LEI

persbericht / nr. 1777

21-juni-2004

Versnelde specialisatie en schaalvergroting in agrosector

De agrarische productie in Nederland concentreert zich steeds meer op gespecialiseerde en grootschalige bedrijven. Dat constateert het LEI (onderdeel van Wageningen UR) in zijn jaarlijkse rapport over de Nederlandse land- en tuinbouw, het Landbouw-Economisch Bericht 2004.

Van de glastuinbouwbedrijven was in 2003 ruim 90% gespecialiseerd, van de varkensbedrijven ruim 70%. In de varkenshouderij is de specialisatie sinds 1980 het sterkst toegenomen. Ook de schaalvergroting gaat onverminderd door. In 2003 had 3% van de glastuinbouwbedrijven meer dan 5 ha glas, tegen 0,1% in 1980. In de varkenshouderij zit nu 35% van de dieren op bedrijven met meer dan
1.500 vleesvarkens, tegen 6% in 1980. Ook in de melkveehouderij en de akkerbouw nemen grotere bedrijven een toenemend deel van de productie voor hun rekening. Specialisatie en schaalvergroting kunnen remmend werken op een verbreding van landbouwactiviteiten in de richting van natuur, zorg en dergelijke. Verbreding droeg in 2003 naar schatting slechts 1,5% bij aan het inkomen in de landbouw. Het exploiteren van windmolens bleek nog het meest lucratief.

De positie van de agrarische bedrijven
In 2003 telde de land- en tuinbouw 85.501 bedrijven; dat is 40% minder dan in 1980. Het gemiddelde gezinsinkomen lag in 2003 op ongeveer 40.000 euro per bedrijf. Tussen de bedrijven zijn er grote verschillen. Op 10% van de bedrijven werd een inkomen behaald van meer dan 100.000 euro. Op ruim 15% werd verlies geleden. Voor ongeveer één op de drie bedrijven bleef het inkomen onder de 20.000 euro. In de afgelopen tien jaar is het gemiddelde vermogen per land- en tuinbouwbedrijf toegenomen van 1,1 mln. tot 1,6 mln. euro. Ongeveer twee derde hiervan is eigen vermogen. Circa een derde van het totale vermogen ligt vast in grond.

Specialisatie en schaalvergroting
Een bedrijf wordt gespecialiseerd genoemd als één tak van het bedrijf minstens twee derde van de productiecapaciteit levert. De glastuinbouw kent relatief de meeste gespecialiseerde bedrijven, in de vleeskuikenhouderij komen gespecialiseerde bedrijven het minst voor. Bij concentratie op één tak kunnen veelal betere technische en economische resultaten worden behaald. Toenemende eisen aan het productieproces vanuit de samenleving versterken de tendens tot specialisatie. Zo kunnen bedrijfsaanpassingen die nodig zijn voor certificering leiden tot het afstoten van kleinere neventakken. Wat betreft de schaal van de productie is sinds 1980 het aantal akkerbouwbedrijven met meer dan 100 ha verdrievoudigd tot 750. In de glastuinbouw zijn er 42 bedrijven met meer dan 10 ha glas. Van de melkveebedrijven heeft circa 10% meer dan 100 koeien, tegen 3% in 1980.

Ontwikkelingen per sector
De waarde van de tuinbouwproductie steeg in 2003 met 2%, bij gemiddeld gelijk blijvende opbrengstprijzen. De tuinbouwsector neemt inmiddels 40% van de totale land- en tuinbouwproductie voor zijn rekening. De inkomensontwikkeling liep per tuinbouwtak sterk uiteen; ook tussen afzonderlijke bedrijven zijn de verschillen vaak groot. De akkerbouw verkeerde in 2003 in een vrij gunstige situatie. Door de droogte bleven de opbrengsten elders in de EU achter, wat leidde tot hogere prijzen van vooral aardappelen en uien.
In de melkveehouderij bleef de productie in 2003 vrijwel gelijk, maar de inkomens gingen voor het tweede achtereenvolgende jaar omlaag. Het productievolume van de intensieve veehouderij is in 2003 met meer dan 10% verminderd. Dat was vooral het gevolg van de vogelpest. De varkensvleesproductie nam een paar procent af. De prijzen van varkensvlees gingen verder omlaag, die van pluimveevlees bleven ongeveer gelijk en die van eieren stegen sterk.

De agroketen
In 2003 werd in Nederland ongeveer 32 miljard euro uitgegeven aan voedings- en genotmiddelen. Het overgrote deel van de levensmiddelen wordt gekocht in de supermarkt. De supermarktconcerns zijn sterk geconcentreerd: een vijftal heeft ongeveer driekwart van de detailhandel in voedingsmiddelen in handen. De concentratie in de detailhandel vormt een belangrijke motor voor schaalvergroting en internationalisering in andere delen van de agroketen. Zo hebben in de varkenssector twee verwerkende bedrijven 75% van de markt in handen; in de kalverslachterij hebben drie ondernemingen ruim 90% van de markt in handen.
Het Nederlandse agrocomplex realiseerde in 2002 in totaal een toegevoegde waarde van ruim 40 mrd. euro en was goed voor 660.000 arbeidsplaatsen. In beide gevallen gaat het om ongeveer 10% van het nationale totaal. Dit aandeel loopt geleidelijk terug. Ruim een derde van de toegevoegde waarde heeft betrekking op de verwerking van buitenlandse grondstoffen; ongeveer driekwart wordt verdiend dankzij export. Het aandeel van verwerking, toelevering en distributie in de toegevoegde waarde van het totale agrocomplex bedraagt ruim 75%. Het overschot op de agrarische handelsbalans bedroeg in 2003 bijna 20 miljard euro. Ongeveer 80% van de agrarische export blijft binnen de EU. Bloemen en planten vormen de grootste exportpost. De milieudruk vanuit de land- en tuinbouw vermindert; voor verschillende onderdelen is echter nog geen acceptabel niveau bereikt. De milieudruk van de voedingsmiddelenindustrie neemt iets minder snel af dan die van de land- en tuinbouw, maar sneller dan die van het gehele bedrijfsleven.

---

Landbouw-Economisch Bericht 2004. Het rapport bestellen 'rapport PR.04.01'.