol weggelegd voor ouders van een
verstandelijk gehandicapte met een kinderwens, omdat zij in een situatie kunnen
komen te verkeren waarbij zij in praktijk ongewild opvoeder worden van de
eventuele kleinkinderen?
Antwoord: De beoordeling dient plaats te vinden door de arts en de hulpverleners.
Deze zullen in hun afweging veelal ook de opvatting van de ouders c.q.
belangenbehartigers betrekken. De mening van de ouders/belangenbehartigers speelt
hierbij zelfs een prominente rol.
3. Voor de verdere uitwerking van beleid is het wenselijk om te weten hoe andere
landen met deze problematiek omgaan. Kunt u toelichten of andere Europese landen
beleid hebben op dit terrein? Zo ja, hoe ziet dit beleid eruit?
Antwoord: Mij zijn geen maatregelen van overheden in andere landen bekend. In die
zin neemt Nederland een koploperspositie in. Wel zijn er in de ons omringende
landen methodieken ontwikkeld om diverse opvoedingsgebieden in kaart te brengen
en daar processen mee te monitoren.
Vragen PvdA-fractie
4. De staatssecretaris licht toe de tijd die verstreken is tussen het verschijnen van het
Gezondheidsraadadvies en haar reactie te hebben benut om mensen te raadplegen
die verstandelijke gehandicapten ondersteunen. Op welke wijze, en in welke omvang
heeft deze raadpleging plaatsgevonden? Hoe representatief zijn de casus die in de
brief worden vermeld?
Antwoord: De volgende organisaties zijn bezocht: De William Schrikker Stichting, de
Federatie van Ouderverenigingen, de Nederlandse Vereniging Artsen Verstandelijk
Gehandicapten, MEE Nederland, de Stichting Philadelphia en wetenschappelijk
onderzoekers. Voorts is dit onderwerp besproken in het Bestuurlijk Overleg
Gehandicapten. Hierbij waren de volgende organisaties vertegenwoordigd: de
Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, de Landelijke Federatie
Belangenverenigingen "Onderling Sterk", de Federatie van Ouderverenigingen, MEE
Nederland en de Chronisch Zieken en Gehandicaptenraad.
De casus zijn ontleend aan gesprekken met hulpverleners, en zijn deels gebaseerd op
casus uit televisie-uitzendingen. De casus vormen daarmee een dwarsdoorsnede van
de bevindingen van diverse organisaties en hulpverleners.
2
5. Op welke wijze heeft de staatssecretaris zich op de hoogte gesteld van de vele
initiatieven die er in het land zijn rond het thema seksualiteit en voorlichting bij
mensen met een verstandelijke handicap?
Antwoord: Via de hierboven genoemde organisaties en Transact, het Landelijk
Expertisecentrum seksespecifieke zorg en seksueel geweld.
6. De staatssecretaris stelt dat zij inzet op een ontmoedigingsbeleid, ook als er een
goed ondersteuningssysteem is, maar de prioriteit teveel bij deze mensen komt te
liggen. Wie bepaalt in de praktijk of dit het geval is en hoe?
Antwoord: Zie ook het antwoord op vraag 2. De beoordeling dient plaats te vinden
door de arts en de hulpverleners, die daarbij tevens verwanten, belangenbehartigers
en andere sleutelfiguren uit de omgeving van de verstandelijke gehandicapte
raadplegen. De opvatting van de verwanten en belangenbehartigers speelt hierbij een
prominente rol. Voor een weloverwogen oordeelsvorming zijn, nu nog ontbrekende,
protocollen noodzakelijk.
7. Wat wordt er gedaan ter verruiming van de kennis en vaardigheden bij
hulpverleners?
8. Er wordt een protocollering voorgesteld van de besluitvorming en de rol daarbij van
hulpverleners, cliëntenverenigingen e.d. Welke vorm moet zo'n protocol krijgen, en
wie neemt in de ontwikkeling het voortouw?
Antwoord 7 en 8 : Ik stel mij voor dat zorgverleners, samen met ouder- en
cliëntenverenigingen, protocollen opstellen om te toetsen of de toekomstige ouders
inderdaad in staat zijn tot verantwoord ouderschap. De NVAVG heeft dit reeds
opgepakt.
9. De staatssecretaris sluit het verder ontwikkelen van een ondersteunend netwerk
rond seksualiteit, zwangerschap en ouderschap uit ten faveure van intensievere inzet
op begeleiding bij anticonceptie. Waarop is het besluit tot deze wat al te rigoureuze
beperking van inzet op steunnetwerken gebaseerd?
Antwoord : Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5. Mijn uitgangspunten, zoals
uiteengezet in het standpunt, zijn de volgende. Geconstateerd is dat in zeer vele
gevallen de opvoeding van een kind door (een) verstandelijk gehandicapte ouder(s)
uitloopt op een uithuisplaatsing van het kind. Evenwel is niet uitgesloten dat er
wellicht positievere voorbeelden te vinden zouden zijn. Ik heb inmiddels, zoals
aangekondigd in het standpunt, opdracht gegeven te zoeken naar deze voorbeelden,
en te inventariseren wat dan de factoren voor dit succes zijn. Ook blijkt uit het
advies van de Gezondheidsraad dat kennis op dit terrein zelfs in het veld van de
hulpverlening een achterstand heeft. Deze achterstand kan ingelopen worden door
bijvoorbeeld de arts voor verstandelijk gehandicapten (AVG-en). Voorts stel ik in het
standpunt, p. 5: `Pas als de kennis in het veld van de hulpverlening op peil is, heeft
het zin naar verdere mogelijkheden van ondersteuning te zoeken - althans, als dat de
voorwaarde is, wil de kinderwens van de verstandelijk gehandicapte verantwoord
gerealiseerd worden. Of dat onder huidige omstandigheden al mogelijk is laat ik
nader onderzoeken. Zoals gezegd: mijn eigen informatie vanuit het veld leverde een
(zeer) negatief beeld op, maar er zouden ook voorbeelden te vinden zijn van een
meer positief ouderschap van mensen met een verstandelijke handicap. Een
beslissing over de door de Gezondheidsraad - mijns inziens terecht - gesignaleerde
noodzaak van uitgebreide ondersteuning, wil het ouderschap van de verstandelijk
gehandicapte in twijfelgevallen toch nog verantwoord zijn, wil ik pas nemen als ik op
dit punt breder geïnformeerd ben.' Het is dus niet zo dat ik op de voorhand de inzet
van steunnetwerken in alle gevallen wil beperken. Wel wil ik eerst nader
geïnformeerd zijn over de concrete (on)mogelijkheden.
3
Vragen VVD-fractie
10. Bent u van mening dat ouderschap, afhankelijk van een extern ondersteunend
netwerk, nooit moet worden aangemoedigd?
Antwoord: Ja, als verantwoord ouderschap uitsluitend mogelijk is dankzij een
ondersteunend netwerk, dan dient dit zeker niet te worden aangemoedigd.
11. De staatssecretaris heeft zich in haar afweging laten leiden door het belang van het
kind. Tevens stelt zij vast dat "het werkelijke probleem niet alleen ligt bij
verstandelijk gehandicapten die hun kinderwens kenbaar maken, maar ook bij hen
die kenbaar maken dat ze zwanger zijn". Het advies gaat niet in op dit gesignaleerde
werkelijke probleem. Waar gaat u doen om dit werkelijke probleem aan te pakken?
Antwoord:
Uit het citaat blijkt dat het probleem tweeledig is: dat van verstandelijk
gehandicapten met een bewuste kinderwens, en dat van verstandelijk gehandicapten
die onvoldoende voorbereid op een zwangerschap en de gevolgen daarvan zwanger
zijn geraakt. De aanpak van het tweede probleem (en tevens van belang voor het
eerste) is inzetten op voorlichting over seksualiteit en zwangerschap op jonge leeftijd
en op anticonceptionele maatregelen.
12. Er wordt geadviseerd om in een vroeg stadium te beginnen met het inzetten op
anticonceptie en voorlichting. Wat bedoelt de staatssecretaris met "een vroeg
stadium"? Wordt daarbij gedacht aan seksuele voorlichting en onderwijs over het
lichaam aan alle verstandelijk gehandicapten (mannen en vrouwen), of alleen aan
diegene die hun kinderwens kenbaar maken? Wie moet die voorlichting geven
(ouders, opvoeders, hulpverleners/artsen)? Zijn deze mensen voldoende in staat om
deze voorlichting te geven? Hoe vindt de controle plaats of er ook daadwerkelijk
voorlichting wordt gegeven?
Antwoord: Zie ook het antwoord op vraag 11. In een vroeg stadium is: voor en
tijdens de puberteit van de verstandelijke gehandicapte. Het gaat inderdaad om
voorlichting aan alle verstandelijk gehandicapten op een voor hen inzichtelijk niveau.
Het is in de eerste plaats aan het zorgveld om hier de eerste stappen te nemen. Dat
gebeurt ook al, zie bijvoorbeeld de beleidsnotitie van Philadelphia. Maar ook en met
name is hier een taak voor de ouders weggelegd.
13. Deelt u de mening dat veel betrokkenen de kinderwens/seksualiteit van verstandelijk
gehandicapten ontkennen omdat het zo'n moeilijk onderwerp is? Vindt u dat de
overheid een taak heeft om het bewustzijn hierover te vergroten?
Antwoord:
Inderdaad is het zo dat dit onderwerp in het verleden een beladen onderwerp was,
zoals trouwens seksualiteit in het algemeen een beladen onderwerp was. In mijn
standpunt noem ik eveneens de snelle ontwikkeling die de maatschappij heeft
doorgemaakt ten aanzien van verstandelijk gehandicapten. Ik constateer echter ook
dat dit onderwerp bij (hulpverlenings-)instellingen voor verstandelijk gehandicapten
en ouders uit de taboesfeer komt. Zie verder het antwoord op vraag 12.
14. Het advies is gebaseerd op gesprekken met organisaties rond verstandelijk
gehandicapten en met casussen uit televisie-uitzendingen. Is ook met verstandelijk
gehandicapte ouders gesproken?
4
Antwoord: Het standpunt is grotendeels gebaseerd op gesprekken met
hulpverleners. Voorts is het advies onderwerp van gesprek geweest tijdens het
Gestructureerd Overleg Gehandicapten. De Landelijke Belangenvereniging Onderling
Sterk maakt onderdeel uit van dit overleg. De directeur van Onderling Sterk is zelf
ouder.
15. De kritiek van de staatssecretaris op het advies van de Gezondheidsraad richt zich
op het sterke accent ervan op wetgeving rond patiënten. De conclusie van de
Gezondheidsraad is dat men ook in het geval van verstandelijk gehandicapten niet
om de wetgeving heen kunt. Ook u zegt niet van plan te zijn deze te wijzigen. Hoe
groot acht u de kans dat door middel van anticonceptie en voorlichting het aantal
zwangerschappen onder verstandelijk gehandicapten kan worden teruggedrongen?
Bent u bereid, wanneer het gewenste resultaat niet wordt behaald, tot andere
maatregelen over te gaan? Zo ja, waar denkt u dan aan?
Antwoord:
Ik heb in het standpunt een nuancering aangebracht ten aanzien van het advies van
de Gezondheidsraad. Uit contacten met het veld bleek mij dat deze benadering beter
aansluit bij de praktijk dan een benadering hoofdzakelijk vanuit de Wet op de
geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Dit laatste, zoals ook gesteld in
het standpunt, beperkte ook de mogelijkheden van de Gezondheidsraad tot een
breder advies.
Mijn standpunt is gebaseerd op uitgebreide consultaties in het veld. Het zorgveld
heeft ook breed gereageerd op het standpunt, in positieve zin. Het maakt in de
praktijk veel verschil uit of een hulpverlener (of een team van hulpverleners) ervan
uitgaat dat de kinderwens van een verstandelijk gehandicapte, desnoods met een
24-uurs ondersteunend (professioneel) netwerk, zo veel mogelijk gerealiseerd moet
worden, of dat uitgaande van het beleidskader dat in mijn standpunt wordt
neergelegd men in dergelijke gevallen een ontmoedigingsbeleid dient te voeren. Dit
laatste zal zeer zeker het aantal hier bedoelde zwangerschappen terugdringen. Ik
acht het onjuist op dit moment te speculeren over andere uitkomsten.
16. Conform de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is
leidraad bij het medisch handelen, het belang van de patiënt. Is voor artsen van
verstandelijk gehandicapten vanaf nu niet de WGBO maar uw standpunt inzake
anticonceptie voor verstandelijk gehandicapten de leidraad? Zo ja, wat is de
juridische status van het advies? Zo neen, hoe denkt u dan toch het belang van het
ongeboren kind later te kunnen behartigen?
Antwoord: Ook voor artsen voor verstandelijk gehandicapten vormt de WGBO en
daarmee het belang van de patiënt de leidraad bij het medisch handelen. Daarbij
geldt de verplichting te handelen als een goede hulpverlener (BW art. 7:453) in
overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit
de voor hulpverleners geldende professionele standaard. In mijn standpunt laat ik
zien - overigens deels in navolging van de Gezondheidsraad - dat het ook in het
belang van de verstandelijk gehandicapte zelf kan zijn als geboorte van een kind
voorkomen kan worden. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 18, 19 en 38. Ik
ga ervan uit dat mijn beleidsstandpunt doorwerkt op de professionele standaard.
17. De staatssecretaris stelt dat bij verstandelijk gehandicapte ouders het slagen van
ouderschap te veel afhangt van de omstandigheden in hoeverre er een steunend
systeem is. Zijn er mogelijkheden om deze ondersteunende systemen te verbeteren?
Bent u van mening dat, gezien uw eerdere constatering, er pas wordt gesproken
over de kinderwens als sprake is van een zwangerschap, en deze ondersteunende
systemen hoe dan ook moeten worden verbeterd?
5
Antwoord:
Er kunnen drie situaties worden onderscheiden:
a) er is géén uitdrukkelijke kinderwens, maar wel sprake van een zwangerschap;
b) er is sprake van een kinderwens, maar niet sprake van een zwangerschap;
c) er is sprake van een kinderwens èn sprake van een zwangerschap.
Als er sprake is van zwangerschap dan dienen de belangen van ouders en kind
uiteraard zo goed mogelijk behartigd te worden. De opzet van een ondersteunend
systeem/netwerk van mantelzorgers en professionele hulpverleners is hierbij
onontbeerlijk. Ik laat nog onderzoeken of dit ondersteunende netwerk een voldoende
voorwaarde is voor het realiseren van verantwoord ouderschap. Zie ook het
antwoord op vraag 9.
Daar waar sprake is van een kinderwens (zonder zwangerschap), maar is
geconstateerd dat verantwoord ouderschap uitsluitend mogelijk is dankzij een
ouderschapsondersteunend netwerk, dient daarom (voorlopig althans) een
ontmoedigingsbeleid te worden gevoerd. Zodra de uitkomsten van het onderzoek
bekend zijn, zal ik de problematiek opnieuw bezien.
18. In hoeverre staat u achter het beleid om de plaatsing in de samenleving van
verstandelijk gehandicapten zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met die
van mensen zonder verstandelijke handicap? Zijn er mogelijk andere situaties waarin
u vindt dat het belang van derden (de samenleving) prevaleert boven dat van
verstandelijk gehandicapten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot eerder genoemd
beleid?
Antwoord:
Uitgangspunt van het overheidsbeleid is volwaardig burgerschap. Dit betekent dat
mensen met een verstandelijke handicap dezelfde rechten hebben als mensen zonder
een verstandelijke handicap, maar ook dat zij dezelfde plichten hebben. Waar
mensen door hun verstandelijke handicap niet of niet volledig gebruik kunnen maken
van hun rechten of van hun plichten, kan het noodzakelijk zijn aanpassingen of
voorzieningen te treffen, hetzij om hen dit gebruik mogelijk te maken, hetzij ter
bescherming van henzelf of derden. Wanneer mensen niet zelfstandig voor hun
kinderen kunnen zorgen en er geen adequate ondersteuning kan worden geboden,
kan het zijn dat het krijgen van kinderen wordt afgeraden of dat kinderen uit huis
worden geplaatst. Deze denkwijze sluit aan bij het gedachtegoed van de WGBH/CZ
(Wet Gelijke behandeling op grond van Handicap/Chronische Ziekte ): als mensen
niet voldoen aan gestelde functie-eisen, dan is er geen sprake van discriminatie als
mensen met een handicap worden afgewezen, mits de functie-eisen redelijk zijn. Zo
zal een blinde niet worden aangenomen als buschauffeur, omdat hij geen rijbewijs
heeft. Iemand die niet kan lezen, zal niet als leesmoeder in het onderwijs worden
ingeschakeld. Evenmin zal iemand met en verstandelijke handicap worden ingezet op
een functie, waarbij inzicht in gevolgen van handelen met name in complexe
situaties (creativiteit en snelle actie op grond van waarneming) noodzakelijk wordt
geacht.
19. Een belangrijke conclusie van de Gezondheidsraad was dat er wetenschappelijk
onderzoek moet komen naar seksualiteit, ouderschapscompetentie en mogelijkheid
deze te trainen? U wilt alleen inventariserend onderzoek doen naar succesfactoren.
Waarom worden deze aanbeveling van de Gezondheidsraad niet overgenomen?
Waarom wordt zonder harde onderzoeksgegevens nu al gesteld dat ouderschap bij
verstandelijk gehandicapten ongewenst is? U stelt dat er bij hulpverleners veel
onkunde en onwetendheid is. Welke stappen zijn nodig om dit veranderen?
Antwoord: Het gaat hier om complexe problematiek, waarbij een gefaseerde aanpak
noodzakelijk is. Ik sluit niet uit dat er gevallen zijn van ouderschap van verstandelijk
gehandicapten die wel positief verlopen. Daarnaar laat ik dan ook onderzoek doen. In
6
mijn brief heb ik beschreven op welke manier ik mij nader geïnformeerd heb. Ik heb
daarbij gebruik gemaakt van bronnen die aanvullend zijn op het advies van de
Gezondheidsraad. De eerste stap moet zijn: bezien of er inderdaad gevallen van
ouderschap van verstandelijk gehandicapten gevonden kunnen worden waarbij
sprake is van succes, en de volgende stap is dan: wat zijn de succesfactoren.
Daarna wil ik deze problematiek opnieuw bezien. Wat betreft mijn
ontmoedigingsbeleid sluit ik in mijn brief aan bij het Gezondheidsraadadvies: `De
commissie hecht grote waarde aan de preventie van onverantwoord ouderschap. Om
die reden meent zij dat een arts bij zijn oordeelsvorming een kinderwens van een
patiënt mag relativeren als hij, op grond van verminderde ouderschapscompetentie
van de patiënt en het ontbreken van goede opvoedingsalternatieven, vermoedt dat
het welzijn van het eventuele kind onvoldoende zal zijn gewaarborgd' (GR-advies,
p.67). Zie verder ook mijn antwoord op vraag 9.
20. In de brief wordt opgemerkt dat voor verantwoord ouderschap bij verstandelijk
gehandicapten begeleiding noodzakelijk is maar niet beschikbaar. Waarom niet? Is de
prioriteit om in te zetten op anticonceptie en voorlichting ook ingegeven door
financiële overwegingen? Wat zijn de kosten om verstandelijk gehandicapte ouders
voldoende professioneel te begeleiden?
Antwoord:
Kern van de zaak is verantwoord ouderschap. Als verantwoord ouderschap
uitsluitend mogelijk is door de aanwezigheid van een ouderschapsondersteunend
netwerk, dan dient dit ouderschap te worden ontmoedigd. Ondanks ondersteunende
(professionele) netwerken, zijn er vele mislukkingen, met uithuisplaatsing ten gevolg.
Je kunt een kind nu eenmaal niet via een ondersteunend netwerk een moeder of
vader geven. Het is niet zo dat in voorkomende gevallen de noodzakelijke begeleiding
niet beschikbaar zou zijn. Financiële overwegingen spelen hierbij dan ook geen rol.
De inzet van de professionele ondersteuning is zeer gevarieerd; dit hangt immers
mede af van de beschikbaarheid van mantelzorg. De kosten variëren dientengevolge
ook sterk per geval. Het is mij niet bekend welke totale kosten er zijn verbonden aan
de professionele begeleiding van verstandelijk gehandicapte ouders en hun kinderen.
21. De staatssecretaris wenst eerst breder te worden geïnformeerd over eventuele
uitbreiding van ondersteuning van verstandelijk gehandicapte ouders. Wat wilt u
precies weten en wanneer verwacht u over de antwoorden te beschikken?
Antwoord: Ik laat onderzoeken of/welke gevallen in Nederland te vinden zijn van
verantwoord ouderschap en welke factoren de doorslag geven voor succes. Een
beslissing over de door de Gezondheidsraad mijns inziens terecht- gesignaleerde
noodzaak van ondersteuning, wil het verantwoord ouderschap van de verstandelijk
gehandicapte in twijfelgevallen toch nog verantwoord zijn, wil ik pas nemen als ik op
dit punt breder geïnformeerd ben. Als blijkt dat er positieve gevallen zijn en
uitgebreide ondersteuning een voorwaarde is voor het verantwoord realiseren van
een kinderwens bij verstandelijk gehandicapten, dan zal ik beslissen over mogelijke
uitbreiding van ondersteuning. Ik verwacht in de eerste helft van 2005 over de
antwoorden te beschikken.
22. Naar het oordeel van de staatssecretaris kan in redelijkheid worden vastgesteld dat
er geen sprake kan zijn van verantwoord ouderschap bij verstandelijk gehandicapten.
Deze constatering staat haaks op de conclusie van de Gezondheidsraad. Hoe
verklaart u dat?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 19.
7
23. De staatssecretaris is voorstander van het ontwikkelen van een protocol waarbij
getoetst kan worden of betrokkenen in staat zijn tot verantwoord ouderschap. Wie
ontwikkelt dit protocol? Op welke termijn? Is de bedoeling dat dit protocol wordt
gehanteerd in alle gevallen waar verstandelijk gehandicapten aangeven een
kinderwens te hebben, of alleen als de belangenbehartiger van de verstandelijk
gehandicapte aangeeft positief tegenover deze wens te staan? Zie ook het antwoord
op vraag 9.
Antwoord:
Het ontwikkelen van protocollen is allereerst zaak van betrokken veldpartijen, in
samenspraak met ouderverenigingen, gehandicaptenorganisaties etc. Een protocol is
leidraad voor handelen in situaties in de praktijk. Ze kunnen dus leidraad vormen bij
alle voorkomende vragen rond dit onderwerp.
24. In de brief wordt gesteld dat het niet mogelijk is om op korte termijn te komen tot de
verdere ontwikkeling van een ondersteunend netwerk rond seksualiteit,
zwangerschap en ouderschap. Waarom niet? Vindt u de ontwikkeling er van wel
wenselijk? Zo ja, op welke termijn kan dit dan wel beginnen? Zo neen, waarom niet?
Antwoord:
Zie mijn antwoord op vraag 9 en 19.
25. Bij twijfel bij de oordeelsvorming over de mogelijkheden van verantwoord
ouderschap moet op zijn minst een proefperiode worden ingelast. Op welke wijze
wordt dat afgedwongen?
Antwoord:
Praktische toetsen zoals het oefenen met een babypop lijken mij onmisbaar bij de
oordeelsvorming ten aanzien van ouderschapscapaciteiten. Dergelijke toetsen
kunnen overigens nooit worden afgedwongen. Het is verder aan de beroepsgroep
hoe zij dit middel zo effectief mogelijk inzet.
26. Wat is verantwoord ouderschap? Gelden voor verstandelijk gehandicapten andere
normen dan voor normaal begaafden als het gaat om verantwoord ouderschap? Zijn
er naar het oordeel van de staatssecretaris mensen met andere beperkingen en of
aandoeningen, zoals mensen met erfelijke ziekten, aan wie het ouderschap ontraden
moet worden?
Antwoord:
In de brief is al aangegeven wanneer in ieder geval een ontmoedigingsbeleid gevoerd
dient te worden, namelijk als de verstandelijk gehandicapte bij de opvoeding van het
kind geheel afhankelijk is van derden. Zie verder ook de antwoorden op vraag 9 en
19. Het antwoord op het laatste deel van deze vraag valt buiten het bestek van het
onderhavige onderwerp.
8
Vragen GroenLinks-fractie
27. Is bekend hoeveel verstandelijke gehandicapten kinderen hebben? Is bekend hoe de
groep ouders met een verstandelijke handicap is samengesteld naar leeftijd,
gezinssamenstelling en inkomen?
Antwoord: Nee, deze cijfers zijn niet voorhanden. In bevolkingsregistraties wordt
namelijk geen onderscheid gemaakt naar (mate van) verstandelijke handicap.
28. Is bekend hoeveel van de mensen met een verstandelijke handicap niet in het vizier
zijn van hulpverleners?
Antwoord: Nee, deze cijfers zijn niet beschikbaar, zie ook het antwoord op vraag 27.
29. De staatssecretaris stelt dat er vaak sprake is van de verwaarlozing van kinderen.
Zijn er cijfers bekend over de mate waarin dat voorkomt? Hoe vaak is er sprake van
uithuisplaatsing?
Antwoord: Ik baseer mij hierbij op de uitspraken van zorg- en hulpverleners en
organisaties rond mensen met een verstandelijke handicap die ik tijdens mijn ronde
door het land het gesproken. Concrete cijfers zijn mij niet bekend. In de registraties
van jeugdhulpverlening en ziekenhuizen wordt niet geregistreerd op verstandelijke
handicap.
30. Uitgangspunt van beleid is ontmoediging te beginnen met voorlichting op jonge
leeftijd. Hoe ziet dat er concreet uit? Hebben scholen daarin een rol? Zo ja, welke rol
is weggelegd voor scholen en hoe hangt dat samen met het "samen op weg beleid"?
Antwoord: Het gaat er om dat je verstandelijk gehandicapten (kinderen) voorbereidt
op de maatschappij. Daarbij is het van groot belang dat ze geleerd worden om te
gaan met hun beperkingen. In dit kader dient het ontmoedigingsbeleid geplaatst te
worden. Ontmoediging en seksuele voorlichting zijn twee verschillende zaken.
Voorlichting heeft mede als doel onbedoelde zwangerschappen te voorkómen en
dient plaats te vinden vóór en tijdens de pubertijd. Hierbij is een rol weggelegd voor
de ouders en scholen. Deze kinderen en jongeren zijn in het onderwijs vooral te
vinden in het praktijkonderwijs (PRO) en in het Voortgezet Speciaal Onderwijs voor
zeer moeilijk lerende kinderen (VSO-ZMLK). Op basis van kerndoelen (PRO) en de in
ontwerp zijnde onderwijsdoelen (VSO-ZMLK) geven alle scholen seksuele
voorlichting. Daarbij komen elementen van technische voorlichting en seksuele
vorming aan bod. Er is geen samenhang met het "samen naar school-beleid". Het is
een verantwoordelijkheid van hulpverleners en zorginstellingen in voorkomende
concrete gevallen een ontmoedigingsbeleid te voeren.
31. Wordt er ook voorlichtingsmateriaal ontwikkeld voor de directe omgeving van
mensen met een verstandelijke handicap, bijvoorbeeld de ouders?
Antwoord: Ja, dat is beschikbaar.
32. Pas als de kennis in het veld van de hulpverlening op peil is, heeft het zin naar
verdere mogelijkheden van ondersteuning te onderzoeken. Hoe ziet het stappenplan
om de kennis op peil te brengen er concreet uit en wat is daarvan de deadline?
Antwoord: De noodzakelijke kennisverruiming van de hulpverlening is een zaak van
lange adem en in de eerste plaats een eigen verantwoordelijkheid van de diverse
zorgaanbieders.
9
Het onderzoek dat ik nu laat verrichten zal bijdragen aan de kennisverruiming,
evenals het werken aan richtlijnen en protocollen dat zullen zijn. Het gaat om een
continue aandacht.
33. De beslissing om de gesignaleerde noodzaak van uitbreiding van ondersteuning
wordt uitgesteld tot er meer informatie voorhanden is. Kunt u dat besluit toelichten?
Blijkt niet uit de huidige situatie, met veel ernstige signalen over verwaarlozing, dat
uitbreiding van ondersteuning niet langer op zich mag laten wachten?
Antwoord:
Zoals gezegd: mijn eigen informatie vanuit het veld leverde een (zeer) negatief beeld
op, maar er zouden ook voorbeelden te vinden zijn van een meer positief ouderschap
van mensen met een verstandelijke handicap. Een beslissing over de door de
Gezondheidsraad gesignaleerde noodzaak van uitgebreide ondersteuning, wil het
ouderschap van de verstandelijk gehandicapte in twijfelgevallen toch nog
verantwoord zijn, wil ik pas nemen als ik op dit punt breder geïnformeerd ben.
34. Deelt u de mening dat uitbreiding van de ondersteuning van verstandelijk
gehandicapte ouders hoe dan ook nodig is, omdat veel mensen met een verstandelijk
handicap niet door het ontmoedigingsbeleid zullen worden bereikt?
Antwoord:
In die gevallen waarbij ouders met een verstandelijke handicap begeleiding en
ondersteuning nodig hebben bij de opvoeding van hun kind(eren), dient de
zorgverlening in aanvulling op de aanwezige mantelzorg deze ondersteuning te
leveren. Het is dus niet zo dat ik de inzet van steunnetwerken wil beperken. Wel wil
ik nader geïnformeerd worden over de concrete (on)mogelijkheden.
35. Deelt u de mening dat het niet vergoeden van anticonceptiemiddelen, zoals
sterilisatie en de (prik)pil, recht tegen het ontmoedigingsbeleid ingaat? Zal het zelf
moeten betalen van een sterilisatie voor veel verstandelijk gehandicapten niet een te
grote drempel zijn? Is het waar dat u zich beraadt om anticonceptiemiddelen wel te
vergoeden voor deze groep? Wanneer kan de Kamer een standpunt hierover
verwachten?
Antwoord: Iedereen die eenentwintig jaar of ouder is, moet de anticonceptiepil zelf
betalen. Hierop zijn geen uitzonderingen. Dit vraagstuk brengt een dilemma met zich
mee. Enerzijds wordt door sommigen aangevoerd dat het niet kunnen betalen van de
pil het ontmoedigingsbeleid kan doorkruisen. Anderzijds vind ik het moeilijk
verdedigbaar een groep mensen op basis van de hoogte van hun IQ gratis
anticonceptie te verstrekken. Hier kan een stigmatiserend effect van uit gaan.
Bovendien is de hoogte van het IQ in dergelijke kwesties niet alles bepalend. Het
gaat daarbij vooral ook om de samenhang tussen IQ en sociaal emotionele
ontwikkeling en sociale vaardigheden. Bovendien vind ik niet dat mensen met een
verstandelijke handicap als groep géén kinderen zouden moeten krijgen. Dit alles
overziende ben ik van mening dat er géén uitzondering gemaakt moet worden voor
verstandelijk gehandicapten bij de vergoeding van anticonceptie. Overigens is mij
niet bekend hoeveel verstandelijk gehandicapten gestopt zijn met de pil, sinds deze
uit het standaardpakket is gehaald. Wel wil ik in dit verband aantekenen dat het
merendeel van de verzekeraars anticonceptie via de aanvullende verzekering wél
vergoed. Ruim 90% van de Ziekenfondsverzekerden heeft een aanvullende
verzekering. Mijn conclusie is dat het om een kleine groep gaat.
36. Kan specifiek worden ingaan op jongeren van 16 en 17 jaar met een verstandelijke
handicap die zwanger (willen) worden? Welke zeggenschap over de anticonceptie
dienen de ouders van deze jongeren met een verstandelijke handicap te hebben?
Bent u van mening dat ouders van verstandelijk gehandicapte jongeren van 16 en 17
10
jaar door de arts moeten worden geraadpleegd over beslissingen die zwangerschap
en anticonceptie aangaan?
Antwoord: De WGBO kent kinderen die ouder zijn dan 16 jaar en over een eigen
beoordelingskader beschikken het recht toe om in gezondheidszaken zelfstandig te
beslissen. Bij kinderen van zestien jaar of ouder die niet in staat worden geacht tot
een redelijke waardering van hun belangen terzake komt die beslissing toe aan de
ouders. Bij beslissingen over zwangerschap en anticonceptie is het zaak om zowel
met het kind als met de ouders goed af te stemmen.
Vragen ChristenUnie-fractie
37. Hoe verhoudt de stelling uit de brief van de staatssecretaris, namelijk dat het beeld
ten aanzien van kinderen van verstandelijk gehandicapten verre van positief is, zich
tot de constatering van de Gezondheidsraad dat "een goed verloop van het
ouderschap bij mensen met een verstandelijke handicap zeker geen uitzondering is"?
Antwoord: Zoals gezegd: mijn eigen informatie uit het veld leverde een (zeer)
negatief beeld op, maar er zouden wellicht ook voorbeelden te vinden zijn van een
meer positief ouderschap van mensen met een verstandelijke handicap. Daarom laat
ik dit onderzoeken.
38. Wilt u het begrip "verantwoord ouderschap" nader uitwerken, waarbij ook wordt
ingegaan op de ouderschapscompetenties van mensen met een verstandelijke
handicap (en daarbij ook factoren benoemen die dit positief of negatief beïnvloeden)?
Houdt "verantwoord ouderschap" ook in dat ouders hun competenties moeten
kunnen uitoefenen, en dat er recht wordt gedaan aan mensen en hun
mogelijkheden?
Antwoord:
In de brief heb ik aangekondigd dat ik onderzoek laat verrichten naar mogelijk
positieve gevallen van ouderschap van verstandelijk gehandicapten, en naar de
factoren die daarbij een rol spelen. Uitgangspunt is inderdaad dat er recht wordt
gedaan aan mensen en hun mogelijkheden. Er moet echter ook recht worden gedaan
aan hun beperkingen. Als daar geen rekening mee wordt gehouden, dan is de kans
heel groot dat het ouderschap van een verstandelijk gehandicapte leidt tot negatieve
ervaringen juist ook voor de verstandelijk gehandicapte zelf. Ook de
Gezondheidsraad wijst op het gevaar van overvragen van de verstandelijk
gehandicapten, namelijk, zoals aangehaald in mijn brief (p. 3) dat `te grote nadruk op
normalisatie het gevaar van verwaarlozende overschatting in zich draagt'.
39. Op welke wijze wordt het ontmoedigingsbeleid vorm gegeven?
Antwoord: Het krijgen van kinderen kan op diverse wijzen worden ontmoedigd. De
concrete invulling hiervan zal per persoon verschillen en is een verantwoordelijkheid
van het zorgveld. In sommige gevallen kan het oefenen met een babypop de
betrokken verstandelijk gehandicapte op de gedachte brengen van kinderen af te
zien. Uiteraard zal het ontmoedigingsbeleid ook vorm krijgen via het voeren van
gesprekken met de betrokken verstandelijk gehandicapte over de gevolgen die het
krijgen van kinderen met zich mee brengt.
De negatieve ervaringen van verstandelijk gehandicapten met kinderen maken dat de
zorgverlener bij deze gesprekken eerder zal uitgaan van `nee, tenzij', dan van `ja,
desnoods met 24-uurs ondersteuning bij de opvoeding van het kind'.
40. Welke rol kent de staatssecretaris zichzelf toe bij de ontwikkeling van protocollen en
richtlijnen waarmee een weloverwogen oordeel kan worden gevormd rond
zwangerschap en ouderschap van verstandelijk gehandicapten?
11
Antwoord: Het ontwikkelen van protocollen is allereerst een verantwoordelijkheid
van het zorgveld.
41. In de brief op pagina 6 wordt het rapport van de Gezondheidszorg een goede basis
genoemd om te komen tot protocollen en richtlijnen. Hoe verhoudt zich dat tot de
constatering op pagina 2 dat de Gezondheidsraad zich teveel heeft gericht op de
medisch-juridische kant van het onderwerp?
Antwoord: De Gezondheidsraad heeft zich in zijn conclusies en aanbevelingen, dus
in zijn uiteindelijke oordeel, met name gericht (overigens wil ik nogmaals
benadrukken: conform de vraagstelling van VWS) op de medisch-juridische kant van
het onderwerp. In het rapport zelf zijn uitspraken te vinden die dit medisch-juridische
kader te buiten gaan. Een aantal daarvan heb ik in mijn brief geciteerd. Datzelfde
geldt voor wat de Gezondheidsraad bijeen heeft gebracht als uitgangspunt voor
protocollen en richtlijnen. Daarin is veel waardevols te vinden, waarmee het veld zijn
voordeel kan doen.
42. Op welke wijze worden de belangen van verstandelijke gehandicapte(n) gewogen
(wegen) ten opzichte van de belangen van het kind? Hoe beoordeelt de
staatssecretaris de rechten van derden (eventuele kinderen, ouders,
belangenbehartigers) in relatie tot de kinderwens van mensen met een verstandelijke
handicap?
Antwoord: Bij een verstandelijk gehandicapte met uitdrukkelijke kinderwens, wordt
deze wens afgewogen tegen de het belang van een kind bij een verantwoord
ouderschap. Indien dit ouderschap onverantwoord wordt geacht, dient een
ontmoedigingsbeleid gevoerd te worden.
43. De staatssecretaris kiest bij de vormgeving van haar beleid voor de prioriteit van
begeleiding rond anticonceptie en seksualiteit. Waarom acht de u de ontwikkeling
van een ondersteunend netwerk op korte termijn niet mogelijk?
Antwoord: Zoals uiteengezet in mijn standpunt staat verantwoord ouderschap
voorop. Om ongewilde zwangerschappen te voorkomen is begeleiding en
voorlichting rond anticonceptie onontbeerlijk. Voordat ik een besluit neem over
ondersteunende netwerken wil ik eerst laten onderzoeken of er goede voorbeelden
zijn van ouderschap bij verstandelijk gehandicapten. Ook wil ik weten wat de
succesfactoren bij de goede voorbeelden zijn. Voor een weloverwogen beslissing op
dit terrein is meer inzicht nodig in de concrete (on)mogelijkheden van
ondersteunende netwerken.
44. Wanneer kan de Kamer de resultaten van het inventariserend onderzoek tegemoet
zien? Wie verricht dit onderzoek? Welke criteria voor succes gelden bij de
beoordeling van de uitkomsten van dit succes?
Antwoord: De VU en de UvA hebben een gezamenlijk voorstel bij mij ingediend voor
het uitvoeren van een dergelijk onderzoek. Het streven is dat dit onderzoek in de
eerste helft van 2005 gereed is.
Centraal staat het opsporen van goede voorbeelden van ouderschap bij verstandelijk
gehandicapten en het inventariseren van de factoren die hiertoe geleid hebben. Het
opstellen van criteria voor de beoordeling van het succes zal onderdeel uitmaken van
het onderzoek.
45. Op welke wijze wordt de uitkomst van het maatschappelijke debat bij de
ontwikkeling van beleid op dit punt betrokken?
12
Antwoord:
Het maatschappelijke debat bestaat voor een deel uit reacties vanuit de bevolking in
de media, reacties van de media zelf etc. Wat dat betreft zijn de reacties na het
verzenden van het standpunt naar de Kamer overwegend positief geweest over het
voorgestelde beleid. Dat is voor mij een indicatie dat we hiermee op de goede weg
zijn. Daarin word ik verder gesteund door reacties vanuit het veld. Rekening moet
uiteraard ook worden gehouden met eventuele kritiek vanuit de samenleving. Ik wil
nu eerst de uitkomsten van het aangekondigde onderzoek naar mogelijk positieve
gevallen van ouderschap afwachten, en de reacties die publicatie daarvan weer
oproept, voordat ik verdere invulling aan het beleid geef.
46. Wat onderneemt de staatssecretaris tot de uitkomsten van het inventariserend
onderzoek bekend zijn? Wordt de voorlichting richting verstandelijk gehandicapten
met een kinderwens geïntensiveerd?
Antwoord: Tot die tijd propageer ik een ontmoedigingsbeleid in die gevallen waarin
verantwoord ouderschap alleen mogelijk is bij aanwezigheid van een ondersteunend
netwerk, dan wel als er twijfel bestaat over verantwoord ouderschap. Gelet op de
bredere problematiek (ongewilde en ongewenste zwangerschappen) heeft tot het
moment dat de onderzoeksresultaten bekend zijn, inzet op meer begeleiding rond
anticonceptie en seksualiteit prioriteit. Het geven van voorlichting aan verstandelijk
gehandicapten is een verantwoordelijkheid van het zorgveld.
47. Wat vindt de staatssecretaris van de door de Gezondheidsraad opgestelde criterium
van risicovol ouderschap, waarvan sprake is indien er kans bestaat op ernstige
schade voor het kind? Kunt u dit criterium toelichten, wanneer is het belang van kind
in het geding en wat wordt verstaan onder de kans op reële schade?
Antwoord:
Het criterium van risicovol ouderschap moet nader door het veld worden ingevuld. In
het standpunt heb ik al aangegeven in welke richting gedacht kan worden wat
betreft ernstige schade voor het kind, zoals (ernstige) verwaarlozing. Een belangrijk
criterium voor mij is: als er naar inschatting van betrokken hulpverleners 24-uurs
hulp moet zijn bij de opvoeding van het kind, met andere woorden: als de opvoeding
van het kind geheel afhankelijk is van de steun van derden, dan moet een
kinderwens worden ontmoedigd.
48. De Gezondheidsraad maakt verantwoordelijkheden ondergeschikt aan rechten. Hoe
beoordeelt de staatssecretaris die keuze? Deelt u de mening van Stichting
Philadelphia Zorg dat het recht op zelfbeschikking ondergeschikt is aan de
verantwoordelijkheid die iemand opneemt door het nemen van een bepaalde
beslissing?
Antwoord: Het is niet zo dat het recht (op zelfbeschikking) afhankelijk wordt gesteld
van competenties rond het dragen van verantwoordelijkheid. Uitgangspunt van het
overheidsbeleid is volwaardig burgerschap. Dit betekent dat mensen met een
verstandelijke handicap dezelfde rechten hebben als mensen zonder een
verstandelijke handicap, maar ook dat zij dezelfde plichten hebben.
Wanneer mensen met een verstandelijke handicap niet zelfstandig voor hun kinderen
kunnen zorgen en er geen adequate ondersteuning kan worden geboden, dan kan
het krijgen van kinderen worden afgeraden. De uiteindelijke beslissing blijft echter bij
de betrokken verstandelijk gehandicapte. Het ontmoedigingsbeleid doet daar niets
aan toe of af.
49. Behoort het naar uw mening tot zorgvuldig hulpverlenerschap indien hupverleners er
alles aan doen om mensen te weerhouden beslissingen te nemen waarvan de
consequenties hun competenties overschrijden?
13
Antwoord: Goed hulpverlenerschap houdt in dat zorg en begeleiding wordt geboden
die aansluit bij de mogelijkheden en beperkingen van cliënten. Het afraden van het
nemen van beslissingen waarvan cliënten de gevolgen niet kunnen overzien of
dragen, maakt hier onderdeel van uit. Dit is echter iets anders dan "er alles aan doen
om cliënten te weerhouden een bepaalde beslissing te nemen".
50. De Gezondheidsraad roept in haar rapport op tot een investering in
deskundigheidsbevordering en ondersteunende hulpverlening. Wat onderneemt de
staatssecretaris om hierin te investeren?
Antwoord:
Het is een verantwoordelijkheid van het zorgveld hiertoe het initiatief te nemen.
51. Wat vindt u van het voorstel van Stichting Philadelphia Zorg dat er een methodiek
ontwikkeld moet worden die mensen met een verstandelijke handicap tot het inzicht
helpt te komen of ze de verantwoordelijkheid voor het krijgen van kinderen en de
opvoeding daarvan aankunnen en waarmee ook de eigen grenzen beter in beeld
worden gekregen?
Antwoord: Een dergelijke methodiek zal de hulpverleners een handvat bieden bij het
begeleiden van de betrokken cliënten tijdens hun keuzeproces.
Vragen SGP-fractie
52. In de bij de brief gevoegde samenvatting van het standpunt van het advies van de
Gezondheidsraad wordt sterk uitgegaan vanuit het kader van de WGBO, waarin het
belang van patiënt centraal staat. De staatssecretaris gaat juist vooral uit van het
belang van de eventuele kinderen. In dat licht bevreemdt het dat de brief geen
uitgebreide beschouwing bevat over de juridische en beleidsmatige implicaties van
de WGBO voor dit onderwerp. Op welke manier heeft de staatssecretaris voldaan
aan de eisen van de WGBO? Vraagt de voorgestelde beleidslijn niet een daarbij
behorende aanpassing van deze wet?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 16. Het belang van de patiënt, dat de
hulpverlener als uitgangspunt dient te nemen, neemt niet weg dat de hulpverlener
daarbij ook het belang van een eventueel kind meeweegt. De norm voor zijn
handelen wordt bepaald door het criterium van goed hulpverlenerschap conform de
professionele standaard. In het belang van de patiënt dient de hulpverlener tot een
verantwoorde afweging te komen.
53. Het standpunt van de Gezondheidsraad bevat onder meer opmerkingen over angst
voor sexueel misbruik bij mensen met een handicap. Op welke manier wordt dat
misbruik zoveel mogelijk voorkomen? Wie is er in dergelijke situaties
verantwoordelijk?
Antwoord: Iedere zorgaanbieder heeft tot taak seksueel misbruik van mensen met
een verstandelijke handicap zoveel mogelijk te voorkómen. De individuele
zorgaanbieders voeren hiertoe een eigen beleid, dat gebaseerd kan zijn op
modelbeleidsplannen die door brancheorganisaties zijn opgesteld. In dit verband is
tevens het volgende van belang. Eind 2003 is binnen de gehandicaptenzorg een
convenant afgesloten tussen cliëntenorganisaties, werknemersorganisaties en de
Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland. Hierbij staat de preventie van seksueel
misbruik door werknemers centraal.
54. De Gezondheidsraad gaat uit van het belang van een ondersteunend netwerk voor
mensen met een handicap die kinderen hebben. De brief van de staatssecretaris richt
zich vooral op anticonceptie en voorlichting. Er is echter niet veel aandacht voor een
14
situatie waarin er al kinderen zijn. Op welke manier moet hiermee worden
omgegaan? Functioneert het ondersteunende netwerk in dergelijke situaties? Wat is
de positie van jeugdzorg en maatschappelijk werk in deze gevallen, om de genoemde
onherstelbare schade aan het kind te voorkomen?
Antwoord: Met betrekking tot mensen met een verstandelijke handicap die kinderen
hebben dient de zorgaanbieder vanzelfsprekend toereikende ondersteuning te bieden.
Op dit moment beschik ik niet over concrete gegevens rond de (on)mogelijkheden
van de ondersteunende netwerken. Zoals gezegd, het beeld dat mij vanuit het veld is
geschetst, is verre van positief, maar ik laat dit onderzoeken.
In gezinnen met verstandelijk gehandicapte ouders, komen naast de begeleiding
vanuit de gehandicaptenzorg, ten behoeve van de kinderen ook de jeugdzorg en het
maatschappelijk werk in beeld.
55. Het voorbeeld op pagina 4 betreft een casus waarin het kind van Marja is
geaborteerd. Vanuit het principe op pagina 2 dat het leven van het kind soms tegen
de wil van de ouders in, bescherming verdient en krijgt, bevreemdt deze abortus. Op
welke wijze moet volgens de staatssecretaris worden omgegaan met een eenmaal
bestaande zwangerschap? Is het dan niet in het belang van het kind dat het toch
geboren wordt en na de geboorte goede begeleiding en zorg ontvangt?
Antwoord: In dit geval ging het om een door de ouders ongewilde en ongewenste
zwangerschap, die de moeder in een noodsituatie bracht. Dit is zoals bekend een
indicatie voor abortus. De opmerking in het standpunt op p. 2 heeft met name
betrekking op de bescherming door de overheid van ter wereld gebrachte kinderen,
zoals uit de voorbeelden blijkt (consultatiebureau's, verplicht onderwijs, jeugdzorg).
56. De positie van de zorgaanbieder in de discussie over ontmoediging van het krijgen
van kinderen is onduidelijk. Moet de zorgaanbieder zich altijd richten naar de wensen
van cliënten en hun vertegenwoordigers, of mag een instelling ook eigen richtlijnen
bekendmaken en toepassen bij dit thema?
Antwoord: De zorgaanbieder heeft vanuit het oogpunt van "goed hulpverlener" de
vrijheid en de verantwoordelijkheid zelfstandig richtlijnen op te stellen en die toe te
passen.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport