De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
TFE. 2004/30
datum
15-07-2004
onderwerp
BTW-tarief op vlees
TRC 2004/5357
bijlagen
Geachte Voorzitter,
In het notaoverleg van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit op 7 juni 2004 over de 'Toekomst van de intensieve
veehouderij in Nederland' heb ik het lid Vos toegezegd precies aan te
geven wat de regels zijn met betrekking tot de toepassing van een
verschillend BTW-tarief op producten die op het oog niet
onderscheidbaar zijn. Mede namens de staatssecretaris van Financiën
bericht ik u hierover als volgt.
datum
15-07-2004
kenmerk
TFE. 2004/30
bijlage
Inleiding
In bedoeld notaoverleg deed zich de vraag voor of het
Europeesrechtelijk is toegestaan om een verschillend BTW-tarief toe te
passen op biologisch vlees en niet-biologisch vlees.
Zesde BTW-richtlijn
De Zesde BTW-richtlijn (hierna: de richtlijn) schrijft de lidstaten
een algemeen (normaal) tarief voor dat niet lager mag zijn dan 15% en
dat geldt voor alle leveringen van goederen en diensten. Daarnaast
mogen de lidstaten een of twee verlaagde tarieven toepassen die niet
lager mogen zijn dan 5%, echter uitsluitend op categorieën goederen en
diensten die zijn genoemd in bijlage H bij de richtlijn. Die bijlage H
noemt onder meer - hier van belang - levensmiddelen voor menselijke
consumptie.
Wet op de omzetbelasting 1968
Deze richtlijnartikelen zijn in de Nederlandse Wet op de
omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) geïmplementeerd door toepassing
van een algemeen tarief van 19% en een verlaagd tarief van 6%. Dit
verlaagde tarief is uitsluitend van toepassing op goederen en diensten
die zijn genoemd in de bij de wet behorende tabel I. Deze tabel I
noemt, voorzover hier van belang, voedingsmiddelen voor menselijke
consumptie.
Met betrekking tot de concrete vraagstelling is het volgende van
belang. Zoals hiervoor is aangeduid is bijlage H bij de richtlijn een
limitatieve lijst van goederen en diensten waarop lidstaten een
verlaagd tarief mogen toepassen. Dit betekent dat lidstaten niet
verplicht zijn om op levensmiddelen voor menselijke consumptie een
verlaagd tarief toe te passen. Maken zij de keuze om op deze
levensmiddelen geen verlaagd tarief toe te passen, dan geldt het
algemene tarief. De vraag doet zich dan in dit verband voor in
hoeverre het mogelijk is om binnen een categorie - zoals in casu
levensmiddelen - te differentiëren. Bijvoorbeeld door op de levering
van biologisch vlees een verlaagd BTW-tarief toe te passen en op de
levering van niet-biologisch vlees het algemene BTW-tarief.
Beantwoording
Het antwoord op die vraag is af te leiden uit het arrest van het Hof
van Justitie in Luxemburg van 3 mei 2001 (zaak C-481/98).
Zaak C-481/98 (geneesmiddelen)
In deze zaak ging het om het volgende.
Frankrijk kent een tarief van 2,1% op geneesmiddelen die voor
vergoeding in aanmerking komen (het gaat hierbij overigens niet om een
verlaagd tarief als hiervoor bedoeld, maar om een tarief dat Frankrijk
tijdens de tariefharmonisatie in 1991 al had en tijdelijk mag
handhaven op grond van artikel 28, lid 2, onderdeel a, van de
richtlijn). Daarnaast kent Frankrijk een verlaagd tarief - zoals wél
hiervoor bedoeld - van 5,5% op andere geneesmiddelen.
De Europese Commissie vond dat de toepassing van twee verschillende
verlaagde BTW-tarieven voor geneesmiddelen naargelang zij al dan niet
door de sociale zekerheid worden vergoed, in strijd is met de
richtlijn. Het onderwerpen van twee soortgelijke producten aan
verschillende BTW-tarieven is volgens de Commissie in strijd met de
beginselen van uniformiteit van de BTW-heffing, van de aan het
gemeenschappelijke BTW-stelsel inherente fiscale neutraliteit en van
opheffing van concurrentievervalsingen. Op grond daarvan begon de
Commissie een inbreukprocedure tegen Frankrijk.
Frankrijk meende uiteraard dat een en ander was toegestaan.
Het Hof oordeelde dat 'de instelling en de handhaving van een tarief
van 2,1% voor geneesmiddelen die voor vergoeding in aanmerking komen,
terwijl voor de levering van geneesmiddelen die daarvoor niet in
aanmerking komen, een tarief van 5,5% geldt, slechts toelaatbaar zijn
indien zij het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan
het gemeenschappelijk BTW-stelsel en dient te gelden bij de omzetting
van de Zesde richtlijn, niet miskennen (......). Genoemd principe
verzet zich er met name tegen, dat soortgelijke goederen, die dus met
elkaar concurreren, uit het oogpunt van de BTW ongelijk worden
behandeld (......). Daaruit vloeit voort, dat genoemde producten aan
een uniform tarief moeten worden onderworpen' (r.o. 21 en 22).
Met andere woorden: soortgelijke goederen, goederen dus die met elkaar
concurreren, mogen voor de BTW niet ongelijk worden behandeld en
moeten worden onderworpen aan hetzelfde tarief.
Vervolgens ging het Hof in op de vraag of geneesmiddelen die voor
vergoeding in aanmerking komen en geneesmiddelen die daarvoor niet in
aanmerking komen, soortgelijke producten zijn die met elkaar
concurreren.
Het Hof stelde 'dat de opneming van een geneesmiddel op de lijst van
voor vergoeding in aanmerking komende geneesmiddelen, geschiedt op
basis van objectieve criteria en met inachtneming van richtlijn
89/105. Volgens die richtlijn bestaat de mogelijkheid dat twee
geneesmiddelen dezelfde therapeutische of profylactische werking
bezitten, en dat het ene wél voor vergoeding in aanmerking komt en het
andere niet, met name omdat het te duur wordt geacht. Deze
verschillende classificatie is echter in overeenstemming met het
gemeenschapsrecht' (r.o. 26).
Vervolgens merkte het Hof op 'dat die classificatie tot gevolg heeft,
dat de twee categorieën van geneesmiddelen geen soortgelijke goederen
zijn die met elkaar concurreren. Wanneer immers een geneesmiddel op de
lijst van voor vergoeding in aanmerking komende geneesmiddelen is
opgenomen, is dit voor de consument een beslissend voordeel ten
opzichte van een geneesmiddel dat niet voor vergoeding in aanmerking
komt. Zoals de advocaat-generaal in punt 66 van zijn conclusie heeft
opgemerkt, zal de consument daarom de voorkeur geven aan
geneesmiddelen uit de categorie die voor vergoeding in aanmerking
komt, zodat zijn aankoopbeslissing niet door het lagere BTW-tarief
wordt bepaald. Het verlaagde BTW-tarief voor geneesmiddelen die voor
vergoeding in aanmerking komen, heeft niet tot gevolg dat de verkoop
daarvan wordt begunstigd ten opzichte van niet voor vergoeding in
aanmerking komende geneesmiddelen. De twee categorieën van
geneesmiddelen bevinden zich dus niet in een concurrentieverhouding
waarin de verschillende BTW-tarieven een rol zouden kunnen spelen'
(r.o. 27). Daarmee werd de Commissie in het ongelijk gesteld.
Met andere woorden: de Franse regeling is toegestaan omdat de hoogte
van het BTW-tarief geen rol speelde bij de aankoopbeslissing van de
consument. Beslissend was immers dat het ene middel werd vergoed en
het andere niet.
Conclusie (voedingsmiddelen)
Indien deze redenering van het Hof wordt gevolgd met betrekking tot de
voorliggende vraag, dan moet het volgende worden geconcludeerd.
De toepassing van het verlaagde BTW-tarief op biologische producten en
van het algemene BTW-tarief op niet-biologische producten zou nu juist
als doel hebben - in de termen van het Hof - om de voorkeur van de
consument te beïnvloeden en om zijn aankoopbeslissing (mede) door de
hoogte van het BTW-tarief te laten bepalen, met als gevolg dat de
verkoop van het biologische product wordt begunstigd ten opzichte van
het niet-biologische product. De twee categorieën voedingsmiddelen
bevinden zich daarmee in een concurrentieverhouding waarin de
verschillende BTW-tarieven een rol spelen.
Gelet op het vorenstaande is de conclusie onontkoombaar dat hier
sprake is van soortgelijke producten die voor de BTW niet ongelijk
mogen worden behandeld en dus moeten worden onderworpen aan hetzelfde
tarief (deze conclusie was overigens ook al - verkort - weergegeven in
de brief van 1 maart 2002 van de toenmalige staatssecretaris van
Financiën aan de voorzitter van de vaste commissie voor Financiën van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal).
De toepassing van een verschillend BTW-tarief zou het beginsel van de
fiscale neutraliteit miskennen. En dit beginsel vormt een cruciaal
aspect volgens verschillende arresten van het Hof en is - in de
woorden van het Hof - inherent aan het gemeenschappelijk BTW-stelsel.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
PDF-versie van de brief
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
BTW-tarief op vlees (PDF-formaat, 61 kB)
---
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit