LJN-nummer: AQ5814 Zaaknr: 03/3058 NABW-FRC
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 19-07-2004
Datum publicatie: 29-07-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bijstandszaken
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: NABW 03/3058-FRC
Uitspraak
in het geding tussen
, wonende te , eiser,
gemachtigde mr. A. den Arend-de Winter, advocaat te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft verweerder het recht van eiser
op bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet met ingang van 1
januari 2003 opgeschort.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 maart 2003 bezwaar
gemaakt.
Bij besluit van 16 september 2003 heeft verweerder het bezwaar
ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij
brief van 13 oktober 2003, aangevuld bij brief van 13 november 2003,
beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brieven van 3 november 2003 en 27 januari 2004
verweerschriften ingediend.
Eiser heeft bij brief van 4 februari 2004 gerepliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2004.
Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door M. Kuipers.
2. Overwegingen
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil op grond van de
gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende
feiten en omstandigheden.
Eiser heeft sedert 1 december 1996 een uitkering ontvangen ingevolge
de Algemene bijstandswet.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Algemene bijstandswet schort
het college van burgemeester en wethouders het recht op bijstand op,
indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang
zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of
onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt.
Met toepassing van dit artikellid heeft verweerder bij zijn besluit
van 11 februari 2003 het recht van eiser op bijstand met ingang van 1
januari 2003 opgeschort. Hiertoe heeft hij overwogen dat eiser geen
informatie had verstrekt.
Bij besluit van 3 maart 2003 heeft verweerder de toekenning van
bijstand aan eiser met ingang van 1 januari 2003 beëindigd, omdat deze
over voldoende inkomsten uit arbeid zou beschikken. Deze middelen zijn
gelijk aan of hoger dan de voor eiser geldende bijstandsnorm, aldus
verweerder.
Ten aanzien van dit besluit van 3 maart 2003 heeft eiser geen bezwaar
gemaakt of beroep ingesteld. Dit besluit is daardoor tussen partijen
in rechte onaantastbaar geworden.
In verband hiermee heeft verweerder in zijn verweerschrift aangevoerd
dat eiser geen procesbelang heeft bij een beslissing omtrent zijn
beroep en evenmin procesbelang had bij het nemen van een beslissing op
zijn bezwaar.
Eiser heeft ter zake aangevoerd dat een uitspraak van de rechtbank in
dit geschil een nieuw feit zou opleveren, op grond waarvan hij zou
kunnen verzoeken om herziening van het besluit van 3 maart 2003. In
verband hiermee is hij van mening een groot belang te hebben bij een
uitspraak van de rechtbank.
De rechtbank begrijpt dit betoog van eiser aldus dat hij doelt op
mogelijke toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet
bestuursrecht. Ingevolge dit artikel is de aanvrager, indien na een
geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag
wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde
omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of
veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan
zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder
verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. Deze artikelen
zijn analoog van toepassing in een situatie als de onderhavige, waarin
geen sprake is van een besluit op aanvraag.
Zoals de Centrale Raad van Beroep onder meer in zijn uitspraak van 2
mei 2002, gepubliceerd in TAR 2002/137, heeft overwogen, heeft echter
bij beantwoording van de vraag of een aanvrager heeft voldaan aan zijn
gehoudenheid nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te
vermelden als uitgangspunt te gelden dat de inhoud van inmiddels tot
stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond vormt voor het
doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten waartegen
geen beroep bij de rechter is ingesteld. De reden voor deze beperking
van de mogelijkheid om alsnog het eerdere besluit door de rechter
beoordeeld te krijgen, is gelegen in het uitgangspunt dat een
belanghebbende binnen de daarvoor geldende beroepstermijn bij de
rechter in beroep kan komen tegen een besluit, doch dat na ommekomst
van die termijn het (potentiële) geschil geëindigd is.
De door eiser genoemde omstandigheid dat hij destijds zijn belangen
heeft laten behartigen door een niet-jurist kan geen grond opleveren
af te wijken van dit uitgangspunt. Het behoort immers tot de eigen
verantwoordelijkheid van eiser zorg te dragen voor een goede
behartiging van zijn belangen. Eventuele fouten van zijn (voormalige)
gemachtigde dienen eiser daarom te worden toegerekend. Ook voor het
overige is de rechtbank niet gebleken van gronden die nopen tot
afwijking van voormeld uitgangspunt.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat, nu het besluit van 3 maart 2003
ten tijde van de beslissing op bezwaar van 16 september 2003 reeds
tussen partijen in rechte onaantastbaar was geworden, eiser reeds ten
tijde van die beslissing het door hem met zijn bezwaar beoogde doel,
zijnde doorbetaling van zijn uitkering, niet meer kon bereiken en
derhalve geen enkel belang meer had bij een beoordeling van zijn
bezwaar. Verweerder had daarom eisers bezwaar wegens het ontbreken van
procesbelang niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het belang bij de
beoordeling van de rechtmatigheid van het thans bestreden besluit is
derhalve niet aan de orde.
Het beroep zal in verband met het voorgaande gegrond worden verklaard
en het bestreden besluit zal reeds hierom worden vernietigd. De
rechtbank ziet tevens aanleiding met toepassing van artikel 8:72,
vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te beslissen hetgeen
verweerder had dienen te beslissen, namelijk het bezwaar
niet-ontvankelijk te verklaren, en haar uitspraak in de plaats te
stellen van het te vernietigen besluit.
Gelet op de redenen voor de gegrondverklaring van het beroep ziet de
rechtbank geen grond voor de door eiser verzochte veroordeling van
verweerder tot vergoeding van schade.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten
die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze
uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de
proceskosten op EUR 644,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling
in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet
gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde
besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het bezwaar van eiser van 14
maart 2003 tegen het besluit van 11 februari 2003 alsnog
niet-ontvankelijk wordt verklaard,
bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eiser het door hem betaalde
griffierecht van EUR 31 vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van EUR
644,-- en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die
deze kosten aan eiser moet vergoeden; bepaalt dat, nu aan eiser een
toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier
(Rabobankrekening 19 23 25 892) worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F.C. Francken.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein als griffier,
uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2004.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en
verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de
Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn
voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt
aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze
uitspraak is verzonden.