Uitspraak Rechtbank Amsterdam LJN-nummer: AQ5837 Zaaknr: 13/128281-03
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 29-07-2004
Datum publicatie: 29-07-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/128281-03
Datum uitspraak: 29 juli 2004
Op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer C, in de
strafzaak tegen:
,
geboren te op 1979,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
op het , gedetineerd in het Huis van Bewaring "Lelystad" te
Lelystad.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op
de terechtzitting van 15 juli 2004.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de
dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en
de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2
aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier
ingevoegd.
2. Voorvragen
...
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen
primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden
vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het subsidiair telastegelegde:
op 6 september 2003 te Amsterdam , geboren op
2002, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
kneuzingen en weefselschade aan organen in de buikholte en
bloeduitstortingen in organen in de buikholte en een verscheuren van
het leverweefsel, heeft toegebracht, door met kracht in
de box te gooien en meermalen tegen haar buik te stompen, tengevolge
waarvan is overleden.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen
zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van
een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst
van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en
de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is
gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een
vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in
het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich
schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van de toen 16 maanden oude
dochter van zijn toenmalige vriendin. Verdachte heeft het meisje met
kracht in de box gegooid en haar dusdanig hard in de buikstreek
geslagen, dat zij uiteindelijk aan de gevolgen hiervan is overleden.
Het aldus mishandelen van een weerloos en afhankelijk kind is
buitengewoon weerzinwekkend en uiterst lafhartig. Door de gevolgen van
zijn onbeheerste handelen tegenover het - op dat moment aan zijn zorg
toevertrouwde - kind, heeft verdachte immens verdriet en ontreddering
veroorzaakt voor de moeder en de naaste familie van het slachtoffertje
en heeft hij tevens in de samenleving reacties van verbijstering en
afschuw opgeroepen.
De rechtbank acht het bewezenverklaarde feit dusdanig ernstig, dat zij
van oordeel is dat slechts een vrijheidsbenemende straf van langere
duur op zijn plaats is.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft de rechtbank rekening
gehouden met het feit dat verdachte nog niet eerder met justitie in
aanraking is geweest.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de
vordering van de , van zo eenvoudige aard is dat
zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen
vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor
bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank
waardeert deze op een bedrag van EUR 15.388,40 (vijftienduizend
driehonderd achtentachtig euro en veertig eurocent). Dit bedrag
bestaat uit de volgende onderdelen:
- medische kosten EUR 2.406,90;
- gedenksteen EUR 3.254,--;
- uitvaartverzorging EUR 2.977,50;
- immateriële schade EUR 7.500,--.
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts
dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de
benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de
tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van voornoemd wordt, als extra
waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel
36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat
betrekking heeft op de immateriële schade is niet van zo eenvoudige
aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet
hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel
van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat
deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van het deel van de vordering van de benadeelde partij dat
betrekking heeft op het jaarlijks onderhoud van het graf, zal de
rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering
niet-ontvankelijk is, nu de rechtbank van oordeel is dat deze schade
niet betreft rechtstreekse schade toegebracht door het bewezen geachte
feit. De benadeelde partij kan die slechts bij de burgerlijke rechter
aanbrengen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking
heeft op de overige medische kosten (totaal EUR 157,30) wordt
afgewezen omdat deze kosten geen relatie hebben met het bewezen
geachte feit.
Voorts wordt het deel van de vordering van de benadeelde partij dat
betrekking heeft op de kosten voor rechtsbijstand afgewezen, nu er
sprake is van bijstand middels een toevoeging.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en
302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende
beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte
daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair telastegelegde heeft
begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is
telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte
daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4
jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging
van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is
doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering
gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de , wonende op het ,
toe tot een bedrag van EUR 15.388,40 (vijftienduizend driehonderd
achtentachtig euro en veertig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan voornoemd, het
toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog
te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van
het slachtoffer , te betalen de som van EUR
15.388,40 (vijftienduizend driehonderd achtentachtig euro en veertig
eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
hechtenis voor de duur van 30 weken, met dien verstande dat de
toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet
opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van
voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het deel genoemd onder punt 7
niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering voor het deel genoemd onder punt 7 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J.L.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.J. Tijselink en H.P.E. Has, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Krijgsheld, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
29 juli 2004.
De oudste rechter is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.