Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
Aan
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
12 juli 2004 MLB/M/2004/31.416
Onderwerp
Kabinetsreactie op adviezen RMO en ROB over
politiek en media
In 2003 zijn na elkaar twee adviezen aan het kabinet uitgebracht over de relatie tussen media en
politiek: `Medialogica: Over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek' van de Raad voor
Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO datum) en `Politiek en media, pleidooi voor een LAT-relatie` van
de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB datum). De adviezen zijn vrijwel gelijkluidend in hun
probleemanalyse. In de aanbevelingen zijn de taken verdeeld: de RMO richt zich op de mediasector en
op het mediabeleid van de overheid, terwijl de aanbevelingen van de ROB vooral gaan over
communicatie door politici en door de overheid. Omdat beide adviezen nauw met elkaar samenhangen,
heeft het kabinet besloten hierover één kabinetsstandpunt uit te brengen.1
Het kabinetsstandpunt is als volgt ingedeeld: Paragraaf 1 vat de probleemanalyse van de RMO en de
ROB samen. Paragraaf 2 bevat de globale reactie en de uitgangspunten van het kabinet. Paragraaf 3
gaat specifieker in op de aanbevelingen van RMO over het mediabeleid. Paragraaf 4 is het antwoord op
de aanbevelingen van de ROB over overheidscommunicatie.
In het kabinetsstandpunt zijn reacties betrokken die partijen uit de mediasector op verzoek hebben
gegeven op de adviezen. Het gaat om reacties van: het Nederlands Uitgeversverbond (Groep
Nederlandse Dagbladpers), de Nederlandse Vereniging van Journalisten, het bureau Media &
Migranten van de NVJ, het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, de Raad voor
Journalistiek, het vakblad De Journalist, de landelijke publieke omroep, de VESTRA (koepelorganisatie
van commerciële omroepen) ROOS (koepelorganisatie voor regionale publieke omroepen) en OLON
(publieke lokale omroepen). Bij de totstandkoming van dit kabinetsstandpunt is ook de
Voorlichtingsraad betrokken, daar waar de adviezen het terrein van de overheidscommunicatie raken.
1 De adviezen bestrijken het terrein van de staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap
(mediabeleid), de minister president (coördinatie overheidscommunicatie), de minister van
Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties (relatie tussen overheid en burger) en de
staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport (maatschappelijke ontwikkeling).
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
---
1. Samenvatting adviezen RMO en ROB
1.1. RMO advies
Kern van de analyse van de RMO is dat het publieke domein aan `medialogica' onderhevig is. Daarmee
bedoelt de RMO dat het publieke debat steeds meer wordt bepaald door de mogelijkheden én de
begrenzingen van de media, vooral televisie. Volgens de RMO heeft dit zowel positieve als negatieve
gevolgen. Positief is bijvoorbeeld dat de media politiek en beleid toegankelijk maken voor grote
groepen, dat media andersom ook de burgers in beeld brengen van de instituties en dat zij functioneren
als waakhonden van de democratie. Daar staan volgens RMO echter negatieve gevolgen tegenover.
Onder invloed van de media komt in het publieke en politieke debat het accent te liggen op personen en
conflicten in plaats van op inhoud en standpunten, op beelden en emoties in plaats van op feiten en
argumenten, op schandalen en incidenten in plaats van op visies en beleid voor de lange termijn, op
het zoeken naar schuldigen in plaats van het zoeken naar oplossingen. Ook de neiging tot hypes
(nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen) en meutevorming (berichtgeving
over een onderwerp vanuit hetzelfde perspectief) rekent de RMO tot de negatieve kanten van
medialogica. Uiteindelijk zou niet alleen de kwaliteit van het publieke debat in de media en in de
Tweede Kamer afnemen, datzelfde lot bedreigt volgens de RMO de politieke besluitvorming. Ook zou
medialogica ertoe kunnen bijdragen dat de burger zich cynisch afwendt van de overheid en de politiek.
Nadrukkelijk stelt de RMO dat niemand schuld heeft. Medialogica vindt zijn oorsprong allereerst in
technische kenmerken van mediaproductie, zoals de behoefte van televisie aan beeldmateriaal en de
toegenomen omloopsnelheid van het communicatieverkeer. Evenzeer spelen maatschappelijke en
economische ontwikkelingen een rol. Zowel de media als de politiek kampen door de ontzuiling en
individualisering met een wisselende, onvoorspelbare en veeleisende aanhang. Beide hebben ook te
maken met heftige concurrentie met andere media of met andere politieke partijen en
belanghebbenden. In die situatie ontstaat medialogica. Journalisten en politici streven in essentie
hetzelfde doel na, namelijk om met prikkelend nieuws en een aansprekende presentatie een zo groot
mogelijk publiek te bereiken. Journalisten tonen daarbij een grote behoefte aan primeurs en exclusieve
informatie. Daartegenover staan politici die het politieke debat zoeken via de media in plaats van via
ministerraad of Tweede Kamer. Zo raken politiek en media volgens de RMO gevangen in een patroon
van medialogica waaraan moeilijk te ontsnappen valt, althans niet zolang iedereen meedoet. De RMO
spreekt in dit verband van een prisoners dilemma.
Niettemin bepleit de RMO drie strategieën om tegenwicht te bieden tegen de negatieve gevolgen van
medialogica: 1) de overheid beschermt actief de onafhankelijkheid en pluriformiteit van de media, 2)
de media leggen verantwoording af aan het publiek, en 3) de rol van burgers wordt versterkt. De
specifieke aanbevelingen van RMO worden behandeld in paragraaf 3.
1.2. ROB advies
Ook de ROB behandelt kenmerken van hedendaagse journalistiek in relatie tot het functioneren van
het politieke proces. Kern van het advies van de ROB is dat politiek en media (te) sterk van elkaar
afhankelijk zijn. De media hebben een prominente rol gekregen in het uitdragen van politiek
gedachtegoed, participeren zelf in het publiek debat en bepalen mede de politieke agenda.
---
Tegelijkertijd passen de uitingsvormen van de media steeds minder bij de aard van politieke en
beleidsmatige processen. Door de concurrentie en commercialisering van de mediamarkt is de waarde
van het nieuws immers niet alleen gekoppeld aan de inhoud, maar ook aan de verkoopbaarheid ervan.
Politici kiezen volgens de ROB geen lijdzame opstelling tegenover de media. Zij reageren sterk op
nieuws in de media en voorzien ook zelf de media van informatie. Strategische motieven kunnen soms
even zwaar wegen als de inhoud van een boodschap.
Netto effect is volgens de ROB dat het parlement positie verliest als belangrijke plaats voor het
maatschappelijke debat ten gunste van debat in en via de media. Aan regeringszijde zou de drang om
de informatiestroom te beheersen toenemen.
De wederzijdse afhankelijkheid van politiek en media is niet nieuw, maar wordt volgens de ROB
belangrijker in het licht van andere ontwikkelingen. Het politieke proces van onderhandeling, controle
en verantwoording vindt minder exclusief plaats in het parlement, en vaker in een meer diffuse
wisselwerking met burgers, organisaties en belangengroepen. Daarnaast heeft een overdracht van
bevoegdheden aan de Europese Unie geleid tot een verlies van autonomie binnen de nationale staten.
Voorts verkeert de regering in onzekerheid, nu de samenleving minder gekend en beheerst kan worden
en door meer en grotere risico's wordt bedreigd.
Volgens de ROB verlangen dergelijke ontwikkelingen van de regering duidelijkheid over de grenzen van
haar verantwoordelijkheid. Zolang de overheid niet duidelijk maakt waarop hij aangesproken kan
worden, krijgen de media de ruimte om de overheid ter verantwoording te roepen over zaken die daar
niet (meer) thuishoren. Het beeld van een falende overheid wordt dan keer op keer bevestigd.
Volgens de ROB zijn goede communicatie en betrouwbare informatieoverdracht voor politici en
bestuurders belangrijke instrumenten om duidelijkheid te scheppen over hun positie en
verantwoordelijkheid. Omdat de informatieoverdracht voor een groot deel via de media plaatsvindt,
versterken de media hun positie in het bestuur, terwijl de overheid steeds meer van die media
afhankelijk wordt. Om toch greep te houden op de berichtgeving hanteren volksvertegenwoordigers,
partijstrategen, bestuurders en ambtenaren steeds professionelere en soms manipulatieve
communicatietechnieken. Het eigenlijke doel van overheidscommunicatie, betrouwbare informatie
van een aanspreekbare overheid, verdwijnt volgens de ROB naar de achtergrond.
De ROB pleit ervoor dat politici zich bezinnen en het huwelijk met de media omzetten in een LAT-
relatie: door meer afstand te houden tot de dagelijkse publiciteit kan de kwaliteit van bestuur en
volksvertegenwoordiging verbeteren. Vervolgens doet de ROB aanbevelingen voor communicatie door
regering en departementen. In paragraaf 4 geeft het kabinet hierop zijn reactie. Geen reactie geeft het
kabinet op aanbevelingen aan het adres van de volksvertegenwoordiging en politieke partijen. Het is
aan betrokkenen zelf om daarover discussie te voeren.
2. Rol van de overheid
Deze paragraaf bevat op hoofdlijnen de reactie van het kabinet op de adviezen van de RMO en de ROB.
Op onderdelen is daarvoor gebruik gemaakt van bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek (analyses
van politieke berichtgeving in de media). Dat helpt om de discussie toe te spitsen op trends in de media
die min of meer aantoonbaar risico's in zich dragen voor het goed functioneren van het democratische
proces.
---
2.1. Functies en verantwoordelijkheid van de media
Het kabinet erkent en herkent de rol van de media bij publieke meningsvorming en beoordeelt deze
principieel als positief. In een gezonde democratie is het een taak van vrije en onafhankelijke media om
gebeurtenissen en standpunten weer te geven en deze te duiden en te becommentariëren. Wederzijdse
afhankelijkheid tussen politiek en media acht het kabinet behalve onvermijdelijk, vanuit het
perspectief van informatievoorziening aan burgers ook wenselijk: via de media blijven burgers immers
op de hoogte van plannen van politieke partijen en de overheid en andersom.2 Ook maatschappelijke
organisaties en bedrijven oriënteren zich mede via de media op ontwikkelingen in hun omgeving.
Juist vanwege de rol van media in de democratie, is de kwaliteit van berichtgeving belangrijk. Want wat
de media berichten, kan uiteindelijk doorwerken in besluiten van politici, bedrijven of
maatschappelijke organisaties en in houding en (stem)gedrag van kiezers. Dat geldt des te meer nu de
media een dominante factor zijn geworden in de vormgeving van de publieke opinie, terwijl andere
maatschappelijke instituties - zoals politieke partijen, kerk en familie invloed verloren.
Vanzelfsprekend kunnen massamedia naar hun aard niet alle aspecten en fases van beleidsprocessen
volledig over het voetlicht brengen. Dat geldt zeker voor televisie. Maar alle media hebben wel de
opdracht om hun informerende en opiniërende rol met grote zorgvuldigheid te vervullen.
Journalisten dienen een balans te vinden tussen de aan de democratie ontleende vrijheid enerzijds en
de aan de rechtstaat ontleende beginselen van zorgvuldigheid anderzijds. Vandaar ook dat binnen de
journalistiek beroepscodes gelden, die bijvoorbeeld aanzetten tot hoor en wederhoor, tot het scheiden
van feiten en eigen opinies, en tot een zorgvuldige omgang met de privacy en reputatie van individuen.3
Het merendeel van de nieuwsmedia neemt deze codes serieus. Tegelijkertijd zijn er algemene trends in
de berichtgeving die reden geven tot zorg.
De RMO geeft in zijn advies een overzicht van trends die in combinatie met elkaar verantwoordelijk zijn
voor (negatieve) `medialogica'. Sommige trends, zoals personalisering en informalisering van politiek
nieuws zijn in Nederland nog weinig invloedrijk.4 Andere verdienen een kritische discussie, onder
journalisten maar ook onder politici. Wetenschappelijk onderzoek signaleert een toename van
mediahypes, die ontstaan wanneer nieuwsmedia en politici eenmalige gebeurtenissen uitlichten en
2 Uit onderzoek blijkt dat politici (en andere institutionele bronnen) in sterke mate de agenda, de
onderwerpkeuze van de media beïnvloeden. De media beïnvloeden op hun beurt weer de publieke
opinie, ofwel welke onderwerpen burgers als belangrijk ervaren. Kleinnijenhuis, J. (2003) Het publiek
volgt de media die de politiek volgen. Bijlage 4 bij het RMO-advies. Den Haag: RMO.
3 Deels is dit gereguleerd via het burgerlijke recht (privacy, reputatie). Verder zijn er internationaal en
nationaal normen vastgelegd in codes van de journalistieke beroepsgroep, zoals de Code van Bordeaux
(1954) en de Gedragscode van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren.
4 Zelfs in verkiezingstijd bestaat in de Nederlandse media geen overmatige aandacht voor de
persoonlijke omstandigheden of karakters van politici; politici treden beperkt op in
amusementsprogramma's; emoties en meningen van `gewone mensen' krijgen weinig zendtijd. Brants,
K. & Ph. van Praag (red.) (1995) Verkoop van de Politiek; de verkiezingscampagne van 1994,
Amsterdam: Het Spinhuis. Praag, Ph. van, & K. Brants (red.) (2000) Tussen beeld en inhoud - Politiek
en media in de verkiezingen van 1988, Amsterdam: Het Spinhuis.
---
uitvergroten, in hetzelfde interpretatiekader plaatsen en elkaar hierin kritiekloos volgen.5 Een tweede
ontwikkeling die zorgen baart is een toenemende oriëntatie van politieke verslaggeving op conflicten.6
Daarbij gaat het niet om de weergave van inhoudelijke verschillen van mening; dat betrekt immers
burgers bij het debat en helpt hen te kiezen tussen politieke partijen.7 Zorgelijk is het wel wanneer
voor de lezer, kijker of luisteraar allengs onduidelijker wordt wanneer gebeurtenissen worden
weergegeven en wanneer sprake is van strategische interpretaties door journalisten waarbij politieke
conflicten worden geduid als louter een machtsstrijd tussen partijen of personen en de (inhoudelijk)
inzet uit het zicht verdwijnt. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat een dergelijke `cynische' stijl in
de politieke berichtgeving terrein wint en dat dit mogelijk kan leiden tot afnemende betrokkenheid en
participatie van burgers.8
Deze trends kunnen de kwaliteit en de zorgvuldigheid van de berichtgeving onder druk zetten met
negatieve gevolgen voor de informatievoorziening aan burgers in de democratie.
2.2. Rol van de overheid
De overheid heeft op een algemeen niveau invloed op de ontwikkeling van de nieuwsjournalistiek. Hij
schept via het mediabeleid voorwaarden waaronder het Nederlandse medialandschap gestalte krijgt.
Dat beleid heeft effecten voor de totale pluriformiteit, de toegankelijkheid, de onafhankelijkheid en
algemene kwaliteit van (delen) van het aanbod. Maar de overheid is uiterst terughoudend in het stellen
van regels voor de werkwijze van journalisten en de redactionele inhoud van kranten en radio en
televisieprogramma's. Hier zijn immers fundamentele grondrechten en waarden in het geding: de
uitingsvrijheid en de daarmee verbonden persvrijheid.
De persvrijheid veronderstelt grote verantwoordelijkheid van de media. Immers, de persvrijheid is
geen vrijbrief voor media om te doen wat hen goeddunkt. De RMO richt een deel van zijn
aanbevelingen dan ook op de mediasector zelf. Het is aan vooral aan hen om de publieke moraal en de
ethische principes die de journalistiek van oudsher kenmerken, in ere te houden soms tegen de druk
van overwegingen van de markt in. Paragraaf 3 gaat nader in op vormen van zelfregulering die hieraan
bijdragen. Ook zal het kabinet daarin zijn reactie gegeven op concrete aanbevelingen van de RMO voor
het mediabeleid van de overheid.
Los van de media, draagt de politiek uiteraard ook een grote eigen verantwoordelijkheid. Terecht
vestigen RMO en ROB er de aandacht op dat kamerleden en bewindslieden zelf een rol hebben in
medialogica. Het kabinet steunt de oproep van de ROB aan politici om gepaste afstand te bewaren tot
de dagelijkse publiciteit. Het zoeken is naar de goede balans tussen een actueel en aansprekend
optreden in de media enerzijds en de noodzaak tot een zorgvuldige en duurzame politieke
belangenafweging anderzijds. Het kabinet gaat niet over de werkwijze van het parlement. Wel let hij op
de naleving van regels die gelden voor bewindspersonen, en die verband houden met de gewenste
eenheid van beleid, vertrouwelijkheid en de principiële uitgangspunten voor overheidscommunicatie.
5 Vasterman, P. (2004). Mediahype. Amsterdam: Aksant.
6 Brants & Van Praag (1995, 2000). Kleinijenhuis (2003)
7 Kleinijenhuis (2003).
8 Kleinijenhuis (2003). Overigens is de sterkte en richting van dergelijke effecten afhankelijk van
andere variabelen, zoals opleiding, politieke kennis, politieke voorkeuren, mediagebruik e.d. van de
ontvangers
---
Paragraaf 4 geeft een specifieke reactie op de aanbevelingen die de ROB doet voor
overheidscommunicatie.
De relatie tussen politiek en burgers verloopt niet alleen via de media. Evenzeer is de (directe) relatie
tussen overheid en burger van belang. Lokale bestuurders ontdekken dat het vertrouwen dat mensen
hebben in `de overheid' kan afhangen van eigen ervaringen met gemeentelijke diensten en van
specifieke problemen in de eigen buurt. De relatie van de rijksoverheid met burgers is over het
algemeen abstracter en lastiger te beïnvloeden. Niettemin vergt ook deze relatie voortdurende zorg.
Nodig zijn goed presterende beleidsdepartementen en publieke uitvoeringsorganisaties. Daarnaast
vindt het kabinet met de ROB dat een herziening gewenst is van het wederzijdse verwachtingspatroon
tussen overheid en burgers.
Onder meer in de kabinetsvisie `De Andere Overheid' heeft het kabinet betoogd dat er een onrealistisch
beeld is ontstaan van wat de overheid vermag. De overheid wordt nog te vaak verantwoordelijk gedacht
voor het feilloos - oplossen van alle problemen. Misschien heeft dit te maken met de wijze waarop de
media werken. Zeker heeft het te maken met de pretenties van de politiek zelf en met het eisenpakket
van burgers. Door betere opleiding en toegenomen welvaart is een mondige burger opgestaan, die het
ene moment zelf en in maatschappelijke organisaties (civil society) vorm geeft aan zijn omgeving,
maar het andere moment hoge eisen stelt aan het regelende vermogen van de overheid. Ondertussen
wordt de invloedsfeer van de nationale overheid juist kleiner. De samenleving is complexer en minder
maakbaar en naast parlement en regering zijn veel andere partijen in het spel. In de visie van het
kabinet is het bovendien gewenst dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties ruimte
krijgen om meer zelf verantwoordelijkheid te nemen.
Al met al is een spanning ontstaan tussen een veeleisende burger en een noodzakelijkerwijs beperktere
overheidsinvloed. Wanneer de overheid niettemin blijft uitdragen dat hij alle problemen kan oplossen,
bestaat het risico dat het vertrouwen van burgers afneemt. Beter is het om de ambities te temperen en
duidelijk te maken wat de overheid vermag en effectief kan bewerkstelligen, tot waar zijn
verantwoordelijkheid reikt (kerntaken) en wanneer andere organisaties of burgers zelf aan zet zijn.
Over het gedrag van die anderen kan de overheid slechts beperkt garanties afgeven. Bovendien dienen
rechten en plichten van de burger beter in balans te komen. In de visie van het kabinet dient de
verzorgingstaat te worden hervormd tot een participatiestaat die zich kenmerkt door meer
gelijkwaardige verhoudingen tussen burgers en overheid.
3. Reactie op de aanbevelingen voor mediabeleid
De RMO brengt tegen medialogica drie strategieën in stelling: 1) actief waarborgen van de
uitingsvrijheid (onafhankelijkheid en pluriformiteit) mediabeleid van de overheid, 2) meer publieke
verantwoording door de media, krachtig te stimuleren door de overheid, en 3) versterking van de
positie van burgers ten opzichte van de media (`empowerment'). Omdat de derde strategie grotendeels
samenvalt met de tweede, worden zij hierna in één paragraaf behandeld.
De kern van de reactie van het kabinet is dat de overheid zich dient te concentreren op
voorwaardenscheppend mediabeleid. Publieke verantwoording is een taak van de sector zelf.
---
3.1. Bevorderen van pluriformiteit
De RMO onderstreept het belang van interventies door de overheid gericht op het bevorderen van
onafhankelijkheid en pluriformiteit en van de media. Hij noemt dit een strategie van `actieve vrijheid'.9
In deze typering is de kern gegeven van het mediabeleid dat ook het kabinet voor ogen staat.
Nadrukkelijk richt het beleid zich daarbij niet op de inhoud van individuele kranten en programma's,
noch op de journalistieke cultuur, maar op het mediabestel als geheel. Centrale doelstellingen zijn:
verscheidenheid, kwaliteit, onafhankelijkheid en toegankelijkheid. Hieronder gaat het kabinet in op de
specifieke aanbevelingen van de RMO.
Mediaconcentratie
- De RMO ziet de toenemende eigendomsconcentratie als een bedreiging voor de onafhankelijkheid
en pluriformiteit van de media. Hij bepleit een persfusieregeling die een maximum van 33% stelt
aan de marktaandelen van concerns.
Het kabinet deelt de zorg over mediaconcentratie. Uit het jaarlijkse onderzoek van het Commissariaat
voor de Media naar mediaconcentratie blijkt dat de markten voor kabel, televisie en kranten ieder
worden beheerst door nog maar drie grote spelers. Het is zaak om verdergaande
eigendomsconcentratie in de mediasector te voorkomen. Aan de orde is niet alleen verdeling en
misbruik van marktmacht, waarop de mededingingswet en NMA toezien. Aan de orde is bovendien de
verdeling van opiniemacht en mogelijk misbruik daarvan. Het `bezit' of de `controle' van media in een
beperkt aantal handen is een potentieel politiek instrument - voor grote bedrijven of voor zittende of
aankomende politici. Dit is bedreigend voor de vrije en pluriforme publieke meningsvorming. Het
kabinet is daarom van mening dat naast de reguliere fusietoets door de NMA een
`pluriformiteitstoets' dient plaats te vinden bij de beoordeling van voorgenomen mediaconcentraties.
Over de vormgeving van een pluriformiteitstoets vindt nader beraad plaats.10 Het kabinet zal zich
daarbij mede oriënteren op voorbeelden in andere Europese landen.11
Pers
- In zijn analyse refereert de RMO aan druk op de dagbladjournalistiek: oplages en inkomsten dalen
terwijl kosten stijgen. In die situatie is het voor redacties soms moeilijk zorgvuldige en
evenwichtige verslaggeving hoog in het vaandel te houden. De RMO stelt daarom voor dat de
9 De term verwijst naar het onderscheid tussen passieve bescherming van de uitingsvrijheid door een
overheid die afziet van censuur en inhoudelijke inmenging in de media en de actieve bescherming
van de overheid - door overheidsbeleid dat pluriformiteit van de media bevordert.
10 Antwoord op vragen van de leden Bakker en Dittrich (D66) over een mogelijke overname van het
PCM uitgeversconcern (Kamervragen met antwoord 2003-2004, nr. 1020, Tweede Kamer). Antwoord
op vragen van het lid Vergeer (SP) over PCM (Kamervragen met antwoord 2003-2004, nr. 1439,
Tweede Kamer)
11 De Europese regelgeving staat specifieke nationale maatregelen om mediaconcentratie tegen te
gaan toe. Mede naar aanleiding van de situatie in Italië heeft de commissie grondrechten van het
Europarlement de Europese Commissie opgeroepen om ook in EU-verband tot specifieke regelgeving te
komen op het terrein van mediaconcentratie.
---
overheid de dagbladen financieel extra steunt door een nul tarief BTW te laten gelden en door
gratis abonnementen te financieren voor scholieren en inburgeraars.
Het kabinet neemt deze aanbevelingen niet over. Het nul tarief voor dagbladen zou generieke en
structurele steun aan de perssector inhouden. Dit is ondoelmatig en onwenselijk omdat het geven van
structurele steun aan een bedrijfstak niet strookt met het uitgangspunt van economisch (pers)beleid
dat na tijdelijke financiële steun een sector op eigen benen moet kunnen staan. Op grond van
dwingende bepalingen van de zogenoemde Zesde BTW-richtlijn is het Nederland ook niet toegestaan
een nultarief in de BTW-heffing toe te passen. Bovendien zou invoering van een nultarief voor
dagbladen een ongewenst precedent vormen in de richting van vele andere goederen en diensten die
aan BTW-heffing onderhevig zijn. Het kabinet kiest daarom voor voortzetting van het bestaande
stimuleringsregime, dat uit gaat van specifieke (gerichte) en tijdelijke steun aan dagbladen, te
verlenen door het Bedrijfsfonds voor de Pers.
Het kabinet ziet geen aanleiding om gratis of goedkope abonnementen aan bepaalde doelgroepen te
verstrekken op kosten van de overheid, ook niet in het kader van onderwijs of inburgering. Mogelijk
kunnen gratis of goedkopere abonnementen voor dagbladondernemers een marketingstrategie zijn
voor de werving van nieuwe lezers en dus bijdragen aan een op termijn gezonde bedrijfstak. Zij maken
overigens al jarenlang gebruik van goedkope kennismakingsabonnementen en zijn recentelijk
begonnen met (veel) goedkopere abonnementsvormen, zoals het `zaterdag'-abonnement. Het kabinet
acht het niet de taak van de overheid om dit soort marketinginstrumenten van mediabedrijven
financieel te ondersteunen.
Redactiestatuut
- De RMO stelt verder voor om een redactiestatuut verplicht te stellen.
Het kabinet neemt deze aanbeveling niet over. Redactiestatuten bevatten meestal de globale missie
van het medium en regelen een zekere mate van inhoudelijke autonomie voor de redactie. Daarmee is
een redactie beschermd tegen eenzijdige beïnvloeding door `eigenaars' van een medium en tegen al te
directe invloed van verkoop en advertentieafdelingen. Voor de publieke en de commerciële omroep is
er in de Mediawet al de verplichting tot een programmastatuut. Voor persorganen is het geregeld via de
collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO). Het kabinet ziet geen aanleiding om voor de pers deze
effectieve zelfregulering te vervangen door wetgeving.
Publieke omroep
- De RMO meent dat een streven naar hoge kijkcijfers het programmabeleid van de publieke omroep
niet mag domineren.
Het kabinet deelt deze opvatting. Waar het gaat om het informeren van burgers in de democratie, zijn
er vanzelfsprekend extra verwachtingen over de publieke omroep. In de brief bij de mediabegroting,
van november 2003, is verwoord dat de publieke omroep een evenwicht moet vinden tussen kwaliteit
en bereik. De publieke omroep heeft bij uitstek de opdracht om ook programma's te maken voor
kleinere groepen en hij dient borg te staan voor een eigen kwaliteitsstandaard in alle genres.
Tegelijkertijd is de publieke omroep er voor iedereen en draagvlak bij alle lagen van de bevolking hoort
daarbij. Dit draagvlak komt onder meer tot uitdrukking in zijn kijktijdaandeel. In de brief bij de
mediabegroting en in de kabinetsreactie op het rapport van de visitatiecommissie Rinnooy Kan is
tevens aangekondigd dat de staatssecretaris van OCW prestatieafspraken zal maken met de landelijke
publieke omroep. Daarin zal behalve voor het kijktijdaandeel bij de totale bevolking, ook aandacht zijn
voor differentiatie naar specifieke en kleinere doelgroepen.
---
3.2. Publieke verantwoording door de media
Rol overheid
- De RMO bepleit dat mediaorganisaties zich tegenover burgers actiever gaan verantwoorden over
hun redactionele keuzes. De overheid moet dit volgens de RMO krachtig stimuleren.
In paragraaf 3 is al gesteld dat media vanwege hun maatschappelijke invloed een grote
maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen. De vraag is hoe die verantwoordelijkheid gestalte
krijgt. In de opvatting van het kabinet is een dwingende rol voor de overheid op dit punt niet gewenst. 12
In de kabinetsvisie Andere Overheid is onderscheid gemaakt tussen verticale (hiërarchische) sturing
door de overheid, alternatieve vormen van horizontale verantwoording en controle tussen burgers en
uitvoeringsorganisaties van de overheid, en normstelling door de samenleving zelf. In reactie op het
WRR-rapport `Waarden, Normen en de last van het gedrag' heeft het kabinet de eigen
verantwoordelijkheid van maatschappelijke instituties en burgers bij de overdracht van waarden en
normen benadrukt.
De journalistiek is bij uitstek een terrein waarop organisaties zelf in de beoogde normering dienen te
voorzien. Inhoudelijke disciplinering van de media door instituties van de staat herbergt altijd ook in
de 21e eeuw en ook in Nederland - het risico van misbruik door diezelfde staat en schending van de
vrijheid van meningsuiting. Zelfregulering is het meest geëigende middel om negatieve consequenties
van medialogica tegen te gaan. Het gaat erom dat de journalistieke beroepsgroep ethische codes en
kwaliteitsnormen onderhoudt en de naleving ervan optimaal bevordert. Waar mogelijk zal het kabinet
zelfregulering in de mediasector ondersteunen.
Zelfregulering
- De RMO denkt bij publieke verantwoording aan visitaties, panels of `public hearings',
kwaliteitshandvesten en een jaarlijks verantwoordingsdebat. De discussie wil hij laten voeden door
een onafhankelijk mediawatch-instituut dat onderzoek doet naar berichtgeving over affaires en
heikele thema's. Burgerbewegingen die de media ter verantwoording roepen zouden subsidie
moeten krijgen en worden opgenomen in overlegorganen.13
De nieuwsmedia reflecteren de laatste tijd al actiever op hun rol en verantwoordelijkheid in de
samenleving. Aanleidingen vormden in het bijzonder de eerste Golfoorlog, de opkomst en moord op
Fortuyn en het onderzoek van het NIOD naar het drama in Sebrenica. Zelfreflectie vindt plaats op de
werkvloer, maar ook in het openbaar door kritische beschouwingen in de eigen krantenkolommen en
in mindere mate in de zendtijd op radio en televisie. 14
12 Het mediabeleid regelt vanzelfsprekend de `verantwoordelijkheid' van de publieke omroep. In de
taakopdracht en in programmavoorschriften is vastgelegd welke maatschappelijke functies hij dient te
vervullen. Het Commissariaat houdt toezicht op de naleving van de Mediawet en op de besteding van de
omroepmiddelen. In de Mediawet is bovendien een uitgebreid systeem van tussentijdse verantwoording
en visitatie geregeld. Maar op het niveau van de journalistieke productie en programma-inhoud is ook
de publieke omroep geen verantwoording schuldig aan de overheid.
13 Onduidelijk blijft welke burgerbewegingen en overlegorganen de RMO bedoelt.
14 In lijn met de bedoelingen van de RMO voeren de media het debat niet alleen in eigen kring en met
politici, voorlichters en wetenschappers. Zij zoeken daarnaast de dialoog met het publiek. Dat krijgt
vorm door een (mediumgebonden) ombudsman, meer ruimte voor publieksreacties, een website, een
10
Het kabinet neemt dergelijke initiatieven met waardering waar. Het is goed wanneer media individueel
verantwoording afleggen in contact met hun publiek en andere belanghebbenden. Daarnaast hecht het
kabinet aan gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, gedragen door de mediasector als geheel.
Tegen die achtergrond is aan de belangrijkste mediaorganisaties gevraagd om hun reactie te geven op
de adviezen van de RMO en de ROB. Uit de reacties blijkt dat de mediasector zich bewust is van zijn
verantwoordelijkheid en van mogelijke bedreigingen voor de kwaliteit van de nieuwsjournalistiek. De
sector reageert echter zeer terughoudend op suggesties om van buitenaf nieuwe vormen van controle
of verantwoording in te richten. In plaats daarvan doet men voorstellen om zelfregulering te
versterken. In een onderling overleg tussen partijen, georganiseerd door het ministerie van Onderwijs
Cultuur en Wetenschap, heeft dit geleid tot de volgende afspraken:
- De Raad voor de Journalistiek wordt versterkt. Burgers kunnen bij de Raad een klacht indienen
over onheuse of onjuiste berichtgeving in de media. Om deze vorm van zelfregulering beter te laten
werken, is behoefte aan meer menskracht en een groter budget. Dat maakt het voor de Raad
mogelijk sneller en consequenter tot uitspraken te komen, meer naamsbekendheid te verwerven
bij het algemene publiek en zich ook buiten de klachtensfeer uit te spreken over principes en
praktijk in de journalistiek.
- Discussie over medialogica zal extra worden gevoed en onderbouwd met behulp van
wetenschappelijk onderzoek. In de sector leeft al langere tijd een plan voor een `Nieuwsmonitor':
onderzoek dat over de jaren heen kenmerken van berichtgeving volgt. De Nieuwsmonitor zal
binnenkort starten en wordt ondergebracht in een stichting.
- Publieke verantwoording heeft baat bij publicaties en debat over journalistieke werkwijzen. Het
streven van de mediasector is om deze taak duurzaam te beleggen bij een (nieuw) debatbureau.
Bovengenoemde maatregelen vormen een samenhangend `drieluik' voor versterking van zelfregulering
van de media. De Nederlandse Dagblad Pers, de Nederlandse Vereniging voor Journalisten, de
Publieke Omroep, de Holland Media Groep en SBS streven ernaar hiervoor een extra financiële
bijdrage bijeen te brengen van 80.000 euro; dit bedrag komt naast de bestaande contributies aan de
Raad voor de Journalistiek. Het Bedrijfsfonds voor de Pers draagt 160.000 euro bij via subsidie aan de
Nieuwsmonitor. Van zijn kant wil het kabinet vanaf de eerstvolgende mediabegroting (2005) een
projectsubsidie beschikbaar stellen van 50.000 euro voor het debatbureau, te verlenen voor een
periode van drie jaar.
Rechtsbescherming individuele burgers
- De RMO stelt voor om een algemene mediaombudsman de taak te geven namens individuele
burgers genoegdoening te eisen naar aanleiding van onzorgvuldige of ronduit onjuist
verslaggeving.
Het kabinet ziet hiervan niet meteen de voordelen. Een mediaombudsman zou een derde
oordeelvormend orgaan toevoegen, naast de rechter en de Raad voor Journalistiek. De
rechtsbescherming van individuele burgers wordt met een ombudsman niet beter gewaarborgd dan nu
het geval is. Evenmin lijkt er een extra preventief effect van uit te gaan.
De zwaarste bescherming biedt het recht. Wanneer iemands privacy wordt aangetast of wanneer zijn
reputatie ten onrechte is beschadigd door berichten in de media, dan kan hij genoegdoening
(schadevergoeding, rectificatie e.d.) eisen via de rechter. Een drempel voor de gang naar de rechter is
rubriek voor een externe criticus en dergelijke. Overigens heeft het publiek ook invloed in zijn rol van
mediagebruiker: mensen kunnen hun krant opzeggen of een actualiteitenrubriek voortaan mijden.
---
dat vooraf niet zeker is of de materiële en immateriële kosten opwegen tegen de baten.15 Bij de Raad
voor Journalistiek is de drempel lager. Bovendien kunnen burgers hier terecht met minder
zwaarwegende klachten over mediaberichtgeving. De naamsbekendheid en de snelheid van de
klachtenbehandeling bij de Raad verdient echter nog verbetering: hieraan wordt nu door de
mediasector gewerkt, zoals hierboven al is beschreven. Ook is het nodig dat het draagvlak voor de Raad
wordt verbreed. Alle grote mediaorganisaties betalen contributie, maar de afzonderlijke
hoofdredacties van dagbladen, tijdschriften, omroepen en nieuwsrubrieken bepalen zelf of zij
deelnemen in het convenant (dat o.a. aanwezigheid op zittingen en publicatie van negatieve uitspraken
regelt). Er zijn op dit moment enkele hoofdredacties die niet meedoen. Vaak heeft dit principiële
redenen, soms is ongenoegen met uitspraken in het verleden de achtergrond. Het kabinet vindt deze
situatie onwenselijk: aan de collectieve maatschappelijke verantwoordelijkheid zoals vormgegeven in
een Raad voor Journalistiek behoren alle individuele media een bijdrage te leveren, ook zonder dat zij
daartoe bij wet worden gedwongen.
4. Reactie op de aanbevelingen voor overheidscommunicatie
De ROB is van mening dat de aanpassing van politici, ambtenaren en bestuurders aan de werkwijze van
de media hun afhankelijkheid van de media alleen maar groter maakt. Overheid en politici moeten niet
proberen de media te onderwerpen aan de eigen belangen en behoeften (nieuwsmanagement), noch
steeds maar reageren op actuele onderwerpen die media aandragen, maar juist onafhankelijker van de
media gaan opereren. Voorop moet staan: het leveren van betrouwbare overheidsinformatie aan
burgers, goede communicatie met burgers, instituties en belangengroepen en het respecteren van de
onafhankelijkheid van media.
In de onderstaande reactie zal blijken dat het kabinet dit uitgangspunt deelt. Ook geeft het kabinet een
reactie op enkele meer specifieke constateringen en aanbevelingen in het advies van de ROB. De ROB
noemt overheid, regering, parlement en politici vaak in een adem. Het is echter belangrijk onderscheid
te blijven maken, gezien de verschillende verantwoordelijkheden. De kabinetsreactie zal zich
beperkten tot het terrein van de overheidscommunicatie, uitgevoerd door ministeries. Over de
aanbevelingen gericht tot het parlement, spreekt het kabinet zich niet uit.16
4.1. Algemeen: het actieprogramma Overheidscommunicatie
In de kabinetsreactie op het advies van de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie uit 2001 heeft
het toenmalige kabinet een uitgebreide visie gegeven op de overheidscommunicatie en het startsein
gegeven voor het Actieprogramma Overheidscommunicatie. Te betreuren valt dat de ROB dit
Actieprogramma niet bij zijn advisering heeft betrokken, omdat een groot deel van de kritiek op de
overheidscommunicatie door de projecten uit dit Actieprogramma worden ondervangen (vergroten
15 Harinxma thoe Slooten, L.R. van (2003). Toegang tot het recht tegen de media (televisie, pers en
radio). Nederlands Juristen Blad, 2003, p.1991 e.v.
16 De ROB doet aan kamerfracties de volgende concrete suggesties: meer gebruik van het recht om
eigen thema's voor plenair debat te agenderen, beter gebruik van het fractiejaarverslag als terugblik
op gedane zaken en discussiestuk voor het komende politieke jaar, minder reageren op de media en
meer volgens eigen politieke afwegingen, het accent verschuiven van controle (via veelvuldig
aanvragen van overleggen of stellen van kamervragen) naar debat, Europese besluitvorming
nadrukkelijker agenderen.
12
actieve openbaarheid, communicatie in het hart van het beleid, inzet ICT, crisismanagement etc.) Bij
die gelegenheid is onder andere gewezen op de uitgangspunten voor de overheidscommunicatie, die in
de loop van de tijd in samenspraak met de Tweede Kamer tot stand zijn gekomen.17 Eén van de
uitgangspunten is, dat overheidscommunicatie over beleid en organisatie dient te gaan en niet wordt
gericht op persoonlijke 'imagebuilding' van bewindspersonen en andere overheidsfunctionarissen. Het
kabinet is dan ook geen voorstander van vermenging van beide werksoorten. Evenmin rekent het
kabinet het lekken en oplaten van proefballonnen tot zijn politieke cultuur en hij zal dit zoveel mogelijk
tegengaan.
Veel van de activiteiten uit het Actieprogramma Overheidscommunicatie zijn gericht op het realiseren
van open(baar)heid, transparantie en interactiviteit van het openbaar bestuur, ook op momenten dat
afwegingen nog gemaakt moeten worden en van besluitvorming nog geen sprake is. Communicatie
over nog niet aanvaard beleid is ook gebonden aan de uitgangspunten van de overheidscommunicatie,
omdat juist hier de verdenking van beïnvloeding snel is gewekt. Daarom moet ook hier de overheid
duidelijk herkenbaar zijn als afzender, de inhoud van het beleid centraal staan en niet de bestuurder,
gecommuniceerd wordt in redelijke verhouding tot anderen en duidelijk worden aangegeven in welke
fase het beleid zich bevindt en hoe het verder gaat. De Voorlichtingsraad heeft onlangs een richtlijn
voor communiceren over niet aanvaard beleid vastgesteld.
4.2 Overheidsbeleid en -communicatie
- De ROB stelt dat communicatie een integraal onderdeel van het beleidsproces is geworden en dat
niet meer kan worden volstaan met communicatie of voorlichting achteraf over door het parlement
aanvaard beleid.
In de visie van het kabinet is de voortdurende wisselwerking tussen beleid en communicatie evident.
Binnen de verschillende ministeries zijn bewegingen gaande om communicatie onderdeel te maken van
de integrale verantwoordelijkheid van managers binnen de rijksdienst. Eén van de positieve gevolgen
kan zijn, dat de uitlegbaarheid van nieuw beleid al in de beginfase van de beleidsontwikkeling wordt
meegenomen. Het gaat daarbij niet alleen om beleid op ministerieel niveau, maar ook om een
evenwichtige presentatie van het regeringsbeleid en kabinetsbrede thema's, als veiligheid, integratie
en de Europese eenwording. De belevingsmonitor, een vorm van onderzoek in het kader van het
Actieprogramma om inzicht te krijgen in de manier waarop de burger het beleid van de overheid
beleeft en hoe hij/zij bij dit beleid wenst te worden betrokken kan eveneens bijdragen aan meer
begrijpelijk en toegankelijk beleid.
Communicatie in het hart van het beleid vraagt niet alleen om nieuwe organisatorische verbanden,
maar ook om een verdergaande professionalisering van de communicatiefunctie. Een van de projecten
van het Actieprogramma betrof een onderzoek naar de wijze waarop directeuren Communicatie, die in
de meeste gevallen ook eerste woordvoerder van het ministerie zijn, hun managerrol kunnen
versterken, niet alleen ten gunste van een meer regisserende rol van de eigen directie, maar ook van
de gehele communicatiekolom in het ministerie. Aan professionalisering wordt ook bijgedragen door de
Academie voor overheidscommunicatie, onderdeel van het ministerie van Algemene Zaken, die
17 Als bijlage gevoegd bij Kabinetsstandpunt op het rapport 'In dienst van de democratie' van de
tijdelijke Commissie Toekomst Overheidscommunicatie (commissie Wallage). (Kamerstuk 2001-2002,
26387, nr. 12, Tweede Kamer). Ook in te zien op www.minaz.nl.
13
communicatieprofessionals en beleidsmedewerkers schoolt in wisselwerking tussen beleid en
communicatie.
4.3. Media en overheidscommunicatie
Eigen (overheids)kanalen
- De ROB vindt dat de overheid actief moet zorgdragen voor de openbaarmaking van
overheidsinformatie en pleit ervoor daarbij nieuwe communicatiemogelijkheden ontwikkelen. ICT
biedt volgens hem kansen om informatie beter te laten aansluiten op vragen en behoeften van
burgers en is bovendien een weg om feedback te organiseren. De ROB denkt verder aan een
uitbreiding van eigen overheidsmedia, via internet, een overheidskrant en het inkopen van zendtijd
om onderwerpen in belangstelling te brengen die de media laten liggen.
Het kabinet hecht eraan dat burgers goed geïnformeerd (kunnen) zijn over overheidsbeleid. Zoals
gezegd waardeert hij principieel de rol die de vrije en onafhankelijke media daarbij vervullen. Maar
lang niet alle communicatie van de overheid verloopt via de media. Buiten de bestaande onafhankelijke
media om heeft de overheid stelselmatig nieuwe technologie aangewend om ook met eigen media
burgers te informeren en met hen te communiceren bijvoorbeeld via Postbus 51 en websites.
Overheid.nl en Regering.nl zijn voorbeelden van nieuwe initiatieven en nieuwe media, Staatscourant
en Staatsblad voorbeelden van traditionele media, die nog steeds hun waarde bewijzen als nieuwsbron
voor journalisten en burgers. Een nieuwe overheidskrant, zoals de ROB voorstelt, acht het kabinet in
het licht van deze nieuwe en traditionele media niet functioneel.
De overheid is tevens zelf een kleine zendgemachtigde. Jaarlijks gaat het om 23 uur tv-zendtijd en 60
uur en 40 minuten radiozendtijd op de publieke omroep. Deze zendtijd wordt hoofdzakelijk gevuld met
Postbus 51 spotjes in het kader van voorlichtingscampagnes. Voor dat doel wordt ook zendtijd bij een
aantal commerciële omroepen gekocht, wanneer specifieke doelgroepen niet of nauwelijks via de
publieke omroep zijn te bereiken. Daarnaast investeren ministeries, met in achtneming van de
randvoorwaarden en richtlijnen, in coproducties met omroeporganisaties over overheidsonderwerpen,
waarbij de redactionele onafhankelijkheid van de omroep is gewaarborgd. Het structureel kopen van
meer zendtijd, als de ROB voorstelt, acht het kabinet vooralsnog niet nodig
Media-aandacht.
- De ROB pleit voor kritisch zelfonderzoek door de overheid. Vervlechting met de media wordt
volgens hem in stand gehouden door praktijken als lekken, proefballonnen en het gebruik van
overheidscommunicatie en voorlichting voor eigen politiek-strategische doelen van bewindslieden.
Omdat de onafhankelijke pers een belangrijke rol vervult bij de vorming van de openbare mening is
aandacht voor overheidsbeleid in de media essentieel. De ontwikkelingen in de media geven het
kabinet inderdaad regelmatig aanleiding actief op de publiciteit in te spelen. Het daarbij proberen de
publieke agenda en de publieke discussie te beïnvloeden is in beginsel een gangbare en te accepteren
activiteit, die ook door andere deelnemers aan het politieke debat wordt ontplooid en waarvan de
journalistiek gebruik maakt. Het kabinet verwacht van overheidsvoorlichters dat zij goed nadenken
over de vraag hoe, op welk tijdstip en op welke wijze de boodschap die het ministerie wil uitdragen, het
beste kan worden gecommuniceerd en met welke middelen. Met andere woorden, dat zij strategisch, in
de zin van vakmatig, communiceren en de organisatie coachen.
Deze activiteiten moet niet worden verward met nieuwsmanagement of spindoctoring. Spindoctoring
houdt in, dat de feiten en de realiteit ondergeschikt worden gemaakt aan een gewenste beeldvorming.
14
Voor een voorlichter/woordvoerder is het niet gewenst aan een dergelijke mediastrategie mee te
werken. Ook hier geldt, dat integriteit hoog moet worden gehouden en de daarop gebaseerde
geloofwaardigheid niet verloren gaat. Overheidscommunicatie, ook woordvoering en persvoorlichting,
moet altijd zijn terug te voeren tot het openbaar maken van feiten en handelingen, het geven van
toelichting daarop en het belichten van achtergronden. De grens ligt bij de geloofwaardigheid: een
voorlichter/woordvoerder kan uitsluitend blijvend functioneren als zijn geloofwaardigheid volledig in
tact blijft.
Crisiscommunicatie
- De ROB stelt in een aparte beschouwing de crisiscommunicatie aan de orde en de dubbele positie
van de media daarbij. Deze zijn in tijden van crises een onmisbare partner voor de overheid, maar
zij behouden de onafhankelijke positie die bij de journalistiek hoort. Volgens de ROB is een
discussie nodig, ook met de media, over strategische aspecten van crisismanagement en
crisiscommunicatie.
Het kabinet is het uiteraard eens met de suggestie van de ROB om met de media in discussie te blijven
over crisismanagement en de rol en verantwoordelijkheid van de media daarbij, maar wil ook wijzen op
de inzet van nieuwe media, zoals internet, e-mail, e-zines, sms-alerts en UMTS diensten. Deze media
bieden grotere en nieuwe mogelijkheden om persoonlijk toegesneden informatie te bieden aan
verschillende doelgroepen. De Voorlichtingsraad bereidt een `crisiswebsite' voor, die naast de
`vrije'media', onderdeel uit gaat maken van de gemeenschappelijke infrastructuur van rechtstreekse
communicatiekanalen met burgers. Met deze site kan naar verwachting beter worden ingespeeld op de
crisisinformatiebehoefte van publiek, pers en direct betrokkenen.
15
5. Conclusie
De rol van media in de hedendaagse democratie is onmiskenbaar van groot gewicht en de relatie
tussen politiek en journalistiek is daarom van oudsher dubbelzinnig: soms (te) innig, soms (te)
gespannen. Daar komt `medialogica' bij, zoals beschreven door de RMO en de ROB. Het concept
medialogica vestigt de aandacht op mechanismen bijvoorbeeld mediahypes - die een goede
informatievoorziening aan burgers en zorgvuldige politieke besluitvorming kunnen hinderen.
Medialogica is een tamelijk autonome dynamiek die zijn oorsprong vindt in verschillende
ontwikkelingen in techniek, economie en maatschappij. Niettemin is het goed dat zowel journalisten
als politici zich bewust zijn van de werking van medialogica.
De rol van de overheid is om de pluriformiteit van het totale medialandschap bevorderen en om in de
eigen overheidscommunicatie betrouwbaarheid en een dialoog met burgers voorop te stellen. De
overheid gaat niet over de redactionele keuzes van afzonderlijke media, omdat dan de persvrijheid in
het geding zou komen. Het is ook niet wenselijk om als overheid de journalistiek tot (zelf)regulering te
dwingen. Wel kiest het kabinet ervoor om zelfregulering in de journalistiek te stimuleren, door een
aantal nieuwe initiatieven in de mediasector te bundelen en (tijdelijk) financieel te steunen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
(mr. Medy C. van der Laan)
De minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties
(mr. Th.C. de Graaf )
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
(mw drs. C.I.J.M. Ross-van Dorp )
16
BIJLAGE
Overzicht van aanbevelingen in adviezen van RMO en ROB
RMO
1. Strategie van actieve vrijheid (overheid stimuleert pluriformiteit en onafhankelijkheid van de
media).
a) Dagbladen indirect financieel steunen door nul tarief BTW en gratis abonnementen voor
scholieren en inburgeraars.
b) Persfusieregeling die een maximum van 33% stelt aan de marktaandelen van concerns.
c) Mediaconcerns stimuleren verantwoording af te leggen over hun economische belangen in
verschillende media.
d) Redactiestatuut verplicht stellen om journalisten te beschermen tegen eventuele
belangenverstrengeling van de eigenaars van media.
e) Kijkcijfers moeten programmabeleid publieke omroep niet domineren.
2. Strategie van publieke verantwoording door de media.
a) Mediaorganisaties kunnen zich sterker en actiever naar burgers verantwoorden over hun
redactionele keuzes door visitaties, panels of `public hearings' en kwaliteitshandvesten.
b) In principe is dit een zaak van de sector zelf, maar zo nodig moet de overheid deze
zelfregulering krachtig stimuleren.
ai
3. Strategie van empowerment van burgers.
a) Een onafhankelijk mediawatchinstituut krijgt als opdracht om berichtgeving over hypes,
affaires en heikele thema's te onderzoeken zodat het publieke debat over de werking van de
media kan worden gestimuleerd.
b) Op de derde donderdag van juni, aan de vooravond van het zomerreces, wordt het jaarlijkse
media-politiek verantwoordingsdebat georganiseerd. Journalisten, politici en burgers
becommentariëren daar hun eigen en elkaars functioneren in het afgelopen jaar, op basis van
analyses en ervaringen.
c) Burgerbewegingen krijgen subsidie en worden opgenomen in overlegorganen.
d) De rechtsgang van individuele burgers die door de media zijn geschaad behoeft versterking
door de instelling van een media-ombudsman, of een verzwaring van de rol van de Raad voor
de Journalistiek, of een apart voorportaal bij de rechter.
ROB
4. Aanbevelingen ROB over communicatie van de regering en van departementen
a) De overheid moet actief zorgdragen voor de openbaarmaking van overheidsinformatie. en
daarbij nieuwe communicatiemogelijkheden ontwikkelen. ROB denkt aan: meer gebruik van
17
ICT, een overheidskrant en het inkopen van zendtijd o.a. om onderwerpen in belangstelling te
brengen die de media laten liggen.
b) Kansen benutten die ICT biedt voor beter laten aansluiten van informatie op vragen en
behoeften van burgers en voor meer tweezijdige communicatie en interactieve bestuursstijl.
c) De communicatie- en voorlichtingsfunctie moet een integraal onderdeel vormen van het
gehele beleidsproces.
d) Communicatie ten dienste van het imago van bewindslieden kan overgelaten worden aan
politieke woordvoerders.
e) Discussie over strategische aspecten van crisismanagement en crisiscommunicatie is nodig,
ook met de media.
f) De regering moet tegenover het parlement en de media duidelijk aangeven waarop zij
aanspreekbaar is en waarvoor zij precies verantwoordelijk is.
g) De overheid moet zich onderwerpen aan kritisch zelfonderzoek.
5. Aanbevelingen ROB over communicatie door het parlement en politieke partijen
a) Kamerfracties kunnen gebruik maken van recht om eigen thema's voor plenair debat te
agenderen, eventueel ook zonder de aanwezigheid van bewindspersonen. (Daarbij aansluiten
bij "leefwereld burgers", zoals veiligheid onderwijs en zorg).
b) Fractiejaarverslag als terugblik op gedane zaken en discussiestuk voor inhoudelijk
werkprogramma komende politieke jaar.
c) Fracties moeten minder responsief zijn voor mediaberichtgeving en meer volgens eigen
politieke afwegingen reageren op de leefwereld van burgers.
d) Kamer kan accent verschuiven naar debat en meer terughoudendheid betrachten met
(controle=) aanvragen van overleggen of stellen van kamervragen.
e) Politieke partijen kunnen gebruik maken van de beeldcultuur door personen op te laten treden
als vertegenwoordigers van bepaalde opvattingen en stromingen in de politiek. De verbinding
tussen persoon en inhoud moet echter steeds in stand blijven.
f) Als de kamer de Europese besluitvorming nadrukkelijker agendeert, zullen de media volgen.