Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Beleidsregel van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 juli 2004, nr. WJZ/2004/34770(8149), betreffende het tijdelijk niet aanwijzen van monumenten tot beschermd monument (Tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten).

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mr. M.C. van der Laan;

Toelichting


1. Inleiding

Zoals aangegeven in de beleidsbrief Meer dan de som (Kamerstukken II, 2003/04, 29 314, nr. 1) zal ik in het kader van de ontwikkeling van nieuw beleid op het terrein van selectie en beheer van cultureel erfgoed tijdelijk extra selectief omgaan met de aanwijzing van beschermde gebouwde en archeologische monumenten. Voor de monumentenzorg betekent dit dat tot 1 januari 2006 slechts bij hoge uitzondering, onder meer als het gaat om bedreigde topmonumenten, door mij monumenten zullen worden aangewezen als beschermd monument. Ik ben van mening dat het monumentenselectiebeleid aan herijking en actualisering toe is. Het is noodzakelijk om de komende tijd meer inzicht te krijgen in het gebouwde en archeologische monumentenbestand en een nieuw selectiebeleid te ontwikkelen. Een tijdelijke beleidsregel, die een aanscherping is van de bestaande beleidsregel, is voor mij een middel om te kunnen werken aan de ontwikkeling van nieuw selectiebeleid, dat ik voornemens ben om in 2005 te presenteren. Dit beleid moet heldere kaders bieden voor de monumentenselectie. De beleidsregel geeft mij ruimte om nieuwe selectiekaders te ontwikkelen en achterstanden in de behandeling van aanwijzingsverzoeken in te halen. Een belangrijke overweging daarbij is dat ik in de aanloop naar mijn nieuwe selectiebeleid geen nieuwe aanvragen wil beoordelen op basis van de huidige selectiecriteria, terwijl deze criteria binnen afzienbare tijd zullen worden herzien. Op de noodzaak van deze beleidsregel ga ik hierna nader in.


2. Doel beleidsregel

Beleid tot nu toe

De aanwijzing van monumenten als beschermd monument geschiedt door mij op grond van de in artikel 3, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 neergelegde bevoegdheid. Aanwijzing als beschermd monument geschiedt op initiatief van de minister, i.c. de staatssecretaris van Cultuur (uit eigen beweging) of op verzoek van een belanghebbende. Het aanwijzingsbeleid dat op basis van artikel 3 in 2000 is ontwikkeld, en sindsdien wordt gevoerd (met instemming van de Raad voor Cultuur), wordt gekenmerkt door een grote terughoudendheid wat betreft aanwijzingen op verzoek van belanghebbenden. Dit om de aandacht vooral te kunnen richten op de realisering van grote inventarisatie- en registratieprojecten. Voor de gebouwde monumenten is dit beleid tot nu toe neergelegd in de Beleidsregels aanwijzing beschermde monumenten op verzoek (Stcrt. 2000, nr. 39). De hierin genoemde reden om een terughoudend aanwijzingsbeleid te voeren bestaat ook nu nog.

Aanscherping beleid

Het doel van onderhavige beleidsregel is om de in Meer dan de som aangekondigde herijking en actualisering te realiseren. Dit betekent een aanscherping van het bestaande beleid. Die aanscherping houdt in dat tot 1 januari 2006:

1. tijdelijk, evenals reeds met aanwijzingen op verzoek, óók terughoudend wordt omgegaan met aanwijzingen uit eigen beweging; d.w.z. de minister, i.c. de staatssecretaris, neemt in deze periode zelf geen nieuwe initiatieven om objecten voor bescherming voor te dragen, en
2. de aanwijzing van archeologische monumenten onder dit beleid wordt gebracht.

Concreet betekent dit dat ik de komende anderhalf jaar slechts bij hoge uitzondering tot aanwijzing zal overgaan, namelijk:
a. indien het gaat om een topmonument, waarvan het voortbestaan wordt bedreigd,
---

b. indien het een noodzakelijke wijziging betreft van een reeds genomen beslissing tot aanwijzing van een archeologisch monument in het kader van het project Actualisering Monumenten Register (AMR- project), met name in het deelproject Verduurzaming Actualisering Monumentenregister, c. indien er vóór inwerkingtreding van deze beleidsregel bij belanghebbende(n) of provincies en gemeenten gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt dat tot bescherming zou worden overgegaan. Voorts zullen aanvragen die reeds in behandeling zijn genomen, vanuit het oogpunt van rechtszekerheid verder worden behandeld conform het beleid dat vóór inwerkingtreding van deze beleidsregel gold.

Voor deze maatregel heb ik de volgende argumenten.

Ten eerste acht ik terughoudend aanwijzingsbeleid van belang gelet op mijn voornemen een nieuw beleidskader te ontwikkelen. De Raad voor Cultuur heeft in zijn vooradvies Cultuur, meer dan ooit (april 2003) aangegeven dat de omvangrijke en krachtige ruimtelijke transformatie van Nederland en de toenemende maatschappelijke behoefte om ook nieuwe categorieën erfgoed (stedenbouwkundig, landschappelijk, mobiel, industrieel of funerair en dergelijke) te beschermen, een geactualiseerde en ontwikkelingsgerichte visie op de bescherming van het nationaal cultureel erfgoed vereisen. Ik ben met de Raad van mening dat selectie, herselectie en herijking nodig zijn om tot een in cultuurpolitieke zin verantwoord en beheersbaar volume aan cultureel erfgoed te komen. Voor de nadere vormgeving van dit beleid zal ik samenwerken met alle relevante partijen. Nieuwe aanwas van monumenten wil ik beoordelen op basis van de met hen te ontwikkelen waarderings- en selectiecriteria. Daarnaast wil ik de mogelijkheden voor herselectie onderzoeken. Tot het zover is wil ik niet tot aanwijzing overgaan. Dit kan er immers toe leiden dat later opnieuw, maar dan aan de nieuwe criteria getoetst moet worden. Het is ook denkbaar dat dat leidt tot afvoering. Dit vind ik geen efficiënte inzet van beschikbare capaciteit. Aanvragen die nu worden afgewezen, kunnen na 1 januari 2006 worden beoordeeld op de nieuwe criteria. Er is dan immers sprake van nieuwe omstandigheden, waardoor een eerder afgewezen aanvraag opnieuw in behandeling kan worden genomen.

Ten tweede moet de komende periode worden gebruikt om de bestaande achterstanden weg te werken. Bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg is inmiddels een stuwmeer van beschermingsverzoeken ontstaan, met name doordat de beschikbare capaciteit is ingezet voor de afhandeling van het Monumenten Selectie-Project (MSP) en de Monumenten Registratie-Procedure (MRP). Bij de archeologie en de gebouwde monumenten is voorts een start gemaakt met het eerder genoemde AMR-project. Deze periode zal bij de archeologie ook worden gebruikt om de actualisering van het register van archeologische monumenten te voltooien. Voor de gebouwde monumenten is dat in deze periode nog niet aan de orde.
Ik acht het van belang dat deze projecten zo snel mogelijk worden afgerond, omdat dat nodig is gelet op mijn voornemen tot herijking.

Behandeling van nieuwe aanwijzingsverzoeken

Nieuwe verzoeken tot aanwijzing van een beschermd archeologisch of gebouwd monument worden volgens de geldende procedure van de Monumentenwet 1988 in behandeling genomen. Dit betekent dat alle verzoeken tot aanwijzing voor advies worden voorgelegd aan provincie of gemeente en aan de Raad voor Cultuur. Ik zal mijn beslissing op basis van de nieuwe beleidsregel derhalve pas nemen nadat ik de Raad heb gehoord. De Raad kan in zijn advies aangeven of hij van mening is dat er sprake is van één van de uitzonderingsgronden op basis waarvan ik toch tot aanwijzing zou moeten overgaan. Ik zal mij vooral op de deskundigheid van de Raad voor Cultuur verlaten, waar het gaat om de beoordeling of er sprake is van een topmonument. Dat geldt nadrukkelijk ook voor mogelijke topmonumenten uit de periode van vóór 1940 (zie verder §4, De uitzonderingen nader toegelicht, onder a). Gelet op de hoofdregel van deze beleidsregel dat in beginsel niet tot aanwijzing wordt overgegaan, heeft de Raad juist de mogelijkheid om bij de beoordeling van de verzoeken de aandacht primair te richten op mogelijke (bedreigde) topmonumenten.

Nieuwe beleidsregel aan tijd gebonden

Omdat ik ervan uit ga dat de doelen die deze beleidsregel dient, binnen afzienbare periode bereikt kunnen worden, geldt deze beleidsregel tot en met 31 december 2005. In die tijd zullen de nieuwe kaders voor selectie en herijking gereed moeten zijn. Het is niet mogelijk de maatregel te verlengen
---

zonder een nieuwe beleidsregel te formuleren, die dan uiteraard voor advies aan de Raad voor Cultuur zou moeten worden voorgelegd.


3. Vormgeving nieuw selectiebeleid

Gebouwde monumenten

In de Cultuurnota 2001-2004 is aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg de opdracht gegeven om beleid te formuleren voor de omgang met de architectuur en stedenbouw uit de wederopbouwperiode (1940-1965). Voor de uitvoering hiervan is een Projectteam Wederopbouw ingericht en een Plan van Aanpak opgesteld. Deze opdracht is een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van selectiekaders voor nieuwe aanwas van monumenten.
Een belangrijk deel van de werkzaamheden bestaat uit onderzoek naar de kenmerken en karakteristieken van de naoorlogse bouwkunst. Per categorie van bouwwerken wordt een inventarisatie verricht en wordt de ontwikkelingsgeschiedenis beschreven. Doel van dit onderzoek is te komen tot een landelijk, representatief en categoriaal overzicht om daarmee een referentiekader te vormen voor een wetenschappelijk verantwoorde waardering en selectie. Naast de traditionele taakopvatting van inventariseren en waarderen en het verzamelen van (wetenschappelijke) kennis, heeft het projectteam de opdracht tot het bevorderen van een blijvende integratie van cultuurhistorische elementen en structuren in het veranderende leefmilieu. Eind 2004 zal een landelijk overzicht zijn verkregen van de stedenbouwkundige en architectonische waarden uit de Wederopbouwperiode. In 2005 presenteer ik de nieuwe selectiecriteria voor deze periode en in 2006 start de selectie en bescherming op basis van de geformuleerde criteria.

Een fundamentele herijking van het bestand van het gebouwde erfgoed zal in 2004 en 2005 verder worden uitgewerkt. In het najaar van 2004 wordt een plan van aanpak opgesteld. Daarnaast is overleg met betrokken partners in het veld van belang (zoals de Raad voor Cultuur, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, de Rijksgebouwendienst, erfgoedkoepels en het particulier initiatief). Op basis van een representatieve steekproef worden begin 2005 aan de hand van verkregen materiaal en na overleg met betrokken in- en externe deskundigen de voorlopige selectiecriteria voor de herijking geformuleerd. In het voorjaar van 2005 vindt (juridische) toetsing van de criteria plaats, hetgeen moet leiden tot een concept selectiekader. Op basis daarvan kunnen de beleidskeuzen en de consequenties en kosten daarvan in beeld worden gebracht, alsmede de mogelijkheden voor herselectie. In het najaar van 2005 zal ik advies inwinnen over dit kader en met de betrokken partners spreken, alvorens ik mijn nieuwe criteria en beleidskeuzen vaststel. Op basis van een uitvoeringsplan kan de uitvoering naar verwachting in 2006 starten.

Archeologische monumenten

In de archeologie geeft het huidige monumentenbestand geen representatief beeld van de totale voorraad aan (bekende) archeologische waarden in Nederland. Het bestand vertoont onevenwichtigheden qua spreiding in ruimte, tijd en monumenttypen. Het nieuw te ontwikkelen selectiekader is gericht op het realiseren van een representatief bestand van wettelijk beschermde monumenten van (inter)nationaal belang.
Het beleid is erop gericht alle behoudenswaardige terreinen in situ, dus in de bodem, te behouden. Van de behoudenswaardige terreinen komt een deel in aanmerking voor wettelijke bescherming. Uitwerking van dit nieuwe selectiekader omvat het maken van inventarisaties van de voorraad archeologie en de formulering van uitgangspunten en criteria, op basis waarvan een representatief bestand van beschermde archeologische monumenten tot stand zal komen

Voor de ontwikkeling en herijking van het selectiebeleid archeologie geldt vooralsnog de volgende planning. In 2004 worden op basis van een projectplan verschillende deelprojecten gestart, die tot doel hebben om het actuele bestand van wettelijk beschermde monumenten te analyseren. Dit resulteert eind 2004 in een voorlopig inhoudelijk selectiekader, dat in een pilot zal worden getoetst. Dit zal mede gebeuren na overleg met betrokken in- en externe deskundigen, en gesprekken met het veld. Begin 2005 wordt vervolgens ­ zoals dat ook gebeurt bij de gebouwde monumenten ­ een concept selectiekader opgesteld dat de beleidskeuzen en de consequenties en kosten daarvan in beeld brengt. Over dit kader zal ik vervolgens advies inwinnen en met de betrokken partners spreken, alvorens ik medio 2005 mijn nieuwe criteria en beleidskeuzen vaststel. Ik verwacht in 2006 de operationalisering hiervan te kunnen starten.

---


4. De uitzonderingen nader toegelicht

In afwijking van de hoofdregel dat er tijdelijk geen beschermde monumentenstatus verleend zal worden, zal ik in drie met name genoemde gevallen wel tot aanwijzing als beschermd monument overgaan.

a. Bedreigde topmonumenten

Ten eerste betreffen dat kort gezegd de bedreigde topmonumenten. Bij de vaststelling of sprake is van een te beschermen monument als hier bedoeld gelden dus twee criteria: dat het een topmonument is en dat dit monument in zijn voortbestaan wordt bedreigd.

Wanneer is er sprake van een topmonument? Dit criterium houdt voor gebouwde monumenten in dat het monument vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde kan worden aangemerkt als een nationaal of internationaal erkend kenmerkend monument van de Nederlandse architectuur, stedenbouw, landinrichting of ruimtegebonden kunst. De desbetreffende objecten, complexen, structuren of gebieden moeten een onmisbare `ijkwaarde' hebben ten opzichte van het overige bouwbestand: zij moeten toonaangevend zijn voor de belangrijkste stromingen in de architectuur, stedenbouw, landinrichting of ruimtegebonden kunst. Tot de hier bedoelde monumenten behoren in ieder geval die monumenten die reeds een nationaal of internationaal erkende positie in de vakliteratuur hebben verworven. Voor archeologische monumenten gaat het om monumenten die vanwege hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde kunnen worden aangemerkt als een nationaal of internationaal erkend archeologisch monument.

Wanneer is er sprake van bedreiging? Voor zowel gebouwde monumenten als archeologische monumenten is aan het criterium dat het om een topmonument moet gaan, de voorwaarde gekoppeld dat er sprake moet zijn van een bedreiging van dat monument wil aanwijzing in afwijking van de hoofdregel gerechtvaardigd zijn. Van bedreiging is sprake wanneer er een grote onzekerheid bestaat over het voortbestaan van het monument.
Die onzekerheid doet zich voor ­ bij gebouwde monumenten ­ indien bij of krachtens de Woningwet een aanvraag is ingediend om het (top)monument te wijzigen of te slopen of door het niet terstond aanwijzen als beschermd monument een concreet plan tot instandhouding van het monument niet of niet direct zal worden uitgevoerd dan wel ­ bij zowel gebouwde als archeologische monumenten ­ indien er plannen in ontwikkeling zijn die bij uitvoering het voortbestaan van het monument in gevaar zouden brengen. Mijns inziens zijn dit de situaties waarin tot aanwijzing kan worden overgegaan om het voortbestaan van het topmonument zeker te stellen. Hier zij nog opgemerkt dat bijvoorbeeld niet tot het hierboven bedoelde begrip bedreiging van een monument wordt gerekend: achterstallig onderhoud van een monument en vandalisme.

De uitzondering voor bedreigde topmonumenten heb ik in de beleidsregel vastgelegd in artikel 3 (gebouwde monumenten van na 1940) en artikel 4 (archeologische monumenten). Hoewel de uitzondering in de beleidsregel expliciet alleen is opgenomen voor gebouwde monumenten van na 1940, betekent dit niet dat aanwijzing van een bedreigd topmonument van vóór 1940 is uitgesloten. Het karakter van een beleidsregel impliceert de mogelijkheid om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken als het werkelijk een bedreigd topmonument betreft. Ik ga ervan uit dat het in de periode vóór 1940 uitsluitend om dit soort uitzonderlijke gevallen zal gaan. Gelet op het feit dat deze periode reeds onderwerp is geweest van omvangrijk onderzoek, inventarisatie, selectie en registratie, mag worden aangenomen dat er nauwelijks of geen topmonumenten uit die periode zijn die niet reeds zijn beschermd. Voor de periode 1850-1940 noem ik de volgende opeenvolgende projecten: het Monumenten Inventarisatie-Project (MIP) en het eerder genoemde MSP en MRP. De kans dat de situatie zich voordoet dat ik van deze beleidsregel moet afwijken, acht ik daarom gering. Desalniettemin is het goed dat ik die mogelijkheid heb. Voor gebouwde monumenten uit de periode na 1940 is de kans dat zich een bedreigd topmonument voordoet dat nog geen bescherming geniet, relatief groter, aangezien het monumentenbestand uit die periode nog niet voor bescherming is geïnventariseerd en geselecteerd. Voor deze periode worden in 2005 de selectiecriteria geformuleerd. Vooralsnog worden geen monumenten uit deze periode aangewezen als beschermd monument. Indien zich voordoet dat een topmonument uit deze periode wordt bedreigd in het voortbestaan wil ik daarvoor wel expliciet een uitzondering mogelijk maken; om
---

te voorkomen dat tijdens de formulering van beleid in dit nieuwe aandachtsgebied dingen onomkeerbaar verloren gaan die tot nu toe niet geïnventariseerd of geselecteerd zijn. Voor de archeologische monumenten geldt eveneens expliciet een algemene uitzonderingsmogelijkheid voor topmonumenten. Een onderscheid in periode is hierbij niet relevant.

b. Actualisering Monumenten Register voor archeologie (AMR-project)

De tweede uitzondering geldt alleen voor de archeologische monumenten en betreft noodzakelijke wijzigingen van reeds genomen beslissingen tot aanwijzing in het kader van de het AMR-project. Dit onderdeel van het AMR-project is genaamd Verduurzaming Actualisering Monumentenregister. Het gaat hier uitdrukkelijk om een actualisering van het bestand en niet om een herwaardering. Uit deze actualisering kan blijken dat beschermde monumenten onjuist zijn ingeschreven in het register. Ook kan in bepaalde gevallen blijken dat het monument niet meer bestaat of groter of kleiner is dan aanvankelijk was aangenomen. Dat kan tot gevolg hebben dat monumenten worden afgevoerd van het register, dat het beschermde terrein kleiner wordt gemaakt (gedeeltelijk afvoeren), of dat het beschermde terrein wordt uitgebreid (bijbeschermen). Ook bij de gebouwde monumenten is de uitvoering van het AMR-project begonnen, maar uit de actualisering volgen voor de duur van deze beleidsregel nog geen aanwijzingsprocedures.

c. Procedure reeds gestart of gewekt vertrouwen

Ten derde is het vanuit rechtszekerheidsoogpunt noodzakelijk dat in bepaalde gevallen aanwijzing mogelijk blijft. Dit geldt voor gevallen die voor inwerkingtreding van deze regeling reeds in procedure zijn gebracht op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988. Daarnaast zullen ook aanwijzingsverzoeken worden behandeld en voor aanwijzing in aanmerking komen waarbij door of namens de minister in aanzienlijke mate sprake is van gerechtvaardigd gewekt vertrouwen bij belanghebbende(n) of bij provincie en gemeente omtrent voorgenomen bescherming. Voor deze uitzonderingsgevallen geldt deze beleidsregel, zoals artikel 5 voorschrijft, dus niet. De afhandeling van deze gevallen geschiedt conform staand beleid. Bij de gebouwde monumenten zijn dat de Beleidsregels aanwijzing beschermde monumenten op verzoek, die daarvoor (beperkt) van toepassing blijven, zoals artikel 6 bepaalt.

Voor de reeds in procedure gebrachte zaken is het van belang om de huidige achterstanden van aanwijzingsverzoeken te kunnen inlopen zonder dat de aanvrager daarbij benadeeld wordt door het toepassen van nieuwe beleidsregels. De achterstanden zijn immers niet door toedoen van de aanvrager ontstaan. Daarnaast heb ik afgelopen jaren zelf een aantal gevallen in procedure gebracht waarover bestuurlijke afspraken waren gemaakt. Indien ik deze zou afhandelen conform het hier neergelegde aangescherpte beleid, zou er sprake zijn van onbehoorlijk bestuur. Wanneer is er nu sprake van een in procedure gebrachte zaak? De procedure is gestart op het moment dat op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 advies aan de raad van de gemeente en/of aan gedeputeerde staten is gevraagd en mededeling van die adviesaanvraag is gedaan als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Monumentenwet 1988. Een aanvraag is derhalve nog niet in behandeling genomen en de procedure derhalve nog niet gestart, indien op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht nadere informatie is opgevraagd (of moet worden opgevraagd) of dat opgevraagde informatie na ontvangst alsnog onvoldoende is gebleken.

Ook gevallen waarin gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt omtrent voorgenomen bescherming, zijn uitgesloten van de werking van deze beleidsregel. Bij de gebouwde monumenten gaat het om een aantal specifieke gevallen die betrekking hebben op de bouwkunst uit de periode 1850-1940. Dat wil zeggen die monumenten binnen een gemeente waar het MSP niet kon worden afgerond vóór 2003 vanwege bestuurlijk complexiteit of vanwege capaciteitsgebrek tijdens de MRP. Daarnaast betreft het de afronding van de MSP-selectie in enkele gemeenten. Het MSP is een van rijkswege geïnitieerd project, gebaseerd op bestuurlijke afspraken die per provincie en met de vier grote gemeenten contractueel zijn vastgelegd met resultaatafspraken. In die gevallen is gerechtvaardigd vertrouwen gewekt omtrent aanwijzing van de geselecteerde monumenten. Ook zal ik in het geval van de afronding van de zogenoemde "Verfijningsoperatie historische buitenplaatsen" in afwijking van mijn nieuwe beleid monumenten kunnen aanwijzen als beschermd monument. Reeds in 1994 heeft mijn ambtsvoorganger Hedy d'Ancona opdracht gegeven aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg om per provincie een aantal historische buitenplaatsen in procedure te brengen om bescherming of uitbreiding van bescherming op grond van de Monumentenwet 1988 te bewerkstelligen. In het kader
---

van deze verfijningsoperatie is gerechtvaardigd vertrouwen gewekt bij de direct belanghebbenden, bestuurlijke partners en particulier initiatief omtrent de aanwijzing tot beschermd monument. Wat de archeologische monumenten betreft gaat het om gevallen waarbij er sprake is van een lang voortraject, gedurende welke op het betreffende terrein onderzoek heeft plaatsgevonden, of om terreinen waar in het verleden belangrijke archeologische vondsten zijn gedaan. Naar aanleiding van het onderzoek of de eerdere vondsten zijn met de terreineigenaren en de betrokken gemeenten of provincies afspraken gemaakt of toezeggingen gedaan over aanwijzing. In die gevallen is er sprake van gerechtvaardigd gewekt vertrouwen omtrent voorgenomen bescherming.


5. Advies Raad voor Cultuur

Op 15 juni ontving ik het advies van de Raad voor Cultuur naar aanleiding van mijn adviesaanvraag over de ontwerptekst van deze beleidsregel. De Raad komt in zijn advies tot de conclusie dat het erfgoedselectiebeleid aan herijking en actualisering toe is. Hij adviseert echter negatief over de invoering van de beleidsregel, omdat hij met name bezorgd is dat hierdoor topmonumenten de komende tijd verloren kunnen gaan als bescherming niet mogelijk is. Dit advies heb ik ter harte genomen. Het raadadvies en mijn reactie daarop heb ik op 25 juni 2004 aan de Tweede Kamer gestuurd. De argumenten van de Raad heb ik in de toelichting op deze beleidsregel verwerkt. Hierbij heb ik vooral willen onderstrepen dat ik de volgende standpunten van de Raad deel en mijn beleid ook aldus zal voeren:

- alle verzoeken tot aanwijzing worden volgens de geldende procedure van de Monumentenwet 1988 in behandeling genomen en aan de Raad voorgelegd voor advies,
- topmonumenten die in hun voortbestaan worden bedreigd, kunnen altijd voor aanwijzing in aanmerking komen, ongeacht uit welke periode het betreffende monument dateert,
- deze beleidsregel is tijdelijk van aard, slechts geldig voor de tijdsduur die naar verwachting nodig is om tot een nieuw selectiebeleid voor het monumentenbestand te komen, te weten: 1 januari 2006.


---

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3 van de Monumentenwet 1988;

BESLUIT:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
a. minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, b. monumenten:

1. alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde,
2. terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1, c. beschermde monumenten: onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers.

§ 2. Gebouwde monumenten

Artikel 2
De minister wijst geen monumenten als bedoeld in artikel 1, onder b, sub 1, die zijn vervaardigd vóór 1940, aan als beschermd monument.

Artikel 3
De minister wijst geen monumenten als bedoeld in artikel 1, onder b, sub 1, die zijn vervaardigd na 1940, aan als beschermd monument, tenzij:
a. het desbetreffende monument vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde kan worden aangemerkt als een nationaal of internationaal erkend kenmerkend monument van de Nederlandse architectuur, stedenbouw, landinrichting of ruimtegebonden kunst, en
b. zich de omstandigheid voordoet dat:

1°. bij of krachtens de Woningwet een aanvraag is ingediend om het monument te wijzigen of te slopen,

2°. plannen in ontwikkeling zijn die bij uitvoering het voortbestaan van het monument in gevaar zouden brengen, of

3°. door het niet terstond aanwijzen als beschermd monument een concreet plan tot instandhouding van het monument niet of niet direct zal worden uitgevoerd.

§ 3. Archeologische monumenten

Artikel 4
De minister wijst geen monumenten als bedoeld in artikel 1, onder b, sub 2, aan als beschermd monument, tenzij:
a. het desbetreffende monument vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde kan worden aangemerkt als een nationaal of internationaal erkend monument en er plannen in ontwikkeling zijn die bij uitvoering het voortbestaan van het desbetreffende monument in gevaar zouden brengen, of b. het project Actualisering Monumenten Register-duurzaam van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek noodzaakt tot wijziging van een reeds genomen beslissing tot aanwijzing.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5
Deze beleidsregel is niet van toepassing indien:
a. de procedure omtrent aanwijzing als beschermd monument vóór inwerkingtreding van deze beleidsregel is gestart, of

---

b. vóór inwerkingtreding van deze beleidsregel door of namens de minister bij belanghebbenden dan wel provincie of gemeente gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt omtrent aanwijzing als beschermd monument.

Artikel 6
De Beleidsregels aanwijzing beschermde monumenten op verzoek worden ingetrokken met dien verstande dat die in de gevallen, bedoeld in artikel 5, van toepassing blijven voor monumenten als bedoeld in artikel 1, onder b, sub 1.

Artikel 7
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 8
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,

mr. Medy C. van der Laan


---