Paul S. krijgt geen levenslang
Bron: Rechtbank Maastricht
Datum actualiteit: 22-07-2004
De rechtbank veroordeelt de 38 jarige Paul S. tot de hoogst mogelijke
tijdelijke gevangenisstraf - 20 jaar - en de maatregel van
terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging.
De rechtbank acht bewezen de moord op ex-vriendin Daniela Vromen, haar
broer Patrick en haar ouders L.J. Vromen en J.A.E.M. Vromen-Heuts.
Uit de gang van zaken, voorafgaand aan het doden van de slachtoffers,
blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte voldoende
tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het door hem
genomen besluit om bij de familie Vromen verhaal te halen en
vervolgens bewapend, hen op 2 verschillende locaties te gaan opzoeken,
zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over betekenis en de
gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan
rekenschap heeft gegeven. Er is derhalve sprake van voorbedachte raad.
De rechtbank neemt de conclusie van het Pieter Baan Centrum over. Dat
betekent dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte ten tijde van
het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een
zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn
geestesvermogens, dat de gepleegde feiten hem slechts in sterk
verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank in het bijzonder in
aanmerking dat aan de slachtoffers op brute en volstrekt zinloze wijze
hun kostbaarste bezit, het leven, is ontnomen, dat deze moorden een
zeer grote schok hebben veroorzaakt in de maatschappij, terwijl
bovendien onherstelbaar leed is toegebracht aan de nabestaanden.
Anders dan de officier heeft geeist en ondanks de ernst van de feiten
legt de rechtbank aan verdachte geen levenslange gevangenisstraf op.
Ten aanzien van de duur van de op te leggen straf overweegt de
rechtbank als volgt.
De rechtbank is het eens met de door de verdediging genoemde
rechtspraak dat in de praktijk van de straftoemeting ook bij de
ernstige misdrijven betekenis toekomt aan het inzicht dat de pleger
van die misdrijven vanuit overwegingen van humaniteit in beginsel
perspectief moet worden geboden dat hij op enig moment weer in de
samenleving zal kunnen terugkeren; het is om die reden dat in ons land
de grootste terughoudendheid bij het opleggen van een levenslange
gevangenisstraf wordt betracht. Ook ter zake van levensdelicten dient
volgens de rechtbank dit inzicht uitgangspunt te zijn. Er dient, ook
al is dat op zeer lange termijn, ook voor de plegers van
levensdelicten in beginsel perspectief op terugkeer in de samenleving
te zijn.
De rechtbank verwerpt de stelling van het openbaar ministerie dat de
kans op een succesvolle behandeling nihil is en dat dus de
maatschappij op geen andere wijze kan worden beschermd dan middels het
opleggen van een dergelijke straf, omdat die stelling wordt
weersproken door het advies van de deskundigen, die naar het oordeel
van de rechtbank niet tot een behandeladvies zouden zijn gekomen,
indien zij de verdachte onbehandelbaar zouden hebben geacht. Ook
overigens is de rechtbank niet gebleken dat behandeling van verdachte
uitzichtloos is.
Uitspraak inzake Paul S.
Parketnummer: 03/005722-03
Datum uitspraak: 22 juli 2004
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de
zaak tegen
,
geboren te op ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, Huis van
Bewaring Roermond te Roermond.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzitting van 8 juli 2004.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad
en rustig overleg, met een pistool, in elk geval een vuurwapen,
meermalen althans eenmaal geschoten in de borststreek en/of de buik in
elk geval in en/of door het lichaam van die , tengevolge
waarvan voornoemde is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade
opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet met een pistool, in elk geval een vuurwapen,
meermalen althans eenmaal geschoten in de borststreek en/of de buik,
in elk geval in en/of door het lichaam van die ,
tengevolge waarvan voornoemde is overleden;
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad
en rustig overleg, met een pistool, in elk geval een vuurwapen,
meermalen althans eenmaal geschoten in de borststreek en/of het hoofd,
in elk geval in en/of door het lichaam van die ,
tengevolge waarvan voornoemde is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade
opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet met een pistool, in elk geval met een
vuurwapen, meermalen althans eenmaal geschoten in de borststreek en/of
het hoofd, in elk geval in en/of door het lichaam van die
, tengevolge waarvan voornoemde is
overleden;
3.
hij op of omstreeks 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad
en rustig overleg, met een pistool, in elk geval een vuurwapen,
meermalen althans eenmaal geschoten in de borststreek en/of het hoofd,
in elk geval in en/of door het lichaam van die ,
tengevolge waarvan voornoemde is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade
opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet met een pistool, in elk geval een vuurwapen,
meermalen althans eenmaal geschoten in de borststreek en/of het hoofd,
in elk geval in en/of door het lichaam van die ,
tengevolge waarvan voornoemde is overleden;
4.
hij op of omstreeks 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad
en rustig overleg, met een pistool, in elk geval een vuurwapen,
meermalen althans eenmaal geschoten in de borststreek en/of het hoofd,
in elk geval in en/of door het lichaam van die ,
tengevolge waarvan voornoemde is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade
opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet met een pistool, in elk geval een vuurwapen,
meermalen althans eenmaal geschoten in de borststreek en/of het hoofd,
in elk geval in en/of door het lichaam van die ,
tengevolge waarvan voornoemde is overleden.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande
dat
1. primair
hij op 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en met
voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met
een pistool meermalen geschoten in de borststreek en de buik van die
, tengevolge waarvan voornoemde is
overleden;
2. primair
hij op 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en met
voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met
een pistool meermalen geschoten in de borststreek en het hoofd van die
, tengevolge waarvan voornoemde is
overleden;
3. primair
hij op 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en met
voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met
een pistool meermalen geschoten in de borststreek en het hoofd van die
, tengevolge waarvan voornoemde is
overleden;
4. primair
hij op 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en met
voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met
een pistool meermalen geschoten in de borststreek en het hoofd van die
, tengevolge waarvan voornoemde is
overleden.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven
omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de
bewijsmiddelen zijn vervat.
Met betrekking tot het element van voorbedachte raad overweegt de
rechtbank als volgt.
Verdachte was met de verwikkeld in slepende conflicten.
Eén daarvan betrof de verdeling van goederen zich bevindende in en om
de woning van verdachte aan de te K..
Directe aanleiding tot het gewelddadig handelen van de verdachte was
dat hij de ochtend van de 24e oktober 2003 ontdekte dat uit de tuin
alsmede uit zijn woning goederen waren verwijderd. Verdachte heeft
daarop eerst de kinderen van zijn broer, die hij kort had opgehaald en
nog in zijn auto zaten, naar zijn vriendin gebracht en is daarna
meteen naar zijn woning teruggekeerd. Aldaar constateerde hij dat er,
zeer waarschijnlijk, een ander slot op de voordeur was aangebracht.
Vervolgens heeft hij zich via de door hem vernielde ruit van de
keukendeur aan de achterzijde toegang verschaft tot de woning.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij door het
buitengesloten zijn en door de ontdekking dat veel goederen uit de
tuin en de woning waren weggehaald, bijzonder kwaad was.
Ook uit de verklaring van de getuige , verdachtes
broer, blijkt dat verdachte op dat moment geheel "over de rooie" was.
Verdachte heeft verklaard dat het voor hem duidelijk was dat de
hem dit had aangedaan. Hij wilde bij de familie verhaal
halen.
Verdachte heeft na te hebben onderzocht of er geen wapens uit de
kluizen in zijn woning waren verdwenen, zich omgekleed in zijn
combat-tenue en heeft (deels uit een kluis) wapens gepakt. Vervolgens
is verdachte naar de woning van de aan de te
K., waarbij hij - aldus getuigen - niet extreem hard heeft gereden.(
70 km/u waar 50 km/u was toegestaan.)
In de woning van de heeft de verdachte meermalen op de
bovenlichamen van de slachtoffers gevuurd alsmede éénmaal door hun
hoofd. Van in het wilde weg schieten is niet gebleken.
Vervolgens is de verdachte naar de sportschool gereden, uitgestapt,
naar de balie binnen toegelopen en heeft hij van zeer nabij
doodgeschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze gang van zaken dat
de verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden
op het door hem genomen besluit om bij de verhaal te
halen en vervolgens bewapend, hen op 2 verschillende locaties te gaan
opzoeken, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over betekenis en
de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan
rekenschap heeft gegeven. Er is derhalve naar het oordeel van de
rechtbank, sprake van voorbedachte raad.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden
gekwalificeerd als volgt:
Feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair en feit 4 primair:
Moord, meermalen gepleegd
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door P.E. Geurkink, psycholoog en T.A.
Wouters, psychiater, verbonden aan het Pieter Baan Centrum,
Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen te Utrecht,
een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van
dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater een rapport,
gedateerd 29 april 2004, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk
weergegeven- als beschouwing:
"(...) Psychodiagnostisch is er sprake van een
persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven met afhankelijke,
narcistische en obsessief-compulsieve trekken. De impulscontrole van
betrokkene is zeer groot te noemen. Het geweten is sterk ontwikkeld.
Er zijn tijdens het onderhavig onderzoek geen aanwijzingen naar voren
gekomen dat betrokkene lijdt aan fenomenen als herbelevingen,
angstdromen en vermijdingsgedrag dat bijvoorbeeld bij een
posttraumatische stresstoornis hoort.
Er zijn in de levensgeschiedenis van betrokkene wel factoren aan te
wijzen die een verband hebben met het ontstaan van de bovenbeschreven
complexe en ernstige problematiek. Hierbij kan in het bijzonder
gewezen worden op de verlating en verstoting van betrokkene door zijn
ouders en later met name de onveiligheid in de relatie met opa. De
massale angst, onveiligheid en machteloosheid die dit heeft
opgeroepen, zijn door betrokkene verdrongen en ondergronds gehouden.
Emoties en emotionele binding raken direct aan dit thema en betrokkene
probeert nog steeds een confrontatie hiermee te voorkomen door een
emotioneel afstandelijke en zeer rationele houding, waarmee hij alles
onder controle en daarmee voorspelbaar wil houden. In situaties die
raken aan dit thema is betrokkene daarom kwetsbaar en gehandicapt
(...)"
"(...) In beschrijvende zin is er sprake van een narcistisch gekleurde
persoonlijkheidsdynamiek (erkenning, grootheid, afhankelijkheid) die
door de sterke ontwikkeling van cognitieve vermogens in toenemende
mate gepaard is gegaan met een afname aan mentale flexibiliteit.
Betrokkene raakte steeds meer van zichzelf overtuigd en kon zijn
zienswijze gemakkelijk aan zijn omgeving opleggen. In wezen vormde de
krijgsmacht voor betrokkene een alternatief gezinssysteem dat hem door
het sterke normen- en waardenstelsel lange tijd de grenzen heeft
geboden die hij van binnenuit geneigd was te gaan overschrijden.(...)"
"(...) Concluderend moet worden gesteld dat het zeer aannemelijk is
dat betrokkene op grond van het bovenstaand beschrevene op het moment
dat hij zijn woning voor de tweede keer bereikte en binnendrong, als
gevolg van doorbrekende angst overspoeld is geraakt door een mengeling
van zeer heftige gevoelens - waaronder die van reeds lang opgestapeld
(daarvoor nog sluimerend gestuwde en onbewust gebleven) frustraties
over de persoonlijke afwijzing die hij ervaren heeft, gevoelens van
krenking na in de uitvoering van zijn ambities te zijn gestuit,
gevoelens van onveiligheid van zijn nieuwe gezin - die zijn
realiteitstoetsing ten minste in sterke mate hebben ondermijnd.
In de literatuur wordt dit fenomeen beschreven als een zogenaamde
`katathyme crisis'. Het acute katathyme proces vindt haar oorsprong in
diepere emotionele spanningen dan die samenhangen met de onmiddellijke
omgevingsfactoren. Het proces wordt getriggerd door een overweldigende
emotie die vrijkomt naar aanleiding van een onderliggend emotioneel
conflict. Meestal kunnen de betreffende personen geen logische
verklaring geven voor het gebruikte geweld. Dikwijls gaat de ontlading
gepaard met complete of partiële amnesie voor het gebeurde.
Het rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie:
"(...) Op grond van het bovenstaande zijn wij van mening dat
onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde
feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch
in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat is geweest
zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te
bepalen.
In antwoord op de in hoofde gestelde vraag concluderen de
ondergetekenden dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem
ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige
ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestesvermogens, dat deze
feiten - indien bewezen - hem slechts in sterk verminderde mate kunnen
worden toegerekend.(...)"
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden,
geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien
tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de
strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de
verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair, 2 primair, 3 primair
en 4 primair zal worden veroordeeld tot een levenslange
gevangenisstraf.
De raadslieden van verdachte hebben vrijspraak van het primair
tenlastegelegde bepleit en verder ontslag van alle rechtsvervolging
wegens ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
In geval van strafbaarheid van de verdachte achten de raadslieden een
tijdelijke gevangenisstraf en een terbeschikkingstelling met
dwangverpleging op zijn plaats.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en
maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard,
op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op
de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter
terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij is het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen.
Er is sprake van een viervoudige moord, op ,
en hun kinderen en .
Aan hen is op brute en volstrekt zinloze wijze hun kostbaarste bezit,
het leven, ontnomen.
Verdachte heeft daarbij op een uiterst grove wijze het recht in eigen
hand genomen.
Deze moorden hebben een zeer grote schok veroorzaakt in de
maatschappij.
Dat geldt niet alleen voor degenen die onmiddellijk getuigen waren van
de moord op , of diegenen die tevergeefs getracht hebben
verdachte van zijn kennelijke voornemen af te houden, dan wel de
politie te waarschuwen, of diegenen die naderhand de stoffelijke
resten van 3 leden van de in hun woning hebben
aangetroffen en de wijze waarop zij daar lagen, maar zeer zeker ook
voor de nabestaanden van die familie.
Aan de nabestaanden is op deze wijze bovendien onherstelbaar leed
toegebracht.
De moorden hebben bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid
teweeggebracht.
De rechtbank rekent verdachte de feiten ook extra aan omdat hij als
vergunninghouder van wapens het in hem gestelde vertrouwen dat hij de
wapens zeker niet zal gebruiken om persoonlijke vetes op te lossen,
zeer ernstig heeft geschaad.
De omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een misdrijf werd
veroordeeld valt in het niet bij de ernst van de bewezenverklaarde
feiten.
De rechtbank houdt wel rekening met de door de deskundigen van het
Pieter Baan Centrum getrokken conclusies dat deze feiten slechts in
sterk verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend en
met hun advies om - teneinde recidive op lange termijn te voorkomen -
verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling van de regering met
bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. De rechtbank zal
dit advies overnemen aangezien de veiligheid van personen dit eist,
mede gelet op de ernst van de begane feiten.
Echter- nu de feiten de verdachte gedeeltelijk kunnen worden
toegerekend- dient naar het oordeel van de rechtbank een
gevangenisstraf te worden op gelegd die recht doet aan de ernst van de
feiten.
Ten aanzien van de duur van de op te leggen straf overweegt de
rechtbank als volgt.
De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft geëist en
ondanks de ernst van de feiten aan de verdachte geen levenslange
gevangenisstraf op leggen.
De rechtbank is het eens met de door de verdediging genoemde
rechtspraak dat in de praktijk van de straftoemeting ook bij de
ernstige misdrijven betekenis toekomt aan het inzicht dat de pleger
van die misdrijven vanuit overwegingen van humaniteit in beginsel
perspectief moet worden geboden dat hij op enig moment weer in de
samenleving zal kunnen terugkeren; het is om die reden dat in ons land
de grootste terughoudendheid bij het opleggen van een levenslange
gevangenisstraf wordt betracht. Ook ter zake van levensdelicten dient
volgens de rechtbank dit inzicht uitgangspunt te zijn. Er dient, ook
al is dat op zeer lange termijn, ook voor de plegers van
levensdelicten in beginsel perspectief op terugkeer in de samenleving
te zijn.
Het openbaar ministerie heeft nog ter onderbouwing van de eis tot
veroordeling tot levenslange gevangenisstraf naar voren gebracht dat
de kans op een succesvolle behandeling nihil is en dat dus de
maatschappij op geen andere wijze kan worden beschermd dan door het
opleggen van een dergelijke straf.
Die stelling van de officier van justitie wordt echter weersproken
door het advies van de deskundigen, die naar het oordeel van de
rechtbank niet tot een behandeladvies zouden zijn gekomen, indien zij
de verdachte onbehandelbaar hadden geacht. Ook overigens is de
rechtbank niet gebleken dat behandeling van verdachte uitzichtloos is.
Indien naderhand mocht blijken dat de behandeling niet of nog niet tot
het gewenste resultaat heeft geleid, dan kan ter beveiliging van de
maatschappij de terbeschikkingstelling worden verlengd.
Concluderend zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot na te
noemen hoogst mogelijke tijdelijke gevangenisstraf en de maatregel van
terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a,
37b, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1
primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde, zoals
hiervoor is omschreven, heeft begaan;
verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare
feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de tijd van TWINTIG JAREN;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht,
bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf
geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, en beveelt
dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. P.E.C.M. Dahmen, voorzitter, mr.
P.P. Lampe en mr. M.E. Kramer, rechters, in tegenwoordigheid van mr.
E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van deze rechtbank op 22 juli 2004.