Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AP0428 Zaaknr: C04/038HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 9-07-2004
Datum publicatie: 9-07-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
9 juli 2004
Eerste Kamer
Nr. C04/038HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. MAREB SHIPPING B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
2. ,
wonende te ,
3. SANDOVAL SHIPPING B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
1. MOTORSCHIP "JEHAN" C.V.,
2. ,
beide gevestigd te ,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweersters in cassatie - verder afzonderlijk te noemen: Jehan en
dan wel gezamenlijk Jehan c.s. - hebben bij exploot
van 14 november 1997 eisers tot cassatie - verder afzonderlijk te
noemen: Mareb, en Sandoval dan wel gezamenlijk Mareb c.s. -
gedagvaard voor de rechtbank te Zutphen en, na wijziging van eis bij
conclusie van repliek, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a) Sandoval en hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan
Jehan althans - in het geval mocht blijken dat Jehan op de datum van
het in deze procedure te wijzen vonnis niet meer bestaat - aan
van een bedrag van f 216.000,--, zulks vermeerderd met
de wettelijke rente vanaf 6 december 1996, althans vanaf de datum van
deze dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, één en ander
des dat de een betalende de ander daarvan zal zijn gekweten;
b) Mareb en hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Jehan
althans - in het geval mocht blijken dat Jehan op de datum van het in
deze procedure te wijzen vonnis niet meer bestaat - aan [verweerster
2] van een bedrag van f 310.339,--, vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 6 december 1996, althans vanaf de datum van de
dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, één en ander des
dat de een betalende de ander daarvan zal zijn gekweten;
c) Sandoval, Mareb en hoofdelijk te veroordelen tot betaling
aan Jehan althans - in het geval mocht blijken dat Jehan op de datum
van het in deze procedure te wijzen vonnis niet meer bestaat - aan
van een bedrag van f 29.881,50 ter zake van het door
KPMG Forensic Accounting verrichte onderzoek, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 18 mei 2000, één en ander des dat de een
betalende de ander daarvan zal zijn gekweten.
Mareb c.s. hebben de vorderingen bestreden en in voorwaardelijke
reconventie, voor het geval de vordering in conventie wordt afgewezen,
gevorderd Jehan c.s. te veroordelen om aan Mareb c.s., althans aan
Mareb te betalen een bedrag nader op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet ter zake van door het beslag in Vlissingen
veroorzaakte schade. Voorts hebben Mareb c.s. in onvoorwaardelijke
reconventie gevorderd Jehan c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
te veroordelen aan Mareb c.s., althans aan Mareb, althans aan [eiser
2], althans aan Sandoval tegen behoorlijk bewijs van kwijting te
betalen een bedrag van f 50.000,-- wegens besparing op tijdverlet en
eigen risico en een bedrag nader op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet ter zake van in 1997 gemaakte
administratiekosten.
Jehan c.s. hebben in reconventie de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 29 maart 2001 in conventie Jehan
C.V. niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen en de zaak naar
de rol verwezen om Mareb c.s. in de gelegenheid te stellen een
conclusie te nemen als in rechtsoverweging 9.21 aangegeven. In
reconventie heeft de rechtbank het onvoorwaardelijk gevorderde
afgewezen en iedere verdere beslissing aangehouden. Bij vonnis van 2
augustus 2001 heeft de rechtbank Mareb c.s. in conventie bewijs
opgedragen en voorts in conventie en in reconventie iedere verdere
beslissing aangehouden.
Tegen het vonnis van 2 augustus 2001 hebben Mareb c.s. hoger beroep
ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Jehan c.s. hebben incidenteel
hoger beroep ingesteld en daarbij hun eis gewijzigd.
Het hof heeft bij arrest van 18 februari 2002 de zaak naar de rol
verwezen voor completering door partijen van hun processtukken en bij
arrest van 7 oktober 2003 het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 2
augustus 2001 bekrachtigd, de zaak ter verdere afdoening naar deze
rechtbank verwezen, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De arresten van 18 februari 2003 en 7 oktober 2003 zijn aan dit arrest
gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof hebben Mareb c.s. beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Jehan c.s. hebben primair geconcludeerd tot
niet-ontvankelijkverklaring van het door Mareb c.s. ingestelde
cassatieberoep, subsidiair tot verwerping van het beroep.
Mareb c.s. hebben de zaak doen toelichten door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot
niet-ontvankelijkverklaring van Mareb c.s. in hun cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De bestreden arresten van het hof zijn totstandgekomen op
onderscheidenlijk 18 februari 2003 en 7 oktober 2003, en derhalve na
de inwerkingtreding op 1 januari 2002 van de Wet van 6 december 2001,
Stb. 580, tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken.
Zowel het arrest van 18 februari 2003, waarbij de zaak naar de rol
werd verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere
stukken over te leggen, als het arrest van 7 oktober 2003, inhoudende
bekrachtiging van het hiervoor onder 1 vermelde vonnis van de
rechtbank te Zutphen van 2 augustus 2001 waarbij onder aanhouding van
iedere verdere beslissing aan Mareb c.s. (in conventie) bewijs werd
opgedragen, is een tussenarrest. Het dictum van die arresten bevat
immers niet een definitieve beslissing over enig deel van het
gevorderde. Uit art. VII lid 2 van genoemde wet volgt dat, ten aanzien
van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen
arresten die zijn totstandgekomen na het tijdstip van inwerkingtreding
van die wet, de bij die wet vastgestelde bepalingen, waaronder art.
401a lid 2 Rv, van toepassing zijn. Ingevolge art. 401a lid 2 kan, nu
het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel
vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn, beroep in
cassatie van de beide tussenarresten slechts tegelijk met het
eindarrest worden ingesteld. De slotsom moet dus zijn dat Mareb c.s.
in hun beroep niet-ontvankelijk zijn.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Mareb c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt Mareb c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van Jehan c.s. begroot op EUR 356,07 aan
verschotten en EUR 1.800,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter,
P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de
raadsheer A. Hammerstein op 9 juli 2004.
*** Conclusie ***
Rolnr. C04/038HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 28 mei 2004
conclusie inzake
1. Mareb Shipping B.V.
2.
3. Sandoval Shipping B.V.
tegen
1. Motorschip "Jehan" c.v.
2.
Edelhoogachtbaar College,
1. Eisers tot cassatie, hierna: Mareb c.s., zijn (tijdig) in cassatie
gekomen tegen de tussen hen als appellanten in het principaal hoger
beroep/geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep en verweerster in
cassatie sub 2 als geïntimeerde in het principaal hoger
beroep/appellante in het incidenteel hoger beroep door het Gerechtshof
te Arnhem gewezen arresten van 18 februari 2003 en 7 oktober 2003.
2. Verweerders in cassatie, hierna: Jehan c.s., hebben bij conclusie
van antwoord het cassatieberoep bestreden en geconcludeerd primair tot
niet-ontvankelijk verklaring van Mareb c.s. in hun cassatieberoep en
subsidiair tot verwerping van dat beroep.
3. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld hun standpunt
ten aanzien van de vraag of Mareb c.s. in hun cassatieberoep kunnen
worden ontvangen ter rolle schriftelijk toe te lichten. Mareb c.s.
hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
4. Daarna hebben partijen de Hoge Raad arrest gevraagd, doch
uitsluitend ten aanzien van de vraag of Mareb c.s. in hun
cassatieberoep kunnen worden ontvangen.
5. Jehan c.s. leggen aan hun standpunt dat Mareb c.s. in hun
cassatieberoep niet kunnen worden ontvangen ten grondslag dat de in
cassatie bestreden arresten van het Hof zijn aan te merken als
tussenarresten zodat, nu het Hof niet anders heeft bepaald en art. 75
lid 1 Rv niet van toepassing is, daartegen ingevolge het bepaalde in
art. 401a lid 2 Rv geen beroep in cassatie openstaat dan tegelijk met
het beroep in cassatie tegen het eindarrest.
6. Het bestreden arrest van 18 februari 2003 is een tussenarrest. Het
Hof heeft immers bij dit arrest, onder aanhouding van iedere verdere
beslissing, de zaak naar de rolzitting verwezen opdat partijen nadere
stukken kunnen overleggen. Ook het bestreden arrest van 7 oktober 2003
is een tussenarrest. Bij dit arrest heeft het Hof het beroepen, tussen
partijen door de Rechtbank Zutphen onder rolnummer 14709/HAZA 97-1400
gewezen vonnis van 2 augustus 2001 bekrachtigd en de zaak ter verdere
afdoening verwezen naar die Rechtbank. Genoemd vonnis van de Rechtbank
is een tussenvonnis, nu daarin niet door een uitdrukkelijk dictum aan
het geding omtrent enig deel van het in conventie en in reconventie
gevorderde een einde wordt gemaakt: in conventie heeft de Rechtbank,
onder aanhouding van iedere verdere beslissing bewijs opgedragen aan
Mareb c.s.; in reconventie heeft de Rechtbank iedere beslissing
aangehouden. Dat het vonnis (in conventie) ten aanzien van de
bewijslastverdeling een eindbeslissing inhoudt, maakt, anders dan
Mareb c.s. kennelijk willen betogen, het vonnis niet tot een
eindvonnis. Een in hoger beroep gewezen arrest waarbij een
tussenvonnis wordt bekrachtigd, is een tussenarrest (vgl. HR 10 juni
1966, NJ 1966, 431 nt. GJS; HR 13 januari 1995, NJ 1995, 482; HR 10
oktober 2003, NJ 2003, 709).
7. De bestreden arresten van het Hof zijn totstandgekomen na het
tijdstip van inwerkingtreding (1 januari 2002) van de Wet van 6
december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht in
burgerlijke zaken. Uit art. VII lid 2 van deze wet volgt dat ten
aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel
tegen een beslissing van een gerecht die na het tijdstip van
inwerkingtreding is totstandgekomen de bij die wet vastgestelde
bepalingen, waaronder art. 401a lid 2 Rv, van toepassing zijn (vgl. HR
31 januari 2003, NJ 2003, 656; HR 31 januari 2003, NJ 2003, 657 nt.
DA; HR 10 oktober 2003, NJ 2003, 709). Volgens art. 401a lid 2 Rv kan
beroep in cassatie van de tussenarresten van het Hof slechts tegelijk
met het eindarrest worden ingesteld, nu het Hof niet anders heeft
bepaald en de overige in het artikel vermelde uitzonderingen evenmin
van toepassing zijn. Uit dit een en ander volgt dat Mareb c.s. in hun
cassatieberoep niet kunnen worden ontvangen.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van Mareb c.s. in
hun cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,