SAVVN Kindertop

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzittervan de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag


- Directie Verenigde Naties en Internationale Financiële Instellingen

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 8 juli 2004

Behandeld


- DVF/FS (Mingoen H.K.)


Kenmerk


- DVF/FS-159/04

Telefoon


- 070-3485082


Blad


- 1/31

Fax


- 070-3486564


Bijlage(n)


- 1


- hk.mingoen@minbuza.nl


Betreft


- Beantwoording vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zakenover de follow-up SAVVN Kindertop

Graag - bied iku hierbij- de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door- - de vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken over de follow-up van de SAVVN Kindertop - . Deze vragen werden ingezonden op - 18 maart 2004 met kenmerk Buza030418 - .


- De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A van Ardenne-van der Hoeven

Antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over de follow up van de SAVVN Kindertop (buza030418)

Vraag 1
Het Nationaal Actieplan Kinderen (NAP Kinderen) zou in januari 2004 naar de VN en de Tweede Kamer gestuurd worden. Wanneer kan de Kamer dit verwachten? Wat is de reden van de vertraging? Kan op hoofdlijnen aangegeven worden welke onderdelen dit NAP Kinderen zal bevatten? Kunt u ook aangeven welke prioriteiten gesteld worden en hoe deze in verhouding staan tot de Millennium ontwikkelingsdoelen? Bent u voornemens na te denken over het integreren van alle Nationale Actieplannen die betrekking hebben op kinderen?

Antwoord
Op 19 januari hebben Nederland en Aruba gerapporteerd aan het VN Comité inzake de Rechten van het Kind (kortweg het VN-Kinderrechtencomité) in Genève, aan de hand van het Tweede periodieke rapport van het Koninkrijk der Nederlanden over de uitvoering van het VN verdrag inzake de Rechten van het kind. Dit rapport is al eerder ter kennisname aan uw Kamer gezonden.

Tijdens de behandeling van het Nederlandse rapport heeft het Comité ook geïnformeerd naar de stand van zaken van het Nationaal Actieplan Kinderen (NAP Kinderen), dat Nederland diende op te stellen in navolging van de uitkomst van de VN-Kindertop, die in mei 2002 in New York is gehouden. Dit Plan diende opgesteld te worden in samenspraak met kinderen en jongeren zelf en met organisaties voor kinderen en kinderrechten. In overleg met het Kinderrechtencollectief, de Nederlandse coalitie van organisaties voor kinderen en kinderrechten, is er voor gekozen om over de inhoud van het NAP Kinderen een zogenaamde Kinderconsultatie te organiseren, waarbij kinderen en jongeren zich konden uitspreken over de resultaten van de VN-Kindertop. Deze consultatie werd in november 2003 afgerond. In antwoord op de vraag van het VN-Kinderrechtencomité in Genève, heeft de staatssecretaris van VWS (die de Nederlandse delegatie leidde) geantwoord dat zij bij de opstelling van het NAP Kinderen graag rekening houdt met de conclusies en aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité. Die conclusies en aanbevelingen zijn eind januari bekend gemaakt. Inmiddels leggen de zes betrokken departementen (VWS, Justitie, OCW, SZW, BZ en Defensie), gecoördineerd door het ministerie van VWS, de laatste hand aan het NAP en de vertaling in het Engels. In juli zal het NAP aan de Verenigde Naties in New York worden aangeboden en zal het eveneens aan uw Kamer worden gezonden. Overigens is het Kinderrechtencollectief nog in de gelegenheid gesteld om in de conceptfase te reageren op het NAP Kinderen.

In het NAP komen de vier aandachtsgebieden van de VN Kindertop en het slotdocument "A world fit for children" aan bod:

§Gezond leven

§Beter onderwijs

§Bescherming en zorg

§HIV/AIDS en seksuele gezondheid

In elk hoofdstuk wordt per onderwerp ook ingegaan op het Nederlandse beleid ten aanzien van kinderen in het buitenland.

Daarnaast wordt in het NAP Kinderen ook aandacht geschonken aan de aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité voorzover toepasselijk en die thans tot acties van de Nederlandse overheid leiden.

In 2007 zal Nederland voor de derde maal rapporteren aan het VN-Kinderrechtencomité, waarbij ook moet worden aangegeven wat er met de aanbevelingen en conclusies naar aanleiding van het tweede rapport is gebeurd.

De hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking is duurzame armoedebestrijding. De leidraad hiervoor is de naleving van de Millennium Development Goals (MDG's) in 2015. Zes van de acht doelstellingen hebben directe invloed op de verbetering van de leefsituatie van kinderen en jongeren. De prioriteiten in NAP (gezond leven, beter onderwijs, bescherming en zorg en HIV/AIDS en seksuele gezondheid), die voortkomen uit het slotdocument van de VN Kindertop 2002, komen goed overeen met de Millenniumdoelstellingen. Vanwege Nederlands bijzondere interesse in de promotie van goede en toegankelijke reproductieve gezondheid is binnen het NAP extra aandacht aan dit thema besteed. Aspecten van Bescherming en Zorg (onder andere kinderarbeid, seksueel misbruik en geweld) die niet expliciet aan de orde komen in de MDG's, zullen waar mogelijk geïntegreerd worden in de gezondheids- en onderwijsdoelstellingen.

Vraag 2
Wordt de participatie van kinderen/jongeren in ontwikkelingslanden bevorderd bij voor deze groep relevante thema's, zoals HIV/AIDS? Zo nee, bent u voornemens dit te doen? Zo ja, door middel van welke concrete activiteiten vindt stimulering van participatie plaats? Wat is de verhouding tussen de in de nota "Aan Elkaar Verplicht" vastgestelde prioriteiten en de prioriteiten die de kinderen/jongeren in ontwikkelingslanden zelf aangeven? Komt dit (in grote lijnen) met elkaar overeen? Wat wordt er gedaan met de door de geconsulteerde kinderen/jongeren voorgestelde suggesties of prioriteiten die niet aansluiten bij de in de nota "Aan Elkaar Verplicht" geformuleerde prioriteiten? Wordt de nota "Aan Elkaar Verplicht" herschreven, indien hiertoe aanleiding is?

Vraag 3
Onderneemt de regering actief stappen om vraagstukken die de (psycho-sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling van kinderen/jongeren belemmeren (bijvoorbeeld kinderarbeid, kinderhandel, kinderprostitutie, andere tegen kinderen gerichte schendingen van de lichamelijke integriteit en waardigheid) als 'dwarsdoorsnijdende' thema's op te laten nemen in (sectorale) onderwijs- en gezondheidszorgprogramma's, vooral in die landen waar kinderen/jongeren extra risico's lopen hiermee geconfronteerd te worden? Zo ja, welke concrete stappen neemt u daarvoor? Bent u voornemens om voorstellen van landen waarmee Nederland een samenwerkingsrelatie onderhoudt, af te wijzen of in ieder geval te laten herformuleren op grond van de overweging dat bestrijding van kinderarbeid, kinderhandel, kinderprostitutie en andere tegen kinderen gerichte schendingen van de lichamelijke integriteit en waardigheid geen deel uitmaken van relevante sectorprogramma's? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze krijgt 'mainstreaming' op het 'genderperspectief' als regulier beleidsonderdeel invulling bij de formulering van deze programma's? Wordt onder andere in hierboven genoemde programma's expliciet aandacht besteed aan (a) kennisoverdracht aan leraren, politie, personeel van gevangenissen en andere personen die met kinderen werken over de Rechten van het Kind en andere kindgerelateerde thema's, en (b) het versterken van de rol van scholen i.c. leerkrachten en ouders en andere relevante personen bij het beschermen van bijvoorbeeld kinderen/jongeren, in het bijzonder meisjes?

Antwoord
In 2003 is door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de beleidsnotitie 'Aan elkaar verplicht, Ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015 (AEV)' uitgebracht. De prioriteiten van de notitie (onder andere basic education, reproductieve gezondheid, HIV/AIDS, milieu en water) bieden ruime mogelijkheden voor activiteiten op het gebied van kinderen en jongeren. De nadruk ligt op integratie van kinderen en jongeren binnen de beleidsprioriteiten van AEV. Deze mogelijkheden komen goed overeen met de suggesties gedaan door jongeren tijdens de consultaties. Zo wordt in de context van basic education aandacht besteed aan kinderarbeid en binnen reproductieve gezondheid aan het probleem van seksueel misbruik en betere opvang voor OVC (Orphans andother Vulnerable Children made by HIV/AIDS). Daarnaast worden de rechten en behoeften van kinderen zoveel mogelijk geïntegreerd in de sectoren onderwijs en gezondheid. Voorbeelden hiervan zijn activiteiten als borstvoeding, vaccinaties, schoolsanitatie, early childhood development etc.

De uitvoering van het beleid vindt plaats langs vier kanalen; bilateraal, multilateraal, particulier en global partnerships. Via het bilaterale kanaal ondersteunt Nederland één of twee sectoren binnen een partnerland (in totaal 36 landen), waarbij de hulp past in het beleidskader voor de sector. De beleidskaders worden opgesteld door de overheid van het betreffende land in samenwerking met verschillende donoren en het maatschappelijk middenveld. De selectiecriteria voor samenwerking met een ontwikkelingsland zijn gebaseerd op onder andere de mate van armoede, beleid en goed bestuur waaronder mensenrechten. De naleving van kinderrechten maakt daar deel van uit. Inzake de naleving van kinderrechtenverdragen zal Nederland waar nodig en opportuun 'sturen' en wijzen op de implementatie ervan in de 36 partnerlanden. Zo ondersteunt Nederland in Bangladesh, via een ILO/IPEC programma, de overheid onder andere bij het formuleren van nationaal beleid voor de bestrijding van kinderarbeid.

Gender is een integraal onderdeel binnen de sectorale programma's en wordt toegepast in de fase van beleidsformulering, implementatie en bij monitoring en evaluatie. Gendermainstreaming vindt onder andere plaats door beleidsdialoog, advisering en de ondersteuning van bewustwordingsprocessen.

Via multilaterale organisaties, MFO's en NGO's ondersteunt Nederland tevens de naleving van internationale afspraken en verdragen, waaronder het Verdrag voor de Rechten van het Kind en de ILO conventies ILO 138 en 182. Naast lobby, beleidsdialoog en -ontwikkelingsactiviteiten voeren deze organisaties ook onderzoek uit, geven zij voorlichting aan betrokkenen, en steun aan slachtoffers. In hun werkzaamheden richten deze organisaties zich zowel op veel voorkomende vormen van misbruik, zoals kinderarbeid en commerciële exploitatie van kinderen, als op meer incidentele vormen van misbruik, zoals slachtoffers van zuiverings- of uitdrijvingsrituelen. Voorbeelden van organisaties waarmee samengewerkt wordt zijn onder andere UNICEF, ILO/IPEC, UNFPA, ECPAT, Defence for Children, Save the Children, War Child, Plan Nederland, Terre des Hommes.

Participatie van kinderen en jongeren vormt een belangrijk onderdeel van de in AEV gestelde prioriteiten als HIV/AIDS en reproductieve gezondheid/rechten. Zij zullen waar mogelijk betrokken worden bij de voor hen relevante programma's omdat dit een hogere effectiviteit oplevert. Nederland ondersteunt de participatie van jongeren bijvoorbeeld via IPPF (International Planned Parenthood Federation) die jongeren actief in de programma's betrekt. Een deel van het bestuur van IPPF wordt eveneens gevormd door jongeren. Daarnaast geeft het ministerie van Buitenlandse Zaken ook voorlichting aan kinderen en jongeren door de publicatie van magazines als SamSam, No Kidding en Internationale Samenwerking. Verder neemt Nederland als één van de weinige landen een jongere mee in de regeringsdelegatie voor relevante VN conferenties en vergaderingen.

Voor het meten van resultaten zijn meerdere instrumenten beschikbaar. Zo zijn er rapportages van ontvangende landen over de resultaten van PRSP's en het sectorbeleid. Deze resultaten betreffen bijvoorbeeld in de sector onderwijs de aantallen gebouwde scholen en de aangestelde leerkrachten. UNDP rapporteert over de realisatie van de MDG's, per land en internationaal. Op het gebied van onderwijs wordt jaarlijks het Education for All Global Monitoring rapport opgesteld. De ambassades voeren armoede- en sector analyses uit en verrichten periodiek een landenscreening. Momenteel wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een resultaten rapportage waarin het effect van de gezamenlijke inspanningen van de betrokken donoren in de partnerlanden wordt afgezet tegen het verloop van onder andere de MDG indicatoren. Hierover zal de Kamer nader worden geïnformeerd. Vanwege de beschikbaarheid van deze instrumenten wordt een aparte kind-effectrapportage niet nodig geacht.

Vraag 4
Krijgen Nederlandse ambassades in ontwikkelingslanden instructies om kinderen/jongeren op te vangen die gedwongen gerekruteerd zijn en onder de wapenen zijn geweest (kindsoldaten) of slachtoffer zijn van mensenhandelaars, seksuele uitbuiting/exploitatie en van andere vormen van ernstig misbruik? Zo nee, bent u voornemens hieraan te werken? Zo ja, beschikken deze ambassades hiervoor over voldoende kennis? Welke acties nemen zij? Helpen zij kinderen/jongeren ook om aangifte te doen van tegen hen gepleegde gewelddaden, indien zij dat wensen? Hebben Nederlandse ambassades een systeem met indicatoren voor vroegtijdige signalering van problematische omstandigheden waarin kinderen/jongeren verkeren en eerbiediging van hun grondrechten? Acht u het gewenst om juist in landen waar de rechten van kinderen/jongeren ernstig geschonden worden een dergelijk systeem in te voeren? Bent u voornemens om, eventueel in samenwerking met de internationale gemeenschap, onderzoek te doen naar de mogelijkheid van het opzetten van een organisatie of centrum om kinderen die in conflict zijn met de wet of wier belangen geschonden worden kosteloos te ondersteunen of te begeleiden?

Antwoord
De Nederlandse ambassades in ontwikkelingslanden worden niet geïnstrueerd over de opvang van kinderen/jongeren die slachtoffer zijn geworden van mensenhandelaars, gedwongen gerekruteerd zijn geweest in een gewapend conflict of slachtoffer zijn geworden van misbruik in welke vorm dan ook.

De opvang van en hulpverlening aan kinderen en jongeren in situaties als door u omschreven, vergt specifieke kennis en ervaring op onder meer psycho-sociaal en medisch terrein. Ambassademedewerkers beschikken niet over deze kennis en vaardigheden en meer in het algemeen zijn ambassades niet ingericht op een dergelijke hulpverleningstaak. Er bestaan geen voornemens om hierin verandering te brengen.

In internationaal verband wordt op diverse manieren gewerkt aan de bescherming van kinderen/jongeren die slachtoffer worden van ernstige vormen van misbruik of geweld. Gewezen kan worden op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarvan in het bijzonder de artikelen 32 e.v. bindende bepalingen bevatten ten aanzien van uitbuiting van kinderen, alsmede de Facultatieve Protocollen bij dit Verdrag (het Protocol met verbod op handel in kinderen, op kinderprostitutie en kinderpornografie, alsmede het Protocol over kinderen en gewapend Conflict, waarin de minimum leeftijdsgrens voor gedwongen rekrutering is verhoogd van 15 naar 18 jaar). Op de naleving van dit Verdrag en de bijbehorende Protocollen wordt toezicht gehouden door het VN Comité inzake de Rechten van het Kind. Dit toezicht geschiedt aan de hand van verplichte rapportages en kan leiden tot suggesties en aanbevelingen aan de betreffende Verdragspartijen. Het voorziet derhalve in een systeem van indicatoren en signalering over problematische omstandigheden waarin kinderen/jongeren verkeren en de wijze waarop hun grondrechten wel of niet worden geëerbiedigd.

In de programma's van internationale organisaties zoals UNICEF en ILO -die ook bij het toezicht op de naleving van voornoemd Verdrag zijn betrokken- vormt de bescherming van kinderen een belangrijk onderdeel. Beide organisaties zetten zich intensief in voor de opvang en begeleiding van door misbruik of (oorlogs)geweld beschadigde kinderen. Datzelfde geldt voor de particuliere organisaties die al eerder, bij het antwoord op vraag 2 en 3, zijn genoemd. Speciale aandacht voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren maakt vast onderdeel uit van hun programma's. Naast signalering van de problematische omstandigheden waarin kinderen en jongeren verkeren, voorzien deze programma's in opvangmogelijkheden en bewustwordingscampagnes ten behoeve van overheden in de betreffende landen.

Op het gebied van juvenile justice bijvoorbeeld voert Defence for Children International sinds enkele jaren een (door Nederland gefinancierd) project uit, dat specifiek is gericht op kinderen van wie belangen zijn geschonden en/of op kinderen die in conflict zijn met de wet. Het project voorziet in zogenaamde 'socio-legal defence centres' voor kinderen en jongeren in diverse landen (in Afrika, Azië, Latijns Amerika en Oost Europa). Deze centra fungeren als kinderrechtswinkels, waarbij hun aandacht voornamelijk uitgaat naar sociaal kwetsbare kinderen en jongeren.

Aan de opvang van kinderen die slachtoffer zijn geworden van gewapend conflict (niet alleen kindsoldaten maar ook kinderen die anderszins slachtoffer worden van gewapende conflicten) wordt via multilaterale en particuliere kanalen eveneens bijzondere aandacht geschonken. In dit verband spelen onder meer volgende organisaties een belangrijke rol: UNICEF, the Coalition to Stop the Use of Child Soldiers en Terre des Hommes, aan wier programma's Nederland financieel bijdraagt.

Daarnaast is het Multi Country Demobilisation and Reintegration Program (MDRP) het vermelden waard. Dit betreft een samenwerkingsverband tussen verschillende partners onder leiding van de Wereldbank. Met behulp van dit programma wordt de demobilisatie en reïntegratie van ex-strijders in verschillende landen in het Grote Merengebied in Afrika gefaciliteerd. Nederland heeft zich voor vijf jaar gecommitteerd aan dit programma en is tevens de grootste donor.

Als onderdeel van dit programma worden projecten uitgevoerd gericht op demobilisatie van kindsoldaten en reïntegratie van kinderen in de samenleving na gewapende conflicten. Aandacht wordt geschonken aan de specifieke problemen en trauma's van kinderen, die zij tijdens en na gewapende conflicten hebben opgelopen. Het accent ligt op acceptatie in de gemeenschap en bemiddeling van derden bij reïntegratie. Daarbij nemen de bijzondere noden en behoeften van meisjes, zowel tijdens de opvang als bij hun reïntegratie, een aparte plaats in. Aan meisjes die slachtoffer zijn geworden van sexueel geweld wordt psychosociale opvang, medische hulp en opleidingsmogelijkheden geboden.

Voorbeelden van projecten die momenteel in het kader van het MDRP worden uitgevoerd zijn te vinden in Rwanda (door Save the Children UK in samenwerking met met de Britse overheid), Burundi (UNICEF) en DRC (door UNICEF en het Belgische Rode Kruis).

Nederland is voorts een grote donor wereldwijd op het gebied van humanitaire hulp. Hierbij ligt de grootste nadruk op de basisvoorzieningen onderdak, voedsel, basisgezondheidszorg, water en sanitatie. De Nederlandse bijdrage wordt gekanaliseerd door verschillende organisaties, de VN (waaronder UNHCR, UNICEF en WFP), de Rode Kruis familie en Internationale NGO's werkzaam in vluchtelingenkampen en daar buiten. Deze organisaties bieden hulp aan slachtoffers van conflicten en zijn gericht op de meest kwetsbaren onder hen, zijnde vrouwen, kinderen en ouderen. Voor wat betreft letsel als gevolg van landmijnen wordt behalve voorlichting aan kinderen ook financiering gegeven t.b.v orthopedische hulp.

De problemen die vrouwen en meisjes ondervinden als gevolg van sexueel geweld in vluchtelingenkampen zijn aanleiding geweest voor de UNHCR om richtlijnen op te stellen voor de begeleiding van vrouwelijke vluchtelingen.Deze richtlijnen: Sexual and Gender-based Violence againgst Refugees, Returnees and Internally DisplacedPersons: Guidelines for Prevention and Response, zijn uitgebracht in mei 2003.Om wereldwijd de implementatie ervan te verzekeren, heeft een uitgebreide bewustwordingscampagne plaatsgevonden. De richtlijnen, in diverse talen vertaald, zijn wijd verspreid en vormen de basis voor trainingen op regionaal en nationaal niveau, waarin de benodigde vertaalslag naar de praktijk wordt uitgewerkt in de vorm van actieplannen en rapportage afspraken.

Recent door de UNHCR opgestarte projecten waarin de bestrijding van misbruik en sexueel geweld tegen meisjes centraal staat, zijn onder meer te vinden in Kameroen, Tanzania, Liberia, Siërra Leone, Zuid-Afrika en Afghanistan.

Vraag 5
Wordt er binnen het OS-beleid structurele en specifieke aandacht gegeven aan de integratie van kinderen/jongeren met een handicap of functiebeperking? Voert Nederland een beleidsdialoog over de integratie en discriminatie van kinderen/jongeren met een handicap of functiebeperking met regeringen, in het bijzonder met die van landen waarmee Nederland een bilaterale samenwerkingsrelatie onderhoudt? Zo ja, met welke regeringen? Wat zijn tot op heden de resultaten? Op welke wijze wordt het recht op (inclusief) onderwijs en de toegang tot gezondheidszorg voor kinderen/jongeren met een handicap of beperking binnen het OS-beleid gewaarborgd? Is er zicht op het aantal kinderen/jongeren met een handicap of beperking in ontwikkelingslanden? Bent u voornemens, eventueel in internationaal verband, om hiernaar onderzoek te doen uit voeren? Bent u voornemens een extra budgetlijn in te stellen ter ondersteuning van (a) laatstgenoemde groep, en (b) de groep kinderen/jongeren die uiterst kwetsbaar zijn en in extreem moeilijke en afhankelijke omstandigheden verkeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn wilt u dit gaan doen? Kunt u in dat geval aangegeven welke concrete activiteiten u gaat ontplooien voor de groepen kinderen/jongeren die uiterst kwetsbaar zijn en in extreem moeilijke en afhankelijke omstandigheden verkeren?

Antwoord
Nederland voert geen specifiek doelgroepenbeleid ten aanzien van kinderen en jongeren met een handicap of functiebeperking. Aandacht voor deze groep is 'gemainstreamed' binnen het sectorbeleid, met name op gebied van onderwijs en gezondheid, en binnen het beleid op gebied van mensenrechten.

Vraag 6
Kinderen/jongeren worden bij het overlijden van een familielid steeds vaker het slachtoffer van zuiverings- of uitdrijvingsrituelen. Welke acties en instrumenten wilt u inzetten om deze praktijken uit te bannen en de rechten van deze kinderen/jongeren te beschermen?

Antwoord
zie het antwoord op vraag 2 en 3.

Vraag 7
In hoeverre ondersteunt het Nederlandse OS-beleid het Nederlandse terugkeerbeleid, met dien verstande dat het voldoende bescherming en toekomstperspectief biedt aan kinderen/jongeren in de landen van herkomst? In hoeverre is het Nederlandse opvangbeleid van AMA's strijdig met het Verdrag voor de Rechten van het Kind (wat betreft het bieden van voldoende scholing, etc.)?

Antwoord
Voor prioritaire landen van herkomst die bereidheid tonen tot medewerking aan terugkeer, kan op beperkte schaal ondersteuning bij de opstelling of implementatie van terugkeerovereenkomsten worden overwogen. Een veelbelovende aanpak is bijvoorbeeld de ondersteuning van de opvang van minderjarigen in het land van herkomst op een zodanige manier dat daaronder ook teruggekeerde afgewezen alleenstaande minderjarige asielzoekers worden begrepen. Een eerste proefproject op dit gebied in Angola is in januari 2003 van start gegaan.

De Nederlandse regering is loyaal aan het VN Verdrag voor de Rechten van het Kind. Dit is ook één van de conclusies geweest van de rapportage die de Nederlandse regering heeft gedaan aan het VN Kinderrechtencomité te Genève dit jaar. Meerdere onafhankelijke bronnen waaronder de Raad van State, de ACVZ en tevens een zeer kritische groep wetenschappers aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, gespecialiseerd in vreemdelingenrecht en kinderrechten,

hebben deze conclusie in 2004 onderschreven door te stellen dat het Nederlandse beleid (toelating, opvang en terugkeer) ten aanzien van minderjarige vreemdelingen in zijn algemeenheid in overeenstemming is met het Kinderrechtenverdrag.

Vraag 8
Bent u voornemens om met uw collega van Defensie te overleggen over het medefinancieren door het ministerie van Defensie van de reïntegratie van strijders, waaronder ook kindsoldaten, in het kader van het Stabiliteitsfonds?

Antwoord
Financiering van projecten ten laste van het Stabiliteitsfonds geschiedt door inzet van middelen uit de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is dus geen sprake van medefinanciering door het ministerie van Defensie. Projecten op het gebied van de reïntegratie van strijders, waaronder kindsoldaten, komen in beginsel in aanmerking voor financiering uit het Stabiliteitsfonds.

Het ministerie van Defensie is -door middel van deelname aan de Stuurgroep Stabiliteitsfonds- zeer nauw betrokken bij de besluitvorming over de aanwending van het fonds en zal tevens nauwer betrokken worden bij beleidsontwikkeling (bijvoorbeeld regionale en thematische notities) die invloed heeft op de besteding van het Stabiliteitsfonds en de prioriteitstelling. Defensie zal menskracht en militaire expertise bieden bij de toetsing van de operationele haalbaarheid van projecten in instabiele regio´s en waar nodig faciliteren bij de voortgangsbewaking van de projecten. De minister van Defensie participeert in de besluitvorming in het Stabiliteitsfonds voor zover de krijgsmacht wordt ingezet of bij de uitvoering van die besluiten is betrokken.

Vraag 9
Worden er voor de opvang, terugkeer, sociale en maatschappelijke reïntegratie i.c. rehabilitatie en begeleiding van meisjes, die zowel vóór, tijdens als ná gewapende conflicten en in vluchtelingenkampen vaak het slachtoffer zijn van allerlei vormen van misbruik en uitbuiting, programma's ontwikkeld die uitgaan van het misbruik dat zij hebben ondergaan (trauma's), hun leeftijd en het risico dat zij lopen bij terugkeer in de eigen gemeenschap? Zo ja, op welke wijze wordt invulling gegeven aan deze bijzondere behoeften?

Antwoord
Zie het antwoord op vraag 4.

Vraag 10
Bent u voornemens om het thema Kinderen door middel van 'mainstreaming' zeer hoge prioriteit te geven in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking? Bent u voornemens jaarlijks een Kind-effectrapportage te maken om de resultaten van het geformuleerde beleid voor kinderen/jongeren te kunnen vaststellen? Bent u voornemens kinderen/jongeren hierbij rechtsreeks te consulteren?

Antwoord
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.

Vraag 11
Bent u voornemens als keuze-criterium voor landen voor (bilaterale) samenwerking expliciet op te nemen: 'implementatie en naleving van de uit het Verdrag voor de Rechten van het Kind, inclusief het rapportageproces naar het VN-Comité, voortvloeiende verplichtingen'?

Antwoord
Ik acht het niet opportuun om aan de (bilaterale) samenwerking tussen Nederland en andere landen een voorwaarde te verbinden die verband houdt met de mate waarin landen hun verplichtingen ten aanzien van het VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind nakomen. Nederland ondersteunt de oproepen tot implementatie en naleving van dit Verdrag (alsmede van andere verdragsteksten op dit terrein), in verklaringen en resoluties, zoals door de jaarlijkse Mensenrechtencommissie in Genève en de jaarlijkse Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York worden aangenomen. Voorts wordt door diverse (door Nederland ondersteunde) internationale organisaties (in VN-verband en particulier) intensief lobby-werk verricht om het bewustzijn van regeringen en burgers ten aanzien van de verplichtingen van de betreffende verdragsteksten te vergroten.

Vraag 12
Bent u voornemens om in de landengebonden beleidsregels aandacht te schenken aan de positie waarin kinderen/jongeren in het betreffende land verkeren?

Vraag 13
Bent u voornemens om op het ministerie van Buitenlandse Zaken een functionaris te benoemen die zich specifiek met kinderrechten gaat bezighouden, waaronder de algemene coördinatie, de controle op de resultaten en de specifieke aandacht voor de rechten van kinderen in ontwikkelingslanden?

Vraag 14
Bent u voornemens om in overleg met uw collega van Economische Zaken bij de voorbereiding van handels- en andere missies nadrukkelijk aandacht te schenken aan de omstandigheden waarin kinderen/jongeren verkeren en problemen die er zijn bij naleving van het Verdrag voor de Rechten van het Kind en de ILO Conventies 138 en 182?

Vraag 15
Welke concrete maatregelen staat de minister voor ogen om naleving van het Verdrag voor de Rechten van het Kind, Millennium ontwikkelingsdoelen, ILO conventies etcetera te waarborgen? Voert de Nederlandse regering beleidsdialogen met regeringen hierover, in het bijzonder met die landen waarmee een bilaterale samenwerkingsrelatie bestaat? Zo ja, met welke regeringen heeft u al overleg gevoerd? Wat zijn tot op heden de resultaten? Welke andere concrete acties en instrumenten worden er naast lobby en dialoog ingezet om implementatie en naleving van bovengenoemde te realiseren?

Antwoord
Zie de antwoorden op de vragen 2, 3 en 11.

Vraag 16
Hoe is de inzet voor het tweede Millennium ontwikkelingsdoel 'Basisonderwijs voor alle kinderen in 2015' en de 'aandacht voor factoren die toegang tot het onderwijs belemmeren, zoals kinderarbeid' te rijmen met het 'vooralsnog prioriteit geven aan de ergste vormen van kinderarbeid conform ILO Conventie 182'? Waarom is het streven van Nederland (en de rest van de internationale gemeenschap) bij het realiseren van het tweede Millennium ontwikkelingsdoel niet tegelijk en met urgentie gericht op het bestrijden van alle vormen van kinderarbeid die de toegang tot onderwijs belemmeren? Doet het 'vooralsnog prioriteit geven aan de ergste vormen van kinderarbeid conform ILO Conventie 182' recht aan de veel verder strekkende Nederlandse verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag voor de Rechten van het Kind en ILO Conventie 138?

Vraag 17
Hoe wordt er binnen het geformuleerde onderwijsbeleid voor ontwikkelingslanden, in het bijzonder voor partnerlanden, vorm gegeven aan de uitgangspunten van het door Nederland gefinancierde ILO­IPEC programma met betrekking tot kinderarbeid en onderwijs welke onder meer behelzen dat: (a) een versterkte aanpak van kinderarbeid integraal deel moet uitmaken van onderwijsbeleid, (b) alfabetisering via niet­formeel onderwijs niet garandeert dat kinderen geen kinderarbeid meer verrichten, en dat mede daarom de mogelijkheid om te kunnen instromen in formeel onderwijs essentieel is, en (c) het formele onderwijssysteem vormen van overbruggingsonderwijs en actief huisbezoek moet ontwikkelen om ­ ook oudere ­ niet­schoolgaande kinderen alsnog op school te krijgen (zie 'Combatting child labour through education', 2003, ILO­IPEC).

Vraag 18
Hoe wordt in het licht van de genoemde uitgangspunten van ILO­IPEC voorkomen, dat de door Nederland gesteunde "non­formele onderwijsactiviteiten, die gericht zijn op groepen die niet deelnemen aan het reguliere formele onderwijs, waaronder werkende kinderen die direct aansluiten op specifieke behoeften en omstandigheden van die groepen" (zie antwoord op vraag 94 nota "Aan Elkaar Verplicht") niet expliciet bijdragen aan continuering van kinderarbeid en permanente uitsluiting van bepaalde achtergestelde en gemarginaliseerde groepen uit het reguliere onderwijs?

Antwoord
Voor het Nederlandse beleid ten aanzien van kinderarbeid en onderwijs vormen de ILO conventies 138 en 182, de Conventie van de rechten van het kind en de EFA doelstellingen, inclusief de twee onderwijs Millennium Ontwikkelingsdoelen, het uitgangspunt. In lijn met het internationale beleid streeft Nederland in het kader van armoede bestrijding naar zowel de afschaffing van alle vormen van kinderarbeid als het bereiken van onderwijs voor iedereen. De afschaffing van kinderarbeid en het bereiken van kwalitatief onderwijs voor iedereen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Aan de ene kant is het werken aan de in 2000 in Dakar afgesproken internationale 'Onderwijs voor Iedereen' doelstellingen over toegang tot kwalitatief goed onderwijs, op zich al een bijdrage aan de strijd tegen kinderarbeid. Toegang tot kwalitatief goed onderwijs heeft namelijk een sterke en positieve aantrekkingskracht, ook voor families met lage inkomens. Goed onderwijs biedt kinderen, en daarmee hun familie, meer perspectief om daadwerkelijk aan de armoede te ontsnappen, waardoor geleidelijk aan de economische noodzaak voor kinderarbeid komt te vervallen. Aan de andere kant is het uitbannen van kinderarbeid een essentiële voorwaarde voor het bereiken van de 'Onderwijs voor Iedereen' doelstellingen. Kinderarbeid kan immers een belemmering vormen om kinderen kwalitatief goed onderwijs te laten volgen. Nederland speelt in 15 partnerlanden waar de onderwijssector ondersteund wordt, een actieve rol in de beleidsdialoog om samen met de overheid en de andere donoren te komen tot gezamenlijke afspraken over de inhoud, uitvoering, procedures en financiering van het onderwijssectorprogramma. In het overleg met de desbetreffende overheden wordt er door Nederland op aangedrongen in hun onderwijssectorplannen maatregelen op te nemen die het mogelijk maken ook de meest gemarginaliseerde groepen, inclusief werkende kinderen, te bereiken. Hierbij is het belangrijk dat specifieke activiteiten gericht op deze groepen afgestemd zijn met andere betrokken ministeries, met name het ministerie van Arbeid.

Het Nederlandse beleid is erop gericht dat op termijn alle vormen van kinderarbeid zullen worden uitgebannen, waarbij vooralsnog, conform ILO-Conventie 182, prioriteit gegeven zal worden aan de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid. Op het gebied van onderwijs betekent dit dat met name aandacht wordt gegeven aan die vormen van kinderarbeid die kinderen belemmeren in hun ontwikkeling en het onmogelijk voor hen maakt onderwijs te volgen.

Door de complexiteit van factoren, met name armoede, die kinderarbeid op dit moment een realiteit maakt is het niet reëel te veronderstellen dat kinderarbeid wereldwijd van vandaag op morgen kan zijn uitgebannen en alle kinderen binnenkort naar school kunnen gaan. Om te voorkomen dat kinderen die momenteel om economische redenen moeten werken daadwerkelijk een verloren generatie zullen vormen en om kinderen in moeilijke posities daadwerkelijk te kunnen bereiken wil Nederland extra aandacht geven aan het versterken van kwalitatief goed en relevant onderwijs dat bereikbaar is voor iedereen. Afhankelijk van de mogelijkheden en de context zal naast het formele onderwijs ook het non-formele onderwijs versterkt moeten worden.

Non-formeel onderwijs is een onderdeel van het onderwijssysteem en is complementair aan het formele onderwijs. Nederland's streven hierbij is dat non-formeel onderwijs een vorm van onderwijs is van goede kwaliteit, equivalent aan het formele onderwijs, waarbij in principe dezelfde kwaliteitsstandaard en diplomeringssysteem worden gehanteerd. Het is ten opzichte van formeel onderwijs een alternatieve modaliteit die flexibeler in kan spelen om kinderen te bereiken in afgelegen gebieden en in moeilijke omstandigheden. Het biedt verschillende programma's aan, aangepast aan de leerbehoeftes en interesse van de deelnemers, het is kleinschalig en innovatief.

Om een coherent beleid te kunnen voeren binnen de onderwijssector is het belangrijk dat zowel formeel als non-formeel onderwijs onderdeel uitmaken van het onderwijssectorplan. Het is belangrijk dat alle activiteiten die, zowel op het gebied van formeel als non-formeel onderwijs plaatsvinden, gecoördineerd zijn met het ministerie van Onderwijs. Evenals het formele onderwijs, moet non-formeel onderwijs door professionele instituties uitgevoerd worden en onderworpen zijn aan kwaliteitstoetsen.

Nederland zet zich in de beleidsdialoog met onderwijspartnerlanden en multilaterale organisaties (onder andere het ILO-IPEC programma) in, om in de onderwijssectorplannen strategieën op te nemen die alle kinderen die momenteel uitgesloten zijn van kwalitatief goed onderwijs, inclusief de kinderen die werken, onder te kunnen brengen in het onderwijssysteem. Nederland richt zich hierbij met name op het versterken van zowel het aanbod als de kwaliteit van formeel als non-formeel onderwijs.

Vraag 19
Als factoren die toegang tot onderwijs belemmeren wordt kinderarbeid genoemd. In hoeverre spelen ook infrastructurele zaken (zoals de aanwezigheid van aparte toiletten voor jongens en meisjes) hierin een rol?

Antwoord
In het overleg met de partnerlanden stimuleert Nederland het opnemen van strategieën in het onderwijssectorplan ter vergroting van de toegang tot onderwijs. Hierbij wordt specifieke aandacht besteed aan de infrastructuur. Infrastructurele zaken spelen inderdaad een belangrijke rol om de toegang tot onderwijs te vergroten voor kinderen, en met name voor meisjes. Zo blijkt het aanbieden van gescheiden toiletten voor jongens en meisjes op scholen een belangrijke voorwaarde voor veel ouders om hun dochters naar school te sturen. Aandacht voor dit punt blijkt een succesvolle strategie te zijn om meer meisjes naar school te krijgen en brengt ons dichter bij het bereiken van de derde Millenniumdoelstelling.

Vraag 20
Als belangrijk aandachtspunt in uw brief noemt u "preventie, reïntegratie en rehabilitatie van kinderen die slachtoffer zijn geworden van kinderarbeid". Op wat voor manier beoogt men kinderen die in situaties van conflict hebben gezeten, zoals kindsoldaten, en die ernstige trauma's hebben opgelopen, weer in een onderwijssituatie te krijgen?

Antwoord
De Nederlandse inbreng voor zover het basic education in conflict and post conflict situaties betreft, vindt met name plaats in ondersteuning van programma's bij multilaterale organisaties, die expertise op dit gebied hebben dan wel aan het opbouwen zijn. Onderwijs voor ernstige getraumatiseerde kinderen vereist specifieke kennis waar organisaties zoals UNICEF en UNESCO die een breed netwerk hebben, gemakkelijk uit kunnen putten. Bij het International Network for Education in Emergencies (INEE) is expertise aanwezig die gebruikt kan worden om interventies op te zetten die specifiek gericht zijn op de betreffende doelgroep, namelijk kindsoldaten.

Vraag 21
Is er specifiek beleid om kinderen die trauma's hebben opgelopen in conflicten bij te staan? Hierbij denken we ook aan kinderen die (blijvend) lichamelijk letsel hebben opgelopen in het conflict (ook landmijnen). Hoe is het met toegankelijkheid van specifieke zorg en aandacht voor kinderen in vluchtelingenkampen?

Antwoord
Zie het antwoord onder vraag 4.

Vraag 22
Op welke wijze levert Nederland een fundamentele en specifieke bijdrage ter bescherming van de gezondheids-, reproductieve en mensenrechten van kinderen/jongeren, die binnen kind-huwelijken het slachtoffer zijn van praktijken die hun lichamelijke en morele integriteit aantasten?

Antwoord
Kinderen en jongeren, die binnen het kind-huwelijk het slachtoffer zijn geworden van die praktijken die hun lichamelijke en morele integriteit aantasten, zijn een kwetsbare groep die specifieke aandacht behoeft. Hun problematiek heeft deels overeenkomsten met die van slachtoffers van gender-based violence, van huiselijk geweld tegen vrouwen, en/of kind huwelijken in het algemeen. Nederland levert een bijdrage aan de bescherming van de gezondheids-, reproductieve en mensenrechten van deze groep door het voorlichting, bescherming en het bevorderen van de implementatie van de rechten van kinderen, jongeren en vrouwen. Het Verdrag voor de Rechten van het Kind en de Convention on the Elimination of all forms of Discrimination againstWomen (CEDAW) zijn hiervoor belangrijke instrumenten. Nederland is actief partij bij deze Verdragen. Tevens bevordert Nederland met name via multilaterale en via NGO's de naleving van deze Verdragen. Dit kan bijvoorbeeld resulteren in wettelijke bepalingen ter vaststelling van de minimumleeftijd waarop jongeren mogen huwen. Verder ondersteunt Nederland een VN-studie naar geweld tegen vrouwen en meisjes. Deze studie kan dialoog bevorderen in de landen waar deze praktijken voorkomen. Tot slot ondersteunt Nederland vele activiteiten en programma's op het gebied van verbetering van reproductieve gezondheid en rechten van jongeren. Een goed functionerende onderwijs- en gezondheidssector met zogenaamde youth-friendlyservices zijn hierbij van prominent belang. Nederland ondersteunt deze sectoren dan ook actief; bilaterale steun wordt in een beperkt aantal ontwikkelingslanden gegeven aan deze sectoren.

Vraag 23
Hebben Nederlandse militairen die in VN- of NAVO-verband worden uitgezonden voldoende kennis: (a) van internationale verdragen ­ in het bijzonder de Rechten van het Kind ­, (b) om de eerste opvang te bieden aan kinderen/jongeren, in het bijzonder meisjes, die gedwongen gerekruteerd zijn en onder de wapenen zijn geweest (kindsoldaten), slachtoffer zijn van mensenhandelaars, seksuele uitbuiting/exploitatie en andere vormen van ernstig misbruik en verwaarlozing? Zo nee, bent u voornemens in dit kader in samenwerking met uw collega van het ministerie van Defensie actie te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties? Bent u voornemens voorlichting hierover integraal onderdeel van de training van deze militairen te laten worden?

Antwoord
In verschillende fases van de opleiding van militairen wordt aandacht besteed aan het Humanitair Oorlogsrecht en mensenrechten. In dit verband komt de speciale bescherming waar kinderen recht op hebben onder meer aan bod in het kader van het onderscheid dat gemaakt moet worden tussen strijders en burgers, waaronder bijzonder kwetsbare groepen, zoals kinderen.

Alle militairen die worden uitgezonden in crisisbeheersingsoperaties van de VN of NAVO krijgen een Missie Gerichte Opleiding/Instructie. Ook in deze opleiding wordt zowel aandacht besteed aan mensenrechten, waaronder de rechten van het kind en de rechten van de vrouw, als aan het Humanitair Oorlogsrecht, waaronder de regels betreffende kindsoldaten. In briefings van militairen die worden uitgezonden in VN- en NAVO verband komt het thema van de situatie van de lokale bevolking, inclusief kindsoldaten, eveneens aan de orde.

Als uitwerking van VN Veiligheidsraadresolutie 1325 betreffende ´Vrouwen, Vrede en Veiligheid´ heeft het ministerie van Defensie in 2003 onderzocht hoe in opleidingen nog nadrukkelijker aandacht aan genderaspecten, waaronder kwesties als vrouwenhandel, gedwongen prostitutie, mishandeling en verkrachting van vrouwen en meisjes, kan worden besteed. Aan de omzetting van de conclusies van dit onderzoek in praktische maatregelen wordt momenteel gewerkt.

De eerste opvang van kinderen/jongeren, in het bijzonder meisjes, die gedwongen gerekruteerd zijn, onder de wapenen zijn geweest, slachtoffer zijn van mensenhandelaren, seksuele uitbuiting/exploitatie of andere vormen van ernstig misbruik en verwaarlozing, wordt in het algemeen uitgevoerd door humanitaire hulporganisaties of het civiele gedeelte van een vredesoperatie. Deze taak behoort normaal gesproken niet tot het mandaat van militairen die worden uitgezonden in VN- of NAVO-verband. Wel kunnen militairen, wanneer het mandaat daarin voorziet, ondersteuning bieden aan humanitaire hulporganisaties of het civiele deel van een vredesoperatie, bijvoorbeeld op het gebied van logistiek.

Vraag 24
In Nederland wordt het concept 'Brede School' gepropageerd. Bent u, mede gezien de door u geformuleerde prioriteiten in de nota "Aan Elkaar Verplicht", voornemens om in het bijzonder in de partnerlanden in samenspraak met de praktijk na te gaan of een dergelijk concept ook toepasbaar is in HIV-endemische gebieden?

Antwoord
In de beleidsdialoog met partnerlanden over de onderwijssectorprogramma's vraagt Nederland nadrukkelijk aandacht voor HIV/AIDS, zowel met betrekking tot de preventieve aspecten die er van onderwijs uit kunnen gaan als de impact die het heeft op de kwaliteit van het onderwijs. Bepaalde elementen vergelijkbaar met de 'Brede School' gedachte komen hierbij aan bod, daar onderwijs immers van onschatbare waarde is in de strijd tegen HIV/AIDs. Naast het feit dat preventie activiteiten op school plaats kunnen vinden door middel van onder andere seksuele voorlichting, peer education, is de school namelijk ook vaak het middelpunt van de gemeenschap, waardoor de impact van de informatie die op school verstrekt wordt, verder reikt dan de groep leerlingen van die school. Veel succesvolle campagnes werken vanuit scholen en gebruiken scholen als basis om de hele gemeenschap te bereiken. Andere elementen die aandacht krijgen binnen het 'Brede school' concept, zoals de opvang van kinderen buiten de reguliere schooltijden en het aanbieden van allerlei nevenactiviteiten, zijn moeizamer te realiseren in landen die zwaar getroffen zijn door AIDS. Naast het feit dat er veelal een tekort is aan gekwalificeerde menskracht, wordt er op veel scholen les gegeven in dubbele shifts, waardoor de ruimte om de school voor buitenschoolse activiteiten te gebruiken beperkt is.

Vraag 25
Is er in verband met de bestrijding van genitale verminking bij meisjes op politiek niveau overleg met overheden, in het bijzonder met die van landen waar meisjes vanwege culturele gebruiken en tradities het risico lopen hiermee geconfronteerd te worden? Zo ja, met welke regeringen is er al overleg gevoerd? Wat zijn de resultaten tot op heden? Zo nee, bent u bereid om een actieve en leidende rol te spelen bij het bespreekbaar maken van de bestrijding van genitale verminking met deze landen?

Antwoord
Nederland ondersteunt in een aantal Afrikaanse landen en in Jemen reeds nationale programma's die gericht zijn op bestrijding van vrouwelijke genitale verminking (FGM). Hierover vindt een beleidsdialoog plaats. In andere landen brengen ambassades het onderwerp op tijdens politiek overleg over mensenrechten of bijvoorbeeld in het kader van de bespreking van sectorale gezondheidsprogramma's. Nederland streeft ernaar hierbij als bruggenbouwer en katalysator te functioneren. Daarnaast ondersteunt Nederland diverse internationaal opererende NGO's die zich via nationale comités inzetten voor bestrijding van FGM. FGM is inmiddels in circa 15 landen verboden. Gedragsverandering komt echter langzaam tot stand, het gaat immers om cultureel diep ingesleten praktijken, waaromheen vaak taboes heersen. Harde cijfers zijn nog steeds moeilijk te verkrijgen. Onderzoek neemt wel toe en de eerste resultaten van meerjarige monitoring wijzen op neergaande trends. Een voorbeeld is Burkina Faso, waar FGM door intensieve voorlichtingscampagnes in bepaalde regio's vrijwel is gehalveerd.

Vraag 26
De brief geeft aan dat er wat betreft reproductieve gezondheid aan een aantal zaken specifiek wordt gewerkt. Kunt u meer informatie geven over de manier waarop dit gedaan wordt. Wordt hierbij ook gedacht aan een juridisch kader om mensen die kinderen seksueel misbruiken (sekstoerisme) veel doelgerichter op te pakken en te straffen?

Antwoord
Plegers, met de Nederlandse nationaliteit of een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, van seksueel misbruik van kinderen in het buitenland kunnen in Nederland strafrechtelijk worden vervolgd. Bij de aandacht voor reproductieve gezondheid en rechten wordt niet ingegaan op de juridische kaders voor het strafrechtelijk vervolgen van personen die kinderen seksueel misbruiken. Bij de beantwoording van vraag 45 ga ik nader in op de huidige aanpak en de wijze waarop de Nederlandse wettelijke mogelijkheden in het buitenland onder de aandacht worden gebracht.

Vraag 27
Zijn er ook resultaten bekend van de voorlichtingscampagnes met betrekking tot reproductieve gezondheid? In hoeverre speelt Nederland een rol bij het bekendmaken van de 'good practices'?

Antwoord
De effecten van voorlichting zijn meestal pas op langere termijn zichtbaar en meetbaar. Voorlichtingscampagnes zijn veelal geen quick fix om duurzame gedragsverandering te bewerkstelligen. Toch sorteren ze effect, zeker als ze worden uitgevoerd in combinatie met doelgroepgerichte dienstverlening en toegang tot anticonceptiva. Het is al lang wetenschappelijk vastgesteld, dat seksuele voorlichting en dienstverlening aan jongeren leidt tot uitstel van seksuele activiteiten en tevens bevordert dat ze veilig vrijen.

Uit een recent door WHO en UNICEF gepubliceerd rapport bleek dat zwangerschapsbegeleiding wereldwijd is toegenomen de laatste 10 jaar. Dit wordt voor een belangrijk deel toegeschreven aan onderwijs en voorlichting over het belang van zwangerschapsbegeleiding. Meer dan de helft van de vrouwen in ontwikkelingslanden gaat nu vier keer op controle ­ het minimum volgens de WHO norm- tijdens de zwangerschap. Dit contact van de vrouw met het gezondheidszorgsysteem biedt niet alleen zorg voor moeder en (ongeboren) kind, maar biedt ook een unieke kans voor andere interventies, zoals tetanusvaccinaties, controle op bloedarmoede, malaria preventie, HIV test en counseling over professionele begeleiding bij de bevalling en over (borst)voeding. Dit alles in combinatie resulteert in vermindering van moeder- en kindersterfte (MDG 4 en 5).

Nederland steunt VN organisaties, als UNICEF, UNFPA en de WHO, evenals een aantal NGO's om goed onderzoek te doen ­zoals bovengenoemd voorbeeld- en best practices te inventariseren en te verspreiden.

Vraag 28
Zijn er ook speciale projecten voor kinderen die met AIDS geboren worden?

Vraag 29
Welk beleid voert Nederland om te bevorderen en te waarborgen dat kinderen/jongeren, (a) waarvan de ouders aan AIDS zijn overleden of die zelf besmet zijn met het HIV­virus of AIDS hebben, (b) die in conflict zijn met de wet en in detentie zitten, (c) die in de vluchtelingenkampen zitten, toch toegang houden of alsnog toegang krijgen tot kwalitatief goed en gratis onderwijs en goede gezondheidszorg?

Antwoord
Zie het antwoord op vraag 32.

Vraag 30
Van het OS-budget is 15 % geoormerkt voor onderwijs. Bent u voornemens om nadrukkelijk te oormerken welk percentage van deze 15 % bestemd is voor bijvoorbeeld kinderen/jongeren waarvan de ouders aan AIDS zijn overleden of die zelf besmet zijn met het HIV-virus of AIDS hebben, die in conflict zijn met de wet en in detentie zitten, die in de vluchtelingenkampen zitten, die een handicap of beperking ('disability') hebben, etcetera? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Het beleid op het gebied van basic education richt zich met name op het ondersteunen van onderwijssectorplannen van partnerlanden gericht op het bereiken van de 'Onderwijs voor Iedereen' doelstellingen. In de landen waar Nederland actief is in de onderwijssector neemt zij deel aan de beleidsdialoog om tot gezamenlijke afspraken te komen over de inhoud, uitvoering, procedures en financiering van de onderwijs sectorprogramma's. Hierbij dringt Nederland er op aan maatregelen op te nemen die het mogelijk maken ook de meest gemarginaliseerde groepen te bereiken. De eventuele financiële consequenties van de aandacht voor deze doelgroepen zullen ook binnen dit plan opgenomen worden en kunnen derhalve niet rechtstreeks per doelgroep herleid worden naar de 15%.

Vraag 31
De minister stelt dat het groeiend aantal Orphans and Vulnerable Children (OVC) ten gevolge van de AIDS-epidemie specifieke aandacht nodig heeft. Bent u voornemens mede gezien deze erkenning, specifiek beleid voor kinderen in het algemeen en voor deze groep kinderen in het bijzonder te formuleren? Bent u voornemens om specifiek beleid voor deze groep te formuleren in het kader van het door u tijdens de begrotingsbehandeling in december 2003 genoemde Aanvalsplan in de strijd tegen HIV/AIDS dat rond maart 2004 wordt gepresenteerd? Besteedt u hierbij ook expliciet aandacht aan: (a) meisjes die als gevolg van de AIDS-epidemie wees zijn geworden en groot risico lopen om op zeer jonge leeftijd uitgehuwelijkt te worden, of om slachtoffer te worden van ernstige mishandeling, incest, verkrachting en/of seksuele en economische exploitatie?, en (b) de zogenaamde 'kind-gezinnen'?

Vraag 32
Acht u versterking van capaciteit van bestaande vangnetten op lokaal niveau, de zogenaamde Community Based Development (CBD), in verband met het groeiende aantal OVC's nodig en gewenst? Acht u het, mede gezien de zo snel groeiende problematiek, gewenst en noodzakelijk om na te gaan of er daarnaast ook alternatieve vormen van opvang voor OVC's kunnen worden gevonden? Bent u voornemens om de bestaande en alternatieve vangnetten op lokaal niveau te versterken binnen de sectorale benadering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te gaan doen?

Antwoord
In de recent verschenen AIDS-notitie zijn de prioriteiten vastgelegd om deze epidemie een halt toe te roepen. De komende jaren zal prioriteit gegeven worden aan:

§Commitment:het versterken en verbreden van het politiek en maatschappelijk draagvlak,

§Coördinatie: verbetering van de coördinatie van de Aidsrespons,

§Capaciteit: de vergroting van de capaciteit om goede en samenhangende AIDS-programma's uit te voeren.

Vanwege de verontrustende situatie voor kinderen die slachtoffer zijn van de HIV/AIDS epidemie, zij het direct via infectie of indirect door verlies van één of beide ouders, wordt in de AIDS-notitie speciale aandacht geschonken aan de verbetering van de situatie van OVC (Orphans and other Vulnerable Childrenmade by HIV/AIDS). Vanzelfsprekend vallen hier ook straatkinderen en kind-gezinnen onder. Nederland zal in 5 partnerlanden OVC integreren in de gezondheid- en onderwijssector en in nog eens 5 partnerlanden zullen nationale plannen voor OVC worden ondersteund. Bij de verbetering van de situatie van kinderen getroffen door AIDS wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de lokale context (Community Based Development). Aandacht gaat hierbij uit naar het versterken van traditionele vormen van opvang en zorg, voorziening van primaire basisbehoeften en het bevorderen van toegang tot essentiële diensten als onderwijs en gezondheid. Indien nodig zal gekeken worden naar alternatieve vormen van opvang. Daarnaast zal actief samengewerkt worden met internationale organisaties (onder andere UNICEF, UNAIDS), MFO's en kinder-NGO's op het gebied van lobby, dialoog, capaciteitsversterking, onderzoek, preventie van HIV/AIDS, zorg en opvang van kinderen getroffen door HIV/AIDS.

In Nederland is inmiddels een OVC werkgroep gevormd, bestaande uit NGO's en het ministerie van Buitenlandse Zaken, met als doel het bevorderen van coördinatie, samenwerking en uitwisseling van kennis en informatie om zo tot een versnelde respons te komen.

Vraag 33
Er wordt niets gezegd over gehandicapte kinderen terwijl die in veel samenlevingen geen bestaansrecht hebben. Zijn deze kinderen geen speciale doelgroep in het beleid? Welke aandacht is er voor geestelijk gehandicapte kinderen?

Antwoord
Zie het antwoord op vraag 5.

Vraag 34
Welke effecten heeft het in werking treden in Nederland van de wet inzake opheffing van het algemeen bordeelverbod voor de handel van kinderen/jongeren, in het bijzonder meisjes, gelet op het Verdrag voor de Rechten van het Kind en de uit ILO Conventie 138 en 182 voortvloeiende verplichtingen? Indien hierover geen gegevens bekend zijn, bent u dan voornemens hiernaar onderzoek te laten verrichten?

Antwoord
Eén van de hoofddoelstellingen van de wetswijziging ter opheffing van het bordeelverbod in 2000 is het beschermen van minderjarigen tegen seksueel misbruik (in de prostitutiebranche). De politie heeft uit de controles in de prostitutiebranche meer zicht op deze branche gekregen en een betere informatiepositie voor het opvangen van signalen van mensenhandel, waaronder ook de handel van kinderen/jongeren. Dergelijke signalen zijn onmisbaar voor de opsporing en vervolging van mensenhandel binnen en buiten de gereguleerde sector. De opheffing van het bordeelverbod heeft derhalve een impuls gegeven aan de opsporing en vervolging van mensenhandel.

Vraag 35
Wanneer kan de Kamer de rapportage over de naleving van ILO Verdrag 182 tegemoet zien?

Antwoord
De rapportage over Verdrag 182 moet op 1 september van dit jaar ingediend worden bij de ILO. Bij de aanbieding van dit rapport aan de ILO kan ook een exemplaar naar de Tweede Kamer gezonden worden. Conform artikel 6 van het Verdrag, dienen landen die het Verdrag bekrachtigd hebben, in overleg met sociale partners en maatschappelijke organisaties, een Actieprogramma Kinderarbeid op te stellen. Nederland heeft in 2001, voordat het Verdrag bekrachtigd werd, reeds een Actieprogramma opgesteld. Dit is in maart 2001 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 25640, nr. 2). Bij de rapportage zal een bijgewerkt Actieprogramma Kinderarbeid gevoegd worden, conform in het Actieprogramma Kinderarbeid uit 2001 aan de Tweede Kamer is toegezegd.

Vraag 36
In hoeverre is kinderarbeid een onderwerp van onderhandeling in bilaterale relaties?

Antwoord
Zie het antwoord op vraag 11.

Vraag 37
Hoe kijkt u aan tegen de samenhang tussen kinderarbeid en de andere fundamentele arbeidsnormen (bestrijding van en verbod op kinderarbeid; recht op organisatie en collectieve onderhandelingen; verbod op discriminatie en dwangarbeid) en welke praktische consequenties verbindt u hieraan met betrekking tot de naleving hiervan?

Antwoord
De fundamentele arbeidsnormen, zoals vastgesteld door de ILO vormen een samenhangend geheel. Sterke verbanden worden gelegd tussen de verschillende arbeidsnormen. Zo wordt een verband gelegd tussen kinderarbeid en dwangarbeid, komt het probleem vooral voor in landen/sectoren waar vakbonden niet bestaan of slechts een marginale rol spelen en is de slechte sociaal-economische situatie waarin veel ouders zich in bevinden niet zelden het gevolg van discriminatie en sociale uitsluiting. De fundamentele arbeidsnormen zijn absolute minimumnormen die door alle leden van de ILO gerespecteerd en nageleefd dienen te worden, ongeacht of zij partij zijn bij de onderliggende verdragen. De sociale partners hebben zich middels het aannemen van de ILO Declaration on Fundamental Principles and Rightsat Work (1998) eveneens gecommitteerd aan naleving van de fundamentele arbeidsnormen. In Nederland zijn de betreffende ILO-Verdragen, voor zover deze geen directe werking hebben, omgezet in wet- en regelgeving. Wereldwijd is ook sprake van een groeiende consensus met betrekking tot de fundamentele arbeidsnormen. Inmiddels hebben 147 lidstaten zes of meer van de acht fundamentele ILO-Verdragen bekrachtigd. De ILO steunt lidstaten bij de implementatie van arbeidsnormen. Nederland is actief lid van de ILO en ondersteunt de organisatie naast de verplichte contributie middels een vrijwillige bijdrage. Dit heeft sinds 2000 de vorm van een Partnership programme. Voor het biennium 2004-2005 is EUR 23 miljoen toegezegd. Hiervan komt EUR 4 miljoen ten goede aan het programma Promoting the declaration on fundamental principles and rights at work en EUR 3,3 miljoen aan het ILO/IPEC programma Preventing and eliminating exploitative child domestic work through education and training.Vraag 38 Kunt u de Kamer informeren over: (a) De resultaten van het door Nederland gesteunde Child Protection Programme van UNICEF over de periode 2001­2003; (b) Het door Nederland beschikbaar gestelde bedrag voor het International Programme on the Elimination of Child Labour (IPEC) van de ILO en de resultaten van dit programma met betrekking tot kinderarbeid en onderwijs; (c) De resultaten van het door Nederland gesteunde Statistical lnformation and Monitoring Programme on Child labour (SIMPOC) en de wijze waarop de resultaten van SIMPOC worden gebruikt voor het formuleren van beleid met betrekking tot kinderarbeid, in het bijzonder voor partnerlanden; (d) De door de werkgroep Voorschoolse Vorming van de Association for Development of Education in Africa (ADEA) bereikte resultaten bij het agenderen van een sectoroverstijgende aanpak betreffende de ontwikkeling van het voorschoolse kind, in het bijzonder wat betreft de implicaties hiervan voor de onderwijssector in Afrikaanse landen?

Antwoord
UNICEF meldt dat het Child Protection programma over de periode 2001-2003 de volgende resultaten heeft bereikt:

§Op management niveau is overeenstemming bereikt over een beleidsvisie en operationalisering van het thema child protection

§Deze visie wordt uitgedragen door het management in speeches en publieke statements

§Een raamwerk is ontwikkeld, het zogenaamde Protective Environment Framework voor de vertaling van beleidsvisie in actie, waarbij de nadruk ligt op preventie.

§Instrumenten zijn ontwikkeld voor resultaat gerichte planning, programmering, monitoring en evaluatie (PME) gebaseerd op situatie analyses en child protection indicatoren.

§Materiaal is ontwikkeld en personeel getraind in het gebruik van deze PME instrumenten met als concrete resultaat verbetering in de rapportages van de landenkantoren. UNICEF meldt dat landenkantoren in toenemende mate rapporteren over child protection onderwerpen.

§Twee bijeenkomsten zijn gerealiseerd, op hoofdkwartier en in de regio Oost Afrika inzake de integratie van child protection in sectorprogramma's (SWAPs).

§Partnerschappen tussen UNICEF, overheid, NGO's, andere VN organisaties en academische instituten zijn gevormd, zoals met de Inter-Parliamentary Union, WHO, OHCHR, Human Rights Watch, World Vision, Universiteit van Stockholm, Defence for Children International.

§Child protection onderwerpen vormen een onderdeel van country programmes.

§Verzoeken voor training zijn ontvangen van UNICEF's landenkantoren, zoals Indonesië.

§Verbeterde mainstreaming van child protection in andere UNICEF thema's, zoals HIV/AIDs, Onderwijs en Integrated Early Childhood Development

§Aanstelling van twee Child Protection regionale adviseurs voor de regio's Midden-Oosten en Noord-Afrika betaald uit het reguliere budget.

Het door Nederland gefinancierde ILO/IPEC programma `Including the Excluded:Combating Child Labour through Education' (EUR 2,5 miljoen) laat goede voortgangsresultaten zien, te weten een verdere analyse van de relatie kinderarbeid en onderwijs, ontwikkelen en uitvoeren van trainingsprogramma's voor onderwijzend personeel en het inventariseren van good practices over onderwijs als middel voor bestrijding van kinderarbeid. In verschillende landen zijn inmiddels kinderarbeid-onderwijs pilotprojecten gestart. Verder krijgt de relatie kinderarbeid en onderwijs in toenemende mate aandacht in internationale programma's als Education for All.

In 2003 heeft de evaluatie van SIMPOC (Statistical Information and MonitoringProgramme on Child Labour) plaatsgevonden. Het doel van het programma is het uitvoeren van onderzoek naar de trends in kinderarbeid en naar de achterliggende factoren, de speciale situatie van meisjes en de relatie van kinderarbeid tot andere ontwikkelingsvraagstukken. De algehele conclusie van de evaluatie is zeer positief, in het bijzonder de grote bewustwording van nationale overheden met betrekking tot de bestrijding van kinderarbeid. Verder is de betrokkenheid van de nationale stakeholders ook bij de uitvoering van de activiteiten als zeer positief ervaren. Dit zal het gebruik van de informatie- en monitoringsystemen door de overheden in toenemende mate bevorderen.

De Working Group on Early Childhood Development van ADEA heeft als doel het stimuleren en ondersteunen van nationale overheden in Afrika bij het investeren in Early Childhood Development (ECD). Het betreft een informeel netwerk van vertegenwoordigers van nationale overheden, internationale organisaties, NGOs en regionale/nationale netwerken actief op het gebied van ECD. De werkgroep heeft tot nu toe de volgende resultaten bereikt: a) uitvoeren van beleidsstudies met als doel een beter inzicht te krijgen hoe de inzet en betrokkenheid van de overheid op het gebied van ECD bevorderd zou kunnen worden; b) opstellen van casestudies in drie landen (Ghana, Mauritius en Namibië), met betrekking tot de formulering en implementatie van ECD beleid; c) onderzoek in alle Afrikaanse landen naar het beleid en de voorzieningen op het gebied van ECD. De bevindingen van de casestudies en het onderzoek hebben bijgedragen aan een meta-analyse op basis waarvan een rapport is opgesteld voor Afrikaanse landen die ECD willen integreren binnen het onderwijsbeleid; d) onderzoek naar mogelijke strategieën ter ondersteuning van zeer jonge kinderen leidend onder het HIV/AIDS virus.

Vraag 39
Wat is de doelstelling en werkwijze van het UNICEF-programma Child Protection waarvoor 7 miljoen euro beschikbaar is gesteld?

Antwoord
Het Child Protection programma dat door Nederland onder het partnership programma met UNICEF wordt gefinancierd, heeft tot doel UNICEF's rol als pleitbezorger voor child protection te versterken en het thema in te bedden in UNICEF's programmatische interventies. Om dit te bereiken werkt UNICEF aan interne overeenstemming over de definitie en de operationalisering van het thema en aan de ontwikkeling van instrumentarium voor resultaat gerichte planning, programmering, monitoring en evaluatie. Bij de implementatie wordt de nadruk gelegd op de bevordering van kennisdeling en kennisontwikkeling, stimulering van innovatieve benaderingen en het aangaan van partnerschappen.

Zie tevens het antwoord op vraag 38.

Vraag 40
Op welke groepen zijn de door Nederland financieel ondersteunde activiteiten gericht van MFO's, NGO's, sociale partners etcetera op het gebied van preventie, rehabilitatie, scholing en lobby: op werkgevers, kinderen, ouders?

Antwoord
Nederland streeft bij de bestrijding van kinderarbeid naar het bereiken van een zo breed mogelijke groep betrokkenen zoals werkgevers, kinderen, ouders, onderwijzend personeel en beleidsmakers. Indien nodig, zal in specifieke gevallen (zoals het geven van trainingen aan onderwijzers) de aandacht uitgaan naar een bepaalde groep.

Vraag 41
Zijn er plannen voor een derde (Yokohama) congres tegen commerciële seksuele exploitatie van kinderen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Voor zover bekend bestaan er momenteel geen plannen voor een derde wereldcongres tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen.

Vraag 42
Bij de aanpak van (commerciële) seksuele uitbuiting van kinderen/jongeren zijn er verschillen wat betreft vormen van misbruik en tussen regio's. Op welke wijze wordt in het Nederlandse OS­beleid rekening gehouden met deze verschillen? Op welke wijze krijgen deze verschillen vorm in de aanpak van dit probleem? Voert de Nederlandse regering hierover en over andere gevoelige onderwerpen die een inbreuk plegen op de kinderlijke integriteit en waardigheid overleg met regeringen, in het bijzonder met die van landen waarmee er een bilateraal samenwerkingsrelatie bestaat? Zo ja, met welke regeringen is er al overleg gevoerd? Wat zijn tot op heden de resultaten?

Antwoord
Zie het antwoord op vraag 44.

Vraag 43
Kindersekstoerisme is een groeiend probleem. Werkt u ter bestrijding van dit probleem in het kader van publiek-private partnerships nadrukkelijk samen met het bedrijfsleven, vooral de reisindustrie? Was u voornemens een Code of Conduct (gedragscode), die een uitbreiding en concretisering is van de gedragscode van de ANVR en ontworpen is door enkele Europese ECPAT-organisaties onder auspiciën van de WTO en gesteund door de Europese Commissie, onder de aandacht te brengen van het bedrijfsleven, in het bijzonder de reisindustrie? Heeft u zich ooit bezig gehouden met het idee om in samenwerking met de reis- en luchtvaartindustrie reclame en voorlichtingscampagnes op te zetten om Nederlandse toeristen te wijzen op het bestaan van deze problematiek?

Antwoord
Een van de actiepunten uit het Nationaal Actieplan 'Aanpak seksueel misbruik van kinderen' (NAPS 2002), was het maken van nadere afspraken met de reisbranche over de aanpak van kindersekstoerisme. Doel was de zelfregulering binnen de reiswereld te bevorderen. In dat kader is ook uitgebreid onderzoek gedaan naar bestaande en (mogelijk) nieuwe bestemmingen voor kindersekstoerisme, waarbij de ANVR nauw was betrokken.

De gedragscode die door de ANVR is ontworpen, heeft onder meer tot doel oorlichting aan klanten en training voor het personeel. Deze gedragscode is al onder de aandacht gebracht van de reisindustrie. ECPAT heeft de overkoepelende brancheorganisatie van reisondernemingen en individuele reisorganisaties in Nederland gewezen op deze gedragscode. Volgens persberichten van ECPAT hebben twee reisorganisaties, waaronder diverse touroperators vallen, de gedragscode ondertekend. Daarnaast heeft de overkoepelende brancheorganisatie sinds 1996 een gedragscode tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen. Ook deze gedragscode wordt actief uitgedragen naar de aangesloten touroperators. Nu de code en de bijbehorende actiepunten bij de reiswereld zijn belegd, worden er op dit moment geen concrete nieuwe projecten op dit punt uitgevoerd.

Nederlandse toeristen worden voorts door middel van de brochure Wijs op reis, die is ontwikkeld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, gewezen op de onwenselijkheid van kindersekstoerisme.

Vraag 44
Is een oorzaak van het fenomeen van de op seksuele uitbuiting gerichte handel van kinderen/jongeren gelegen in de traditie in verschillende ontwikkelingslanden om kinderen/jongeren ­ al dan niet tijdelijk ­ onder te brengen bij derden? Bent u voornemens om in het bijzonder in partnerlanden nadrukkelijk te pleiten om tot ondertekening, ratificering, implementatie en naleving van internationale verdragen ­ in het bijzonder het Verdrag voor de Rechten van het Kind en de ILO Conventies 138 en 182 ­ over te gaan en de eigen wet- en regelgeving in overeenstemming te brengen met deze internationale verdragen en conventies? Bent u, eventueel in internationaal verband, mede vanwege de bestrijding van dit fenomeen, voornemens om ontwikkelingslanden te helpen die geen bevolkingsadministratie hebben bij het aanleggen hiervan, eventueel door het beschikbaar stellen van expertise, menskracht en middelen? Bent u voornemens om in het bijzonder bij partnerlanden te pleiten voor effectieve systemen in verband met de registratie van geboorte, huwelijk en overlijden?

Antwoord
Op het gebied van bestrijding van commerciële seksuele uitbuiting werkt Nederland met verschillende internationale- (onder andere ILO/IPEC, UNICEF) en particuliere organisaties (onder andere ECPAT en Terre des Hommes) samen. Deze organisaties werken direct of via lokale partnerorganisaties aan een effectieve aanpak van commerciële seksuele uitbuiting. Als vanzelfsprekend zal hierbij worden uitgegaan van de lokale context, waarbij als uitgangspunt geldt dat commercieel seksueel misbruik onder de ergste vormen van kinderarbeid valt en hierom direct uitgebannen dient te worden.

Vanuit ILO/IPEC, die door Nederland wordt ondersteund, wordt een succesvolle campagne gevoerd ten behoeve van de ratificatie van ILO Verdragen 138 en 182. Dit heeft erin geresulteerd dat ILO-Verdrag 182 het snelst geratificeerde ILO-Verdrag is met inmiddels 150 ratificaties, terwijl het aantal ratificaties van ILO-Verdrag 138 de afgelopen jaren meer dan verdubbeld is tot 134. Daarnaast ondersteunt de ILO landen, waar mogelijk, met de omzetting in wetgeving en implementatie van deze Verdragen.

De organisaties waarmee Nederland samenwerkt, voeren in verschillende landen activiteiten uit op het gebied van implementatie van het actieplan Yokohama. Hieronder vallen in ieder geval capaciteitsversterking, training, onderzoek, geboorteregistratie, campagnevoering en hulp aan slachtoffers.

Momenteel wordt door UNICEF een (door Nederland ondersteund) programma op het gebied van geboorteregistratie uitgevoerd. Eén van de hoofdonderdelen van dit programma, dat is gericht op Early Childhood Development (ECD), betreft het bevorderen van geboorteregistratie met als doel de bestrijding van kinderarbeid. De strijd tegen kinderarbeid wereldwijd is een van de belangrijkste prioriteiten in het werk van UNICEF en daarmee ook de opname van ondersteuningsactiviteiten ten aanzien van geboorteregistratie in toekomstige programma's.

Recente onderzoeken hebben uitgewezen dat vier aspecten een hoofdrol spelen bij het ontstaan van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden:

§Economische omstandigheden: armoede is een veelvoorkomende grond voor minderjarigen om zich te prostitueren. Vooral in grote gezinnen die in nijpende levensomstandigheden verkeren, vormt het beschikbaar stellen van een of meerdere kinderen voor de seksindustrie een uitweg uit een uitzichtloze situatie.

§Sociale omstandigheden: ongunstige sociale omstandigheden, waaronder ook de ontwrichting van een land door (burger)oorlog, kunnen ertoe leiden dat minderjarigen voornamelijk op straat opgroeien. Deze zwerfjongeren ­ veelal verslaafd, misbruikt, wees of oorlogsslachtoffer ­ zijn vanwege het ontbreken van reguliere middelen van bestaan extra kwetsbaar en kunnen in de prostitutie belanden. Het ontbreken van (verplicht) onderwijs, een vorm van jeugdbescherming en een verbod op kinderarbeid, alsmede de ruimte die de georganiseerde misdaad zich kan toe eigenen, zijn ook sociale factoren die de jeugdprostitutie bevorderen.

§Culturele omstandigheden: de visie van een land op vrouwen en meisjes is een belangrijke factor. Wanneer zij beschouwd worden als tweederangsburgers, is de stap naar hun bejegening als gebruiksvoorwerp makkelijker gezet. In landen waar meisjes op jonge leeftijd uitgehuwelijkt worden, wordt prostitutie van minderjarigen niet als seksueel misbruik gezien. In sommige landen is de seksuele exploitatie van jongeren ook toe te schrijven aan de angst voor AIDS en het geloof in de geneeskrachtige werking van seks met meisjes die nog maagd zijn.

§Bestuurlijke omstandigheden: het ontstaan van jeugdprostitutie wordt bevorderd door het ontbreken van kinderbeschermingswetten c.q. een goede handhaving van deze wetten.

In de literatuur wordt niet gerept over het effect van het (tijdelijk) onderbrengen van kinderen bij derden op het ontstaan van jeugdprostitutie.

Vraag 45
Hebben landen ooit een rechtshulpverzoek ingediend in verband met de opsporing of vervolging van een persoon met de Nederlandse nationaliteit dan wel met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland die verdacht wordt van of zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele delicten met kinderen/jongeren (meisjes en jongens) in betrokken landen? Hebben Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigers in het buitenland ooit melding gemaakt van verdenkingen van seksuele delicten met kinderen/jongeren jegens een Nederlands ingezetene? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom denkt u dat dit niet gebeurt? Is het mogelijk dat deze landen i.c. hun diplomatieke vertegenwoordigers in Nederland niet op de hoogte zijn van het feit dat via de Nederlandse wetgeving personen met de Nederlandse nationaliteit dan wel die met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland die in het buitenland seksuele delicten met minderjarigen plegen, hiervoor in Nederland kunnen worden vervolgd en bestraft? Zo ja, bent u voornemens om dit op korte termijn in een schrijven nadrukkelijk onder de aandacht te brengen ook via diplomatieke vertegenwoordigers van Nederland in het buitenland?

Antwoord
Voor zover het ontwikkelingslanden betreft is het antwoord negatief. Indien u doelt op landen in het algemeen, dan dient opgemerkt te worden dat er sinds 1 januari 2001, 392 rechtshulpverzoeken zijn ingediend op het gebied van kinderporno, zedendelicten, verkrachtingen en/of aanrandingen. Uit het systeem kan evenwel niet worden opgemaakt of het een persoon met de Nederlandse nationaliteit betreft noch of het kinderen/jongeren betreft (afgezien van de kinderporno-rechtshulp verzoeken). Daarvoor is afzonderlijk dossieronderzoek vereist.

Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigers in het buitenland maken melding van veroordelingen van seksuele delicten met kinderen/jongeren jegens een Nederlands ingezetene. Dat gebeurt overigens met vrij grote regelmaat.

===