LJN-nummer: AQ5637 Zaaknr: 04/1243 MEDED
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 3-06-2004
Datum publicatie: 27-07-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: voorlopige voorzieningen
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: MEDED 04/1243 - HRK
Uitspraak
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld
in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de
procedure tussen
N.V. Nuon, gevestigd te Amsterdam, verzoekster,
gemachtigden mr. P. Glazener en mr. drs. J.E. Janssen, advocaten te
Amsterdam,
en
de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,
verweerder,
gemachtigde mr. R. Ludding, advocaat te Den Haag.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 16 september 2003 heeft verweerder van verzoekster een aanvraag om
vergunning als bedoeld in artikel 42 van de Mededingingswet (hierna:
Mw) ontvangen, betreffende haar voornemen een concentratie tot stand
te brengen.
Bij besluit van 8 december 2003 heeft verweerder de gevraagde
vergunning verleend en daaraan ingevolge artikel 41, vierde lid, van
de Mw voorschriften verbonden.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) is namens
verzoekster bij brief van 16 januari 2004 beroep ingesteld bij deze
rechtbank.
Voorts is namens verzoekster bij brief van 26 april 2004 de
voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen,
inhoudende (gedeeltelijke) schorsing van het bestreden besluit tot de
dag waarop deze rechtbank einduitspraak zal hebben gedaan in het
beroep van verzoekster, dan wel de eerdere dag waarop de
bodemprocedure op andere wijze zal zijn geëindigd, althans zodanige
voorlopige voorziening als de voorzieningenrechter in dit geval
geraden zal achten, met veroordeling van de Staat in de kosten van de
procedure.
Ten aanzien van (gedeelten van) een aantal stukken heeft verweerder op
grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend zij daarvan
kennis zal mogen nemen en de rechtbank verzocht met toepassing van
artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beslissen dat de beperkte
kennisneming gerechtvaardigd is.
In verband hiermee heeft de rechtbank mr. M.J.L. Lamers-Wilbers als
rechter-commissaris benoemd en haar opgedragen een beslissing te nemen
als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Awb.
Bij beslissing van 19 mei 2004 heeft de rechter-commissaris beslist
dat beperking van de kennisneming van de stukken die door verweerder
aan de rechtbank zijn toegezonden deels gerechtvaardigd, deels niet
gerechtvaardigd is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2004.
Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde,
bijgestaan door D. Ooievaar en T. van Lotteringen. Verweerder heeft
zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door
mr. E. Daalder en J. de Maa.
Op de zitting hebben partijen medegedeeld de toestemming als bedoeld
in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te verlenen.
2. Overwegingen
2.1 Feiten en standpunten van partijen
Verzoekster is een naamloze vennootschap naar Nederlands recht, onder
meer actief op het gebied van elektriciteit. Van de elektriciteit die
verzoekster levert produceert zij een klein deel zelf, de rest wordt
betrokken van andere producenten. Om haar afhankelijkheid van deze
producenten te verkleinen heeft verzoekster het voornemen opgevat
zeggenschap te verkrijgen over Reliant Energy Europe B.V. (hierna:
Reliant), dat over ruime capaciteit voor productie beschikt. Voorts
heeft verzoekster een contract gesloten voor exclusieve afname
gedurende vijftien jaar van elektriciteit van de Intergen-centrale,
die medio 2005 in gebruik zal komen.
In 2001 stond in Nederland voor de productie van elektriciteit een
totaal vermogen opgesteld van 20.000 Mw. Voor de voorgenomen
concentratie beschikte verzoekster over een capaciteit voor productie
van ongeveer 1000 Mw. Reliant beschikt over ongeveer 3500 Mw, de
toekomstige Intergen-centrale zal een capaciteit van ongeveer 800 Mw
hebben.
Verweerder heeft onderzocht of voor de voorgenomen concentratie
vergunning is vereist en zo ja, of de vergunning moest worden
geweigerd of onder voorwaarden toegekend.
Hij heeft daartoe de markt en haar eigenaardigheden geanalyseerd. Hij
heeft geoordeeld dat de markt ondanks moderne internationalisering nog
nationaal van omvang is, en soms regionaal. Hij heeft vastgesteld dat
de markt een hoge graad van concentratie heeft, doordat een gering
aantal grotere bedrijven het leeuwendeel ervan bezet. Hij heeft
vastgesteld dat elektriciteit niet kan worden opgeslagen, waardoor de
tijdsfactor doorslaggevend wordt en elk moment als een aparte markt
moet worden beschouwd. Hij heeft vastgesteld dat elektriciteit wordt
onderverdeeld in basislast, het minimumverbruik dat door afnemers
constant wordt gevraagd en ook constant moet worden geleverd, en
flexibele last, het verbruik dat boven de basislast wordt gevraagd en
dat met de tijd varieert. Hij heeft vastgesteld dat sommige centrales
meer geschikt zijn voor de productie van basislast, andere meer voor
de productie van flexibele last. Hij heeft tenslotte vastgesteld dat
de prijs van elektriciteit het meest afhangt van de vraag naar
flexibele last, omdat de markt daarop reageert, en dat de prijs van
elektriciteit dus vooral wordt bepaald door bedrijven met centrales
die flexibele last produceren.
Verweerder heeft berekend dat verzoekster na het doorvoeren van de
voorgenomen concentratie, met inbegrip van de productie van de
Intergen-centrale, 20 tot 25 procent van de markt zal bezetten, en dat
verzoekster vooral zal beschikken over vermogen voor het produceren
van flexibele last. Door de concentratiegraad en verdere
eigenaardigheden van de elektriciteitsmarkt kan het marktaandeel van
verzoekster volgens een zegsman van verweerder tijdelijk oplopen tot
een waarde van 50 procent.
Verweerder heeft geoordeeld dat indirecte analyse, door berekening van
concentratiegraad van de markt in combinatie met het toekomstig
marktaandeel van de samengevoegde bedrijven, onvoldoende duidelijkheid
geeft over de gevolgen van de voorgenomen operatie. Hij heeft daarom
een directe analyse willen beproeven, en daartoe door twee
gespecialiseerde onderzoeksbureau's, Frontier en ECN, elk een
modelanalyse laten uitvoeren; geanalyseerd werd in hoeverre het
voorgenomen samengaan van verzoekster met Reliant de nieuwe combinatie
macht zou geven om door strategisch gedrag de prijzen op de markt te
beïnvloeden, en in hoeverre de prijzen na en door het samengaan zouden
stijgen. Verweerder heeft uit deze analyses de conclusie getrokken dat
verzoekster na het samengaan met Reliant in staat zou zijn de prijzen
duurzaam met ongeveer 13 procent winstgevend te verhogen, terwijl 5
tot 10 procent als significant geldt.
Verweerder heeft geconcludeerd dat verzoekster na het uitvoeren van de
voorgenomen concentratie zou beschikken over aanmerkelijke marktmacht,
en dat derhalve een economische machtspositie zou ontstaan met als
gevolg dat de mededinging op de Nederlandse elektriciteitsmarkt op
significante wijze zou worden belemmerd.
Verweerder heeft besloten aan verzoekster de gevraagde vergunning voor
de voorgenomen overname enkel te verlenen onder voorwaarde dat
verzoekster voor de periode van 1 juli 2005 tot 30 juni 2010, en zo
nodig daarna, de opbrengst van haar productievermogen ter waarde van
900 Mw met gegarandeerde beschikbaarheid (zgn. Firm Capaciteit) zou
verkopen. Hiertoe moet in de periode van 1 juli tot 31 december 2004
een veiling worden georganiseerd, waar de genoemde 900 Mw in
capaciteitsblokken van 10 Mw zal worden aangeboden. Zouden voor 1
januari 2005 niet alle 90 capaciteitsblokken zijn verkocht, dan zal
een Verkoop Trustee mandaat krijgen om het restant zonder minimumprijs
binnen zes maanden alsnog te verkopen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld en daartoe onder
meer de volgende beroepsgronden aangevoerd.
Verweerder heeft de Mw verkeerd toegepast door marktmacht gelijk te
stellen met een economische machtspositie in de zin van die wet, en
door te stellen dat een economische machtspositie kan worden bekleed
door meerdere ondernemingen op de markt, tegelijk en onafhankelijk van
elkaar.
Verweerder heeft de relevante macht verkeerd afgebakend door zich tot
Nederland te beperken en buitenlandse producenten buiten beschouwing
te laten.
Verweerder heeft de concentratiegraad van de markt overdreven en
daardoor mede de invloed die verzoekster op die markt zou kunnen
uitoefenen; verweerder heeft de mogelijkheden voor strategisch gedrag
door verzoekster in het vage gelaten en zeker niet aangetoond dat
verzoekster daadwerkelijk die mogelijkheden zou benutten.
Verweerder heeft zich ten onrechte verlaten op de modelanalyses van
ECN en Frontier. De analyses zijn vol van willekeurige aannames en
gebreken, en leiden bovendien tot weinig meer dan de uiterst
voorzichtige conclusie dat "there is reason to suggest that the
proposed takeover might give rise to horizontal concerns", een wankele
basis voor de stellige gevolgen die verweerder er aan verbindt.
Verzoekster vreest onomkeerbare gevolgen van het bestreden besluit van
verweerder, zoals, nu onder dwang wordt verkocht, het verkrijgen van
een ongunstige verkoopprijs, en het verlies van voordelen die de
synergie tussen Reliant en verzoekster zou genereren. Verzoekster
heeft daarom de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te
treffen tot op de hoofdzaak zal zijn beslist.
Verweerder heeft het verzoek op alle punten gemotiveerd weersproken,
met name in die zin dat verzoekster zonder reden vreest voor
onomkeerbare gevolgen van het bestreden besluit nu dergelijke gevolgen
bij een uitspraak in beroep ten gunste van verzoekster zouden worden
geredresseerd door schadevergoeding.
2.2 Wettelijk kader
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een
besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan
een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of
administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de
rechtbank die in de hoofdzaak bevoegd is of het kan worden, op verzoek
een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op
de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe te verrichten toetsing meebrengt dat de
rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het
oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat
oordeel niet bindend voor de beslissing aangaande de hoofdzaak, in
bezwaar hetzij in beroep.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Mw is het verboden zonder
vergunning een concentratie tot stand te brengen, indien tevoren de
directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit bij
mededeling op grond van artikel 37, eerste lid, van de Mw heeft
uitgesproken dat voor de concentratie een vergunning is vereist. Een
aanvraag om vergunning wordt ingevolge artikel 42, eerste lid, van de
Mw ingediend bij de directeur-generaal.
Ingevolge artikel 41, tweede lid, van de Mw wordt een vergunning
geweigerd indien als gevolg van de voorgenomen concentratie een
economische machtspositie zal ontstaan of worden versterkt die tot
gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse
markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.
Ingevolge artikel 41, vierde lid, van de Mw kunnen aan een vergunning
voorschriften worden verbonden.
2.3 Beoordeling van het geschil
De rechtbank overweegt als volgt.
Er zijn in de wijze van beslissen van verweerder meerdere elementen
die de rechtbank ongebruikelijk voorkomen.
Verweerder heeft, om de gevolgen van het voorgenomen samengaan van
Nuon en Reliant in te schatten, niet alleen indirecte analyse
toegepast door de graad van concentratie in de markt te meten en het
marktaandeel dat de verenigde ondernemingen samen zullen bezetten,
maar ook directe analyse, door het berekenen van mogelijke scenario's
voor strategisch gedrag en gevolgen voor de prijsontwikkeling. Hij
heeft daarmee naar eigen zeggen (zie bestreden besluit 47) een nieuwe
aanpak beproefd. Verweerder heeft deze analyse niet zelf uitgevoerd,
maar haar laten uitvoeren door twee onafhankelijke bureau's die hun
methode (gedeeltelijk) geheim houden. Bovendien kwam door deze
benadering in de overwegingen van verweerder een begrip van marktmacht
centraal te staan dat zich lijkt te onderscheiden van het begrip
economische machtspositie, zoals dat in de Mw duidelijk staat
gedefinieerd.
De rechtbank wil graag aannemen dat verweerder zijn onderzoek met de
beste bedoelingen op dit spoor heeft gebracht, maar kan evenmin over
het hoofd zien dat het ingeslagen spoor in veel opzichten nieuw is,
daarom grondige toetsing behoeft in het ingestelde beroep en zelfs
gerede kans heeft in beroep te worden afgewezen of gecorrigeerd.
Verzoekster heeft er derhalve recht op in haar belangen te worden
beschermd voor zover die door uitvoering van het besluit onomkeerbaar
zouden worden geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen van de opgedragen veiling
onomkeerbaar zijn en dat een eventuele schadevergoeding in geval van
latere vernietiging van het bestreden besluit die gevolgen niet zal
kunnen redresseren.
Om de belangen van partijen gelijkelijk te beschermen oordeelt de
rechtbank dat gedurende de eerste capaciteitsverkoop, die zal plaats
vinden tussen 1 juli en 31 december 2004, capaciteitsblokken zullen
worden aangeboden voor gebruik in de periode 1 juli 2005 tot 30 juni
2006. Dezelfde termijn zal gelden als aan het einde van de veiling de
verkoop zou moeten worden overgenomen door de Verkoop Trustee. Dat een
dergelijke voorziening aan verzoekster aanzienlijke mogelijkheden zou
geven voor manipulatie van de prijzen, kan de rechtbank niet geloven.
Ook zou verweerder dan alsnog handhavend kunnen optreden.
De rechtbank wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening
toe.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten
die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek om
voorlopige voorziening tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft
moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op EUR1288 aan
kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van
overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking
kan hebben, is de rechtbank niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende,
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe, in die
zin dat tijdens de Eerste Capaciteitsverkoop Firm Capaciteit zal
worden aangeboden voor gebruik in de periode 1 juli 2005 tot 30 juni
2006,
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoekster het door haar
betaalde griffierecht van EUR 232 vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een
bedrag van EUR 1288 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de
rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. van den Hurk als
voorzieningenrechter.
De beslissing is in tegenwoordigheid van dr. Ch. B. Krol Dobrov als
griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2004.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: