CBS

Huishoudens verliezen koopkracht in 2003

In 2003 is het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens voor het eerst in tien jaar gedaald. De winstgevendheid van het bedrijfsleven liep terug. Het bankwezen realiseerde wel hogere winsten. Het overheidstekort liep op, vooral door hogere uitgaven. Dit blijkt uit gegevens van het CBS over de ontwikkeling van de Nederlandse economie in 2003.

Reëel beschikbaar inkomen van huishoudens 1,3 procent gedaald

Het beschikbaar inkomen van huishoudens steeg in 2003 nominaal met 0,8 procent, maar dit was onvoldoende om de inflatie te compenseren. Het reëel beschikbaar inkomen daalde met 1,3 procent. Het looninkomen en het ontvangen uitkeringsinkomen inclusief pensioenen namen toe. De huishoudens moesten echter aanzienlijk meer sociale premies (inclusief pensioenpremies) betalen en bovendien daalde het inkomen uit vermogen fors.

De consumptieve bestedingen van huishoudens zijn met 0,9 procent in volume gedaald. De 'vrije besparingen' van huishoudens waren ook in 2003 positief (4,8 miljard euro). De huishoudens konden hun consumptie dus uit hun beschikbaar inkomen financieren.

Schulden huishoudens nu groter dan BBP

De totale schuld van huishoudens nam in 2003 met 45 miljard toe tot 490 miljard euro. Verreweg het grootste gedeelte van deze toename (40 miljard) komt voor rekening van de uitstaande hypotheekschuld die opliep tot 407 miljard. De hypotheekschuld is de laatste tien jaar met gemiddeld 12,5 procent per jaar gestegen. De totale schuld van huishoudens is de afgelopen tien jaar veel sneller gegroeid dan het BBP. In 2003 is de totale schuld van de huishoudens voor het eerst groter dan het BBP. Tegenover deze schuld staat een groter bedrag aan niet-financiële activa, zoals de waarde van woningen.

Huishoudens sparen wel steeds meer

Huishoudens hadden ook in 2003 een duidelijke voorkeur voor risicoloze spaartegoeden. Hun spaartegoeden inclusief bijgeschreven rente namen met ruim 19 miljard euro toe tot ruim 187 miljard euro. Bijna een kwart van het spaartegoed staat op internetspaarrekeningen. Eind 2003 had een huishouden gemiddeld 26 600 euro aan spaargeld tegen 24 100 euro in 2002.

Huishoudens kochten per saldo voor 0,5 miljard euro aan aandelen en 2,8 miljard aan obligaties. Door koersstijgingen werden de door huishoudens aangehouden aandelen 5 miljard meer waard. In 2002 leden zij nog een koersverlies van 82 miljard. Het aandelenbezit van huishoudens is ultimo 2003 ruim 128 miljard euro en het obligatiebezit bijna 48 miljard euro.

Productie bedrijven minder winstgevend

De toegevoegde waarde van niet-financiële bedrijven steeg in 2003 slechts met 1,4 procent. Ondanks de daling van de werkgelegenheid steeg de loonsom met 2,4 procent. Hierdoor daalde het exploitatieoverschot. De productie van goederen en diensten is voor niet-financiële bedrijven in 2003 dus minder winstgevend geweest dan in 2002. Dit zien we terug in een verder oplopende arbeidsinkomensquote.

Ondanks de afnemende winstgevendheid van de productie steeg de winst na belastingen van de niet-financiële bedrijven in 2003 met 5,8 miljard euro tot 37,2 miljard. De bedrijven keerden minder dividend uit, behaalden een beter resultaat op hun buitenlandse deelnemingen en betaalden veel minder winstbelasting vanwege compensabele verliezen. Deze winsttoename is door de bedrijven vooral gebruikt om de financiële balans weer op orde te krijgen en niet voor het doen van extra investeringen. De investeringen daalden met 1,2 miljard euro in 2003.

Bankwinsten gestegen

De banken in Nederland boekten in 2003 ondanks de economisch mindere tijden hogere winsten. De banken profiteerden van de daling van de korte rente die groter was dan de daling van de lange rente. Omdat banken voornamelijk kortlopende gelden aantrekken en dit vooral langlopend uitzetten, leidde deze rentedaling tot een hogere rentemarge voor het bankwezen. Door de toename van de spaartegoeden konden de banken over meer goedkope middelen beschikken, terwijl vooral de kredietverlening aan huishoudens (met name hypotheekverstrekking) steeg. Hierdoor nam de rentemarge in 2003 flink toe, met 7,9 procent. Het exploitatieoverschot steeg tot een recordbedrag van 5 miljard euro.

Pensioenpremies stijgen fors

Net als de banken deden de pensioenfondsen en verzekeraars het in 2003 een stuk beter dan in 2002. Zij profiteerden van de stijgende beurskoersen op de internationale effectenmarkten. Daardoor konden de institutionele beleggers 21,8 miljard euro aan de pensioen- en levensverzekeringsvoorzieningen toevoegen. De ontvangen pensioenpremies waren als gebruikelijk hoger dan de pensioenuitkeringen. De betaalde pensioenpremies stegen met niet minder dan 18,6 procent oftewel 4 miljard euro. Desondanks bleef de dekkingsgraad van de pensioenfondsen lager dan het door de Pensioen- en Verzekeringskamer gewenste niveau.

Arbeidsinkomensquote marktsector loopt verder op

Ondanks de goede resultaten van banken en verzekeraars liep de winstgevendheid van de totale productie in Nederland terug. Dit zien we terug in een stijging van de arbeidsinkomensquote van de marktsector van 85,3 in 2002 naar 86,9 in 2003. Dit is het vijfde jaar op rij waarin de arbeidsinkomensquote oploopt.

Overheidstekort 3,2 procent

De economische teruggang heeft ook haar weerslag op de overheidsfinanciën. Het overheidstekort liep in 2003 op tot 3,2 procent van het BBP. Dit is het hoogste tekort sinds 1995. Het volgt op de kleinere tekorten van 1,9 procent in 2002 en 0,1 procent in 2001.

De inkomsten van de overheid daalden in 2003 met 0,1 procentpunt van het BBP, terwijl de uitgaven stegen met 1,2 procentpunt. De tegenvallende economische ontwikkeling is vooral zichtbaar bij de belastinginkomsten. Deze daalden van 25,0 naar 24,2 procent van het BBP. Dalende inkomsten waren er bij de vennootschapsbelasting en de loonbelasting. Evenals in 2002 stegen de lokale belastingen echter meer dan gemiddeld. De premies sociale verzekeringen liepen op van 13,9 procent van het BBP in 2002 naar 14,5 procent in 2003. De premies voor de Ziekenfondswet en de AWBZ droegen hier het meest aan bij. Zij brachten samen ongeveer 20 procent meer op dan in 2002. De totale belasting- en premiedruk in Nederland daalde daardoor slechts licht: van 39,2 procent in 2002 naar 39,1 procent in 2003.

Net als in 2002, namen ook in 2003 de overdrachtsuitgaven voor sociale voorzieningen en sociale verzekeringen sterk toe. In 2002 werd 18,8 procent van het BBP daaraan uitgegeven, in 2003 is dit gegroeid tot 19,8 procent. Vooral de zorguitgaven (Ziekenfondswet en AWBZ) droegen hieraan bij met een stijging van 8,8 procent. Vanwege groeiende werkloosheid stegen de betaalde WW-uitkeringen met ruim 30 procent in 2003. De loonkosten en andere operationele kosten van de overheid namen toe van 17,4 naar 17,8 procent van het BBP. In 2003 steeg het aantal banen bij de overheid met ruim 24 duizend (2,5 procent). Ruim de helft daarvan ontstond in het onderwijs.

EMU-schuldquote loopt op

Het overheidstekort werd in 2003 voornamelijk gefinancierd door de uitgifte van staatsobligaties en schatkistpapier. Anders dan in 2002 lag de nadruk op langetermijn financiering met obligaties. De EMU-schuld groeide door de nieuwe schulden met bijna 11,5 miljard euro. Voor het eerst sinds jaren stijgt de EMU-schuld als percentage van het BBP daardoor weer: van 52,6 procent in 2002 naar 54,1 procent in 2003.

Technische toelichting

De gegevens in dit persbericht zijn ontleend aan de Nationale rekeningen 2003. De Nationale rekeningen geven een samenhangend overzicht van de sociaal-economische ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving op macro- en mesoniveau. In dit persbericht wordt ingegaan op de uitkomsten van de zogenaamde Sectorrekeningen. Deze rekeningen geven een gedetailleerd en samenhangend beeld van zowel de productie, inkomensvorming, inkomens(her)verdeling en bestedingen als van de financiering en vermogensvorming van de verschillende sectoren in de economie. Deze sectoren zijn: huishoudens, niet-financiële bedrijven, financiële bedrijven, overheid (gesplitst naar centrale overheid, decentrale overheden en sociale verzekeringsinstellingen) en buitenland.

De gegevens over de productie en de bestedingen uit de Nationale rekeningen zijn al op 1 juli gepubliceerd in het persbericht Economische groei (2e raming), de gegevens over arbeid op 2 juli in het persbericht Banen en lonen. Een regionale uitsplitsing van de landelijke economische groei wordt donderdag 22 juli a.s. gepubliceerd.

De economische groei wordt afgemeten aan de volumegroei van het bruto binnenlands product (BBP). Het BBP komt overeen met het inkomen dat in het Nederlandse productieproces wordt gevormd. De volumegroei betreft de ontwikkeling exclusief prijsveranderingen.

Het beschikbare inkomen is het inkomen na belastingen, uitkeringen en dergelijke. Het is het inkomen dat beschikbaar is voor de consumptieve bestedingen en investeringen. Het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens is bepaald door het nominaal beschikbaar inkomen te defleren met het Consumentenprijsindexcijfer. De vrije besparingen zijn de besparingen na aftrek van de verplichte besparingen voor pensioenvoorzieningen.

De marktsector omvat alle bedrijven exclusief delfstoffenwinning, exploitatie van onroerend goed en gezondheids- en welzijnszorg. De commerciële niet-financiële ondernemingen omvatten alle Nederlandse vennootschappen en instellingen exclusief de financiële instellingen (banken en verzekeraars), delfstoffenwinning, exploitatie van onroerend goed en gezondheids- en welzijnszorg.

De arbeidsinkomensquote is het aandeel van de vergoeding voor arbeid (beloning van werknemers en toegerekend loon zelfstandigen) in de netto toegevoegde waarde.

PB04-112

15 juli 2004

9.30 uur

Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht