Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO6919 Zaaknr: C03/102HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 9-07-2004
Datum publicatie: 12-07-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
9 juli 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/102HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
,
gevestigd te ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma,
t e g e n
de rechtspersoon naar vreemd recht CAVALIER MARINE SUPPLY CO.,
gevestigd te Norfolk, Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Cavalier - heeft bij
exploot van 14 maart 2001 eiseres tot cassatie - verder te noemen:
- gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd
bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan
Cavalier te betalen een bedrag van US Dollars 382.718,87, althans de
tegenwaarde van dit bedrag in Euro naar de koers van de dag van
betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12
mei 2000, subsidiair vanaf 24 januari 2001, meer subsidiair vanaf de
dag der dagvaarding, alsmede een bedrag van f 9.800,-- ter zake van
buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente
hierover vanaf de dag der dagvaarding, alles met verwijzing van
in alle kosten.
heeft een incidentele conclusie houdende de exceptie van
onbevoegdheid genomen en de rechtbank verzocht bij vonnis, uitvoerbaar
bij voorraad, zich onbevoegd te verklaren ter zake van de vorderingen
van Cavalier.
Cavalier heeft de incidentele vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 20 november 2001 in het incident het
verzoek van in het incident afgewezen, zich bevoegd
verklaard van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen, en de
hoofdzaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Tegen dit incidenteel vonnis heeft hoger beroep ingesteld
bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 17 december 2002 heeft het hof
niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen voormeld vonnis van de
rechtbank verklaard.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Cavalier is verstek verleend.
heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot
niet-ontvankelijkverklaring van in haar cassatieberoep.
De advocaat van heeft bij brief van 15 april 2004 op die
conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de
conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1-8 en naar het hiervoor
onder 1 overwogene.
3.2 Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een
rechtsmiddel tegen het arrest van het hof, dat is gewezen op 17
december 2002 en derhalve na het tijdstip van inwerkingtreding van de
Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht
voor burgerlijke zaken, zijn de bij die wet vastgestelde bepalingen
van toepassing (HR 31 januari 2003, nrs. C02/175 en C02/187, NJ 2003,
656 en 657). Nu het gaat om een tussenarrest, kan volgens het hier
toepasselijke art. 401a lid 2 Rv. beroep in cassatie van dit arrest
slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld,
aangezien het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit
artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn.
kan derhalve in haar cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van Cavalier begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, E.J.
Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de
raadsheer A. Hammerstein op 9 juli 2004.
*** Conclusie ***
Rolnr. C03/102HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 2 april 2004
conclusie inzake
tegen
Cavalier Marine Supply Co.
Edelhoogachtbaar College,
1. Art. 157b lid 1 (oud) Rv bepaalt dat tegen het vonnis, waarbij de
bevoegdheid is aangenomen, te dien aanzien alleen hogere voorziening
openstaat op grond dat de rechter onbevoegd is uit hoofde van het
onderwerp des geschil, en slechts tegelijk met die tegen het
eindvonnis. Inzet van dit cassatiegeding is de vraag of deze bepaling
ook van toepassing is in een geval waarin hoger beroep is ingesteld
tegen een vonnis, waarbij de rechtbank, onder verwerping van de
exceptie van onbevoegdheid als bedoeld in art. 1022 lid 1 Rv
(onbevoegdheid van de gewone rechter op grond van een overeenkomst tot
arbitrage), zich bevoegd heeft verklaard.
2. Uit de gedingstukken blijkt het volgende.
3. Thans verweerster in cassatie, hierna: Cavalier, heeft bij exploit
van 14 maart 2001 thans eiseres tot cassatie, hierna: ,
gedagvaard voor de Rechtbank Breda en gevorderd dat wordt
veroordeeld tot schadevergoeding ter zake van toerekenbare
tekortkoming in de nakoming van een tussen partijen gesloten
overeenkomst van handelsbemiddeling.
4. heeft vóór alle weren een conclusie houdende exceptie van
onbevoegdheid genomen. Zij heeft gesteld dat de Rechtbank onbevoegd is
van het geschil kennis te nemen omdat tussen partijen geen
overeenkomst van handelsbemiddeling is gesloten, doch een
expeditieovereenkomst, op welke overeenkomt de Nederlandse
Expeditievoorwaarden (Fenex-voorwaarden) van toepassing zijn;
ingevolge art. 23 lid 1 van deze voorwaarden worden alle tussen
partijen ontstane geschillen met uitsluiting van de gewone rechter
door arbiters beslist.
5. Nadat Cavalier de opgeworpen exceptie van onbevoegdheid had
betwist, heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 20 november 2001 in
het incident de door opgeworpen exceptie verworpen en zich
bevoegd verklaard van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen, en
in de hoofdzaak de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van
conclusie van antwoord.
6. Bij dagvaarding van 14 januari 2002 is van het
tussenvonnis van de Rechtbank in hoger beroep gegaan bij het
Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Cavalier heeft de grieven van
bestreden.
7. Bij arrest van 17 december 2002 heeft het Hof niet
ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep.
Daartoe overwoog het Hof onder meer:
"4.3.1. Het beroepen vonnis dateert van 20 november 2001. De
appeldagvaarding is uitgebracht op 14 januari 2002. Krachtens art. VII
lid 2 van de overgangsbepalingen, behorend bij wetsvoorstel 26 855,
blijft ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van
rechtsmiddelen tegen een beslissing van een arrondissementsrechtbank,
die voor 1 januari 2002 tot stand is gekomen het recht zoals het gold
vóór deze datum van toepassing.
4.3.2. Zulks brengt met zich dat op het onderhavige geschil art. 157b
lid 1 Rv-oud van toepassing is. Dit artikel bepaalt met zoveel woorden
dat tegen een vonnis, waarbij de bevoegdheid van de rechtbank is
aangenomen, te dien aanzien alleen een hogere voorziening openstaat op
grond dat de rechtbank absoluut onbevoegd is en slechts tegelijk met
een hogere voorziening tegen het eindvonnis."
8. is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie
gekomen met één middel. Cavalier is in cassatie niet verschenen.
9. Het bestreden arrest van het Hof is een tussenarrest in de zin van
art. 232 lid 1 Rv. Het Hof heeft in zijn arrest immers nog niet
definitief over de zaak beslist, dat wil zeggen niet door een
uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het
gevorderde een einde gemaakt (HR 10 oktober 2003, RvdW 2003, 160). Het
arrest van het Hof is totstandgekomen na de inwerkingtreding, op 1
januari 2002, van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening
van het procesrecht in burgerlijke zaken. Uit art. VII lid 2 van deze
wet volgt dat ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van
een rechtsmiddel tegen een beslissing van een gerecht die na het
tijdstip van inwerkingtreding van de wet zijn totstandgekomen de bij
die wet vastgestelde bepalingen, waaronder de bepaling van art. 401a
lid 2 Rv, van toepassing zijn (HR 31 januari 2003, RvdW 2003, 32 en
33). Volgens art. 401a lid 2 Rv kan beroep in cassatie van het
tussenarrest van het Hof slechts tegelijk met het eindarrest worden
ingesteld, aangezien het Hof niet anders heeft bepaald (vgl. HR 23
januari 2004, RvdW 2004, 20) en de overige in het artikel vermelde
uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. Uit dit een en ander volgt
dat in haar cassatieberoep niet kan worden ontvangen.
10. Ten overvloede ga ik kort in op het middel.
11. Het middel betoogt dat het Hof heeft blijk gegeven van een
onjuiste rechtsopvatting door op grond van de bepaling van
art. 157b lid 1 (oud) Rv niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger
beroep. Volgens het middel heeft het Hof miskend dat de bepaling
(alleen) betrekking op gevallen van absolute en relatieve
onbevoegdheid en niet op gevallen van onbevoegdheid op grond van art.
1022 lid 1 Rv.
12. Het middel is gegrond. Art. 157b (oud) Rv is, evenals het tweede
lid van art. 154 (oud) Rv en art. 157a (oud) Rv, in het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering ingevoegd bij de Wet van 21 januari 1954,
Stb. 27. Invoeging van deze bepalingen werd wenselijk geacht "opdat
een burgerlijk geding niet met een onbevoegdverklaring eindigt, indien
een andere gewone rechter bevoegd is" (mijn onderstreping, A-G)
(Kamerstukken II 1951/52, 2601, nr. 2, blz. 1). In de MvT op art. 154
(oud) Rv wordt nog eens uitdrukkelijk aangegeven dat het hier gaat om
gevallen van onbevoegdheid wegens bevoegdheid van een andere gewone
rechter, en dus niet om gevallen van onbevoegdheid wegens bevoegdheid
van een pachtkamer, een administratieve rechter, of scheidslieden
(Kamerstukken II 1951/52, 2601, nr. 3 p. 2). Art. 157b lid 1 (oud) Rv
heeft derhalve uitsluitend betrekking op vonnissen waarin relatieve of
absolute bevoegdheid is aangenomen, en niet op vonnissen waarin
internationale bevoegdheid of bevoegdheid als overheidsrechter na
verwerping van een beroep op een arbitraal beding is aangenomen. Vgl.
H.E. Ras, Het tussenvonnis in het burgerlijk procesrecht, 1966, nr.
89; Kluwers Burgerlijke Rechtsvordering, losbl., Suppl. 278, Art.
157b, aant. 1, voetnoot 2 (E.M. Wesseling-van Gent); W.D.H. Asser, TvA
1998, blz. 172. 's Hofs oordeel dat op grond van de bepaling
van art. 157b lid 1 (oud) Rv niet kan worden ontvangen in haar hoger
beroep tegen het tussenvonnis van de Rechtbank die zich, onder
verwerping van het beroep door op een arbitraal beding, als
overheidsrechter bevoegd verklaarde, is derhalve onjuist.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van in
haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,