Ministerie van Buitenlandse Zaken
Aan de Voorzittervan de TweedeKamerderStaten-Generaal
Binnenhof4
Den Haag
- Directie Verenigde Naties en Internationale Financiële Instellingen
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
- 8 juli 2004
Behandeld
- DVF/FS (Mingoen H.K.)
Kenmerk
- DVF/FS-159/04
Telefoon
- 070-3485082
Blad
- 1/31
Fax
- 070-3486564
Bijlage(n)
- 1
- hk.mingoen@minbuza.nl
Betreft
- Beantwoording vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse
Zakenover de follow-up SAVVN Kindertop
Graag - bied iku hierbij- de antwoorden aan op de schriftelijke vragen
gesteld door- - de vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken over de
follow-up van de SAVVN Kindertop - . Deze vragen werden ingezonden op - 18
maart 2004 met kenmerk Buza030418 - .
- De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A.M.A van Ardenne-van der Hoeven
Antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over de
follow up van de SAVVN Kindertop (buza030418)
Vraag 1
Het Nationaal Actieplan Kinderen (NAP Kinderen) zou in januari 2004 naar de
VN en de Tweede Kamer gestuurd worden. Wanneer kan de Kamer dit verwachten?
Wat is de reden van de vertraging? Kan op hoofdlijnen aangegeven worden
welke onderdelen dit NAP Kinderen zal bevatten? Kunt u ook aangeven welke
prioriteiten gesteld worden en hoe deze in verhouding staan tot de
Millennium ontwikkelingsdoelen? Bent u voornemens na te denken over het
integreren van alle Nationale Actieplannen die betrekking
hebben op kinderen?
Antwoord
Op 19 januari hebben Nederland en Aruba gerapporteerd aan het VN Comité
inzake de Rechten van het Kind (kortweg het VN-Kinderrechtencomité) in
Genève, aan de hand van het Tweede periodieke rapport van het Koninkrijk
der Nederlanden over de uitvoering van het VN verdrag inzake de Rechten van
het kind. Dit rapport is al eerder ter kennisname aan uw Kamer gezonden.
Tijdens de behandeling van het Nederlandse rapport heeft het Comité ook
geïnformeerd naar de stand van zaken van het Nationaal Actieplan Kinderen
(NAP Kinderen), dat Nederland diende op te stellen in navolging van de
uitkomst van de VN-Kindertop, die in mei 2002 in New York is gehouden. Dit
Plan diende opgesteld te worden in samenspraak met kinderen en jongeren
zelf en met organisaties voor kinderen en kinderrechten. In overleg met het
Kinderrechtencollectief, de Nederlandse coalitie van
organisaties voor kinderen en kinderrechten, is er voor gekozen om over de
inhoud van het NAP Kinderen een zogenaamde Kinderconsultatie te
organiseren, waarbij kinderen en jongeren zich konden uitspreken over de
resultaten van de VN-Kindertop. Deze consultatie werd in november 2003
afgerond. In antwoord op de vraag van het VN-Kinderrechtencomité in Genève,
heeft de staatssecretaris van VWS (die de Nederlandse delegatie leidde)
geantwoord dat zij bij de opstelling van het NAP Kinderen graag
rekening houdt met de conclusies en aanbevelingen van het
VN-Kinderrechtencomité. Die conclusies en aanbevelingen zijn eind januari
bekend gemaakt. Inmiddels leggen de zes betrokken departementen (VWS,
Justitie, OCW, SZW, BZ en Defensie), gecoördineerd door het ministerie van
VWS, de laatste hand aan het NAP en de vertaling in het Engels. In juli zal
het NAP aan de Verenigde Naties in New York worden aangeboden en zal het
eveneens aan uw Kamer worden gezonden. Overigens is het
Kinderrechtencollectief nog in de gelegenheid gesteld om in de conceptfase
te reageren op het NAP Kinderen.
In het NAP komen de vier aandachtsgebieden van de VN Kindertop en het
slotdocument "A world fit for children" aan bod:
§Gezond leven
§Beter onderwijs
§Bescherming en zorg
§HIV/AIDS en seksuele gezondheid
In elk hoofdstuk wordt per onderwerp ook ingegaan op het Nederlandse beleid
ten aanzien van kinderen in het buitenland.
Daarnaast wordt in het NAP Kinderen ook aandacht geschonken aan de
aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité voorzover toepasselijk en die
thans tot acties van de Nederlandse overheid leiden.
In 2007 zal Nederland voor de derde maal rapporteren aan het
VN-Kinderrechtencomité, waarbij ook moet worden aangegeven wat er met de
aanbevelingen en conclusies naar aanleiding van het tweede rapport is
gebeurd.
De hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking is duurzame
armoedebestrijding. De leidraad hiervoor is de naleving van de Millennium
Development Goals (MDG's) in 2015. Zes van de acht doelstellingen hebben
directe invloed op de verbetering van de leefsituatie van kinderen en
jongeren. De prioriteiten in NAP (gezond leven, beter onderwijs,
bescherming en zorg en HIV/AIDS en seksuele gezondheid), die voortkomen uit
het slotdocument van de VN Kindertop 2002, komen goed overeen met de
Millenniumdoelstellingen. Vanwege Nederlands bijzondere interesse in de
promotie van goede en toegankelijke reproductieve gezondheid is binnen het
NAP extra aandacht aan dit thema besteed. Aspecten van Bescherming en Zorg
(onder andere kinderarbeid, seksueel misbruik en geweld) die niet expliciet
aan de orde komen in de MDG's, zullen waar mogelijk geïntegreerd worden in
de gezondheids- en onderwijsdoelstellingen.
Vraag 2
Wordt de participatie van kinderen/jongeren in ontwikkelingslanden
bevorderd bij voor deze groep relevante thema's, zoals HIV/AIDS? Zo nee,
bent u voornemens dit te doen? Zo ja, door middel van welke concrete
activiteiten vindt stimulering van participatie plaats? Wat is de
verhouding tussen de in de nota "Aan Elkaar Verplicht" vastgestelde
prioriteiten en de prioriteiten die de kinderen/jongeren in
ontwikkelingslanden zelf aangeven? Komt dit (in grote lijnen) met elkaar
overeen? Wat wordt er
gedaan met de door de geconsulteerde kinderen/jongeren voorgestelde
suggesties of prioriteiten die niet aansluiten bij de in de nota "Aan
Elkaar Verplicht" geformuleerde prioriteiten? Wordt de nota "Aan Elkaar
Verplicht" herschreven, indien hiertoe aanleiding is?
Vraag 3
Onderneemt de regering actief stappen om vraagstukken die de
(psycho-sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling van
kinderen/jongeren belemmeren (bijvoorbeeld kinderarbeid, kinderhandel,
kinderprostitutie, andere tegen kinderen gerichte schendingen van de
lichamelijke integriteit en waardigheid) als 'dwarsdoorsnijdende' thema's
op te laten nemen in (sectorale) onderwijs- en gezondheidszorgprogramma's,
vooral in die landen waar kinderen/jongeren extra risico's lopen hiermee
geconfronteerd te
worden? Zo ja, welke concrete stappen neemt u daarvoor? Bent u voornemens
om voorstellen van landen waarmee Nederland een samenwerkingsrelatie
onderhoudt, af te wijzen of in ieder geval te laten herformuleren op grond
van de overweging dat bestrijding van kinderarbeid, kinderhandel,
kinderprostitutie en andere tegen kinderen gerichte schendingen van de
lichamelijke integriteit en waardigheid geen deel uitmaken van relevante
sectorprogramma's? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze krijgt
'mainstreaming' op het 'genderperspectief' als regulier beleidsonderdeel
invulling bij de formulering van deze programma's? Wordt onder andere in
hierboven genoemde programma's expliciet aandacht besteed aan (a)
kennisoverdracht aan leraren, politie, personeel van gevangenissen en
andere personen die met kinderen werken over de Rechten van het Kind en
andere kindgerelateerde thema's, en (b) het versterken van de rol van
scholen i.c. leerkrachten en ouders en andere relevante personen bij het
beschermen van bijvoorbeeld kinderen/jongeren, in het bijzonder meisjes?
Antwoord
In 2003 is door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de
beleidsnotitie 'Aan elkaar verplicht, Ontwikkelingssamenwerking op weg naar
2015 (AEV)' uitgebracht. De prioriteiten van de notitie (onder andere basic
education, reproductieve gezondheid, HIV/AIDS, milieu en water) bieden
ruime mogelijkheden voor activiteiten op het gebied van kinderen en
jongeren. De nadruk ligt op integratie van kinderen en jongeren binnen de
beleidsprioriteiten van AEV. Deze mogelijkheden komen goed overeen met
de suggesties gedaan door jongeren tijdens de consultaties. Zo wordt in de
context van basic education aandacht besteed aan kinderarbeid en binnen
reproductieve gezondheid aan het probleem van seksueel misbruik en betere
opvang voor OVC (Orphans andother Vulnerable Children made by HIV/AIDS).
Daarnaast worden de rechten en behoeften van kinderen zoveel mogelijk
geïntegreerd in de sectoren onderwijs en gezondheid. Voorbeelden hiervan
zijn activiteiten als borstvoeding, vaccinaties,
schoolsanitatie, early childhood development etc.
De uitvoering van het beleid vindt plaats langs vier kanalen; bilateraal,
multilateraal, particulier en global partnerships. Via het bilaterale
kanaal ondersteunt Nederland één of twee sectoren binnen een partnerland
(in totaal 36 landen), waarbij de hulp past in het beleidskader voor de
sector. De beleidskaders worden opgesteld door de overheid van het
betreffende land in samenwerking met verschillende donoren en het
maatschappelijk middenveld. De selectiecriteria voor samenwerking met een
ontwikkelingsland zijn gebaseerd op onder andere de mate van armoede,
beleid en goed bestuur waaronder mensenrechten. De naleving van
kinderrechten maakt daar deel van uit. Inzake de naleving van
kinderrechtenverdragen zal Nederland waar nodig en opportuun 'sturen' en
wijzen op de implementatie ervan in de 36 partnerlanden. Zo ondersteunt
Nederland in Bangladesh, via een ILO/IPEC programma, de overheid onder
andere bij het formuleren van nationaal beleid voor de bestrijding van
kinderarbeid.
Gender is een integraal onderdeel binnen de sectorale programma's en wordt
toegepast in de fase van beleidsformulering, implementatie en bij
monitoring en evaluatie. Gendermainstreaming vindt onder andere plaats door
beleidsdialoog, advisering en de ondersteuning van bewustwordingsprocessen.
Via multilaterale organisaties, MFO's en NGO's ondersteunt Nederland tevens
de naleving van internationale afspraken en verdragen, waaronder het
Verdrag voor de Rechten van het Kind en de ILO conventies ILO 138 en 182.
Naast lobby, beleidsdialoog en -ontwikkelingsactiviteiten voeren deze
organisaties ook onderzoek uit, geven zij voorlichting aan betrokkenen, en
steun aan slachtoffers. In hun werkzaamheden richten deze organisaties zich
zowel op veel voorkomende vormen van misbruik, zoals
kinderarbeid en commerciële exploitatie van kinderen, als op meer
incidentele vormen van misbruik, zoals slachtoffers van zuiverings- of
uitdrijvingsrituelen. Voorbeelden van organisaties waarmee samengewerkt
wordt zijn onder andere UNICEF, ILO/IPEC, UNFPA, ECPAT, Defence for
Children, Save the Children, War Child, Plan Nederland, Terre des Hommes.
Participatie van kinderen en jongeren vormt een belangrijk onderdeel van de
in AEV gestelde prioriteiten als HIV/AIDS en reproductieve
gezondheid/rechten. Zij zullen waar mogelijk betrokken worden bij de voor
hen relevante programma's omdat dit een hogere effectiviteit oplevert.
Nederland ondersteunt de participatie van jongeren bijvoorbeeld via IPPF
(International Planned Parenthood Federation) die jongeren actief in de
programma's betrekt. Een deel van het bestuur van IPPF wordt eveneens
gevormd door jongeren. Daarnaast geeft het ministerie van Buitenlandse
Zaken ook voorlichting aan kinderen en jongeren door de publicatie van
magazines als SamSam, No Kidding en Internationale Samenwerking. Verder
neemt Nederland als één van de weinige landen een jongere mee in de
regeringsdelegatie voor relevante VN conferenties en vergaderingen.
Voor het meten van resultaten zijn meerdere instrumenten beschikbaar. Zo
zijn er rapportages van ontvangende landen over de resultaten van PRSP's en
het sectorbeleid. Deze resultaten betreffen bijvoorbeeld in de sector
onderwijs de aantallen gebouwde scholen en de aangestelde leerkrachten.
UNDP rapporteert over de realisatie van de MDG's, per land en
internationaal. Op het gebied van onderwijs wordt jaarlijks het Education
for All Global Monitoring rapport opgesteld. De ambassades voeren
armoede- en sector analyses uit en verrichten periodiek een
landenscreening. Momenteel wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een
resultaten rapportage waarin het effect van de gezamenlijke inspanningen
van de betrokken donoren in de partnerlanden wordt afgezet tegen het
verloop van onder andere de MDG indicatoren. Hierover zal de Kamer nader
worden geïnformeerd. Vanwege de beschikbaarheid van deze instrumenten wordt
een aparte kind-effectrapportage niet nodig geacht.
Vraag 4
Krijgen Nederlandse ambassades in ontwikkelingslanden instructies om
kinderen/jongeren op te vangen die gedwongen gerekruteerd zijn en onder de
wapenen zijn geweest (kindsoldaten) of slachtoffer zijn van
mensenhandelaars, seksuele uitbuiting/exploitatie en van andere vormen van
ernstig misbruik? Zo nee, bent u voornemens hieraan te werken? Zo ja,
beschikken deze ambassades hiervoor over voldoende kennis? Welke acties
nemen zij? Helpen zij kinderen/jongeren ook om aangifte te doen van tegen
hen
gepleegde gewelddaden, indien zij dat wensen? Hebben Nederlandse ambassades
een systeem met indicatoren voor vroegtijdige signalering van
problematische omstandigheden waarin kinderen/jongeren verkeren en
eerbiediging van hun grondrechten? Acht u het gewenst om juist in landen
waar de rechten van kinderen/jongeren ernstig geschonden worden een
dergelijk systeem in te voeren? Bent u voornemens om, eventueel in
samenwerking met de internationale gemeenschap, onderzoek te doen naar de
mogelijkheid
van het opzetten van een organisatie of centrum om kinderen die in conflict
zijn met de wet of wier belangen geschonden worden kosteloos te
ondersteunen of te begeleiden?
Antwoord
De Nederlandse ambassades in ontwikkelingslanden worden niet geïnstrueerd
over de opvang van kinderen/jongeren die slachtoffer zijn geworden van
mensenhandelaars, gedwongen gerekruteerd zijn geweest in een gewapend
conflict of slachtoffer zijn geworden van misbruik in welke vorm dan ook.
De opvang van en hulpverlening aan kinderen en jongeren in situaties als
door u omschreven, vergt specifieke kennis en ervaring op onder meer
psycho-sociaal en medisch terrein. Ambassademedewerkers beschikken niet
over deze kennis en vaardigheden en meer in het algemeen zijn ambassades
niet ingericht op een dergelijke hulpverleningstaak. Er bestaan geen
voornemens om hierin verandering te brengen.
In internationaal verband wordt op diverse manieren gewerkt aan de
bescherming van kinderen/jongeren die slachtoffer worden van ernstige
vormen van misbruik of geweld. Gewezen kan worden op het Verdrag inzake de
Rechten van het Kind, waarvan in het bijzonder de artikelen 32 e.v.
bindende bepalingen bevatten ten aanzien van uitbuiting van kinderen,
alsmede de Facultatieve Protocollen bij dit Verdrag (het Protocol met
verbod op handel in kinderen, op kinderprostitutie en kinderpornografie,
alsmede het Protocol over kinderen en gewapend Conflict, waarin de minimum
leeftijdsgrens voor gedwongen rekrutering is verhoogd van 15 naar 18 jaar).
Op de naleving van dit Verdrag en de bijbehorende Protocollen wordt
toezicht gehouden door het VN Comité inzake de Rechten van het Kind. Dit
toezicht geschiedt aan de hand van verplichte rapportages en kan leiden tot
suggesties en aanbevelingen aan de betreffende Verdragspartijen. Het
voorziet derhalve in een systeem van indicatoren en
signalering over problematische omstandigheden waarin kinderen/jongeren
verkeren en de wijze waarop hun grondrechten wel of niet worden
geëerbiedigd.
In de programma's van internationale organisaties zoals UNICEF en ILO -die
ook bij het toezicht op de naleving van voornoemd Verdrag zijn betrokken-
vormt de bescherming van kinderen een belangrijk onderdeel. Beide
organisaties zetten zich intensief in voor de opvang en begeleiding van
door misbruik of (oorlogs)geweld beschadigde kinderen. Datzelfde geldt voor
de particuliere organisaties die al eerder, bij het antwoord op vraag 2 en
3, zijn genoemd. Speciale aandacht voor de meest kwetsbare
kinderen en jongeren maakt vast onderdeel uit van hun programma's. Naast
signalering van de problematische omstandigheden waarin kinderen en
jongeren verkeren, voorzien deze programma's in opvangmogelijkheden en
bewustwordingscampagnes ten behoeve van overheden in de betreffende landen.
Op het gebied van juvenile justice bijvoorbeeld voert Defence for Children
International sinds enkele jaren een (door Nederland gefinancierd) project
uit, dat specifiek is gericht op kinderen van wie belangen zijn geschonden
en/of op kinderen die in conflict zijn met de wet. Het project voorziet in
zogenaamde 'socio-legal defence centres' voor kinderen en jongeren in
diverse landen (in Afrika, Azië, Latijns Amerika en Oost Europa). Deze
centra fungeren als kinderrechtswinkels, waarbij hun
aandacht voornamelijk uitgaat naar sociaal kwetsbare kinderen en jongeren.
Aan de opvang van kinderen die slachtoffer zijn geworden van gewapend
conflict (niet alleen kindsoldaten maar ook kinderen die anderszins
slachtoffer worden van gewapende conflicten) wordt via multilaterale en
particuliere kanalen eveneens bijzondere aandacht geschonken. In dit
verband spelen onder meer volgende organisaties een belangrijke rol:
UNICEF, the Coalition to Stop the Use of Child Soldiers en Terre des
Hommes, aan wier programma's Nederland financieel bijdraagt.
Daarnaast is het Multi Country Demobilisation and Reintegration Program
(MDRP) het vermelden waard. Dit betreft een samenwerkingsverband tussen
verschillende partners onder leiding van de Wereldbank. Met behulp van dit
programma wordt de demobilisatie en reïntegratie van ex-strijders in
verschillende landen in het Grote Merengebied in Afrika gefaciliteerd.
Nederland heeft zich voor vijf jaar gecommitteerd aan dit programma en is
tevens de grootste donor.
Als onderdeel van dit programma worden projecten uitgevoerd gericht op
demobilisatie van kindsoldaten en reïntegratie van kinderen in de
samenleving na gewapende conflicten. Aandacht wordt geschonken aan de
specifieke problemen en trauma's van kinderen, die zij tijdens en na
gewapende conflicten hebben opgelopen. Het accent ligt op acceptatie in de
gemeenschap en bemiddeling van derden bij reïntegratie. Daarbij nemen de
bijzondere noden en behoeften van meisjes, zowel tijdens de opvang als bij
hun reïntegratie, een aparte plaats in. Aan meisjes die slachtoffer zijn
geworden van sexueel geweld wordt psychosociale opvang, medische hulp en
opleidingsmogelijkheden geboden.
Voorbeelden van projecten die momenteel in het kader van het MDRP worden
uitgevoerd zijn te vinden in Rwanda (door Save the Children UK in
samenwerking met met de Britse overheid), Burundi (UNICEF) en DRC (door
UNICEF en het Belgische Rode Kruis).
Nederland is voorts een grote donor wereldwijd op het gebied van
humanitaire hulp. Hierbij ligt de grootste nadruk op de basisvoorzieningen
onderdak, voedsel, basisgezondheidszorg, water en sanitatie. De Nederlandse
bijdrage wordt gekanaliseerd door verschillende organisaties, de VN
(waaronder UNHCR, UNICEF en WFP), de Rode Kruis familie en Internationale
NGO's werkzaam in vluchtelingenkampen en daar buiten. Deze organisaties
bieden hulp aan slachtoffers van conflicten en zijn gericht op de
meest kwetsbaren onder hen, zijnde vrouwen, kinderen en ouderen. Voor wat
betreft letsel als gevolg van landmijnen wordt behalve voorlichting aan
kinderen ook financiering gegeven t.b.v orthopedische hulp.
De problemen die vrouwen en meisjes ondervinden als gevolg van sexueel
geweld in vluchtelingenkampen zijn aanleiding geweest voor de UNHCR om
richtlijnen op te stellen voor de begeleiding van vrouwelijke
vluchtelingen.Deze richtlijnen: Sexual and Gender-based Violence againgst
Refugees, Returnees and Internally DisplacedPersons: Guidelines for
Prevention and Response, zijn uitgebracht in mei 2003.Om wereldwijd de
implementatie ervan te verzekeren, heeft een uitgebreide
bewustwordingscampagne
plaatsgevonden. De richtlijnen, in diverse talen vertaald, zijn wijd
verspreid en vormen de basis voor trainingen op regionaal en nationaal
niveau, waarin de benodigde vertaalslag naar de praktijk wordt uitgewerkt
in de vorm van actieplannen en rapportage afspraken.
Recent door de UNHCR opgestarte projecten waarin de bestrijding van
misbruik en sexueel geweld tegen meisjes centraal staat, zijn onder meer te
vinden in Kameroen, Tanzania, Liberia, Siërra Leone, Zuid-Afrika en
Afghanistan.
Vraag 5
Wordt er binnen het OS-beleid structurele en specifieke aandacht gegeven
aan de integratie van kinderen/jongeren met een handicap of
functiebeperking? Voert Nederland een beleidsdialoog over de integratie en
discriminatie van kinderen/jongeren met een handicap of functiebeperking
met regeringen, in het bijzonder met die van landen waarmee Nederland een
bilaterale samenwerkingsrelatie onderhoudt? Zo ja, met welke regeringen?
Wat zijn tot op heden de resultaten? Op welke wijze wordt het recht op
(inclusief) onderwijs en de toegang tot gezondheidszorg voor
kinderen/jongeren met een handicap of beperking binnen het OS-beleid
gewaarborgd? Is er zicht op het aantal kinderen/jongeren met een handicap
of beperking in ontwikkelingslanden? Bent u voornemens, eventueel in
internationaal verband, om hiernaar onderzoek te doen uit voeren? Bent u
voornemens een extra budgetlijn in te stellen ter ondersteuning van (a)
laatstgenoemde groep, en (b) de groep kinderen/jongeren die uiterst
kwetsbaar
zijn en in extreem moeilijke en afhankelijke omstandigheden verkeren? Zo
nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn wilt u dit gaan doen? Kunt u in
dat geval aangegeven welke concrete activiteiten u gaat ontplooien voor de
groepen kinderen/jongeren die uiterst kwetsbaar zijn en in extreem
moeilijke en afhankelijke omstandigheden verkeren?
Antwoord
Nederland voert geen specifiek doelgroepenbeleid ten aanzien van kinderen
en jongeren met een handicap of functiebeperking. Aandacht voor deze groep
is 'gemainstreamed' binnen het sectorbeleid, met name op gebied van
onderwijs en gezondheid, en binnen het beleid op gebied van mensenrechten.
Vraag 6
Kinderen/jongeren worden bij het overlijden van een familielid steeds vaker
het slachtoffer van zuiverings- of uitdrijvingsrituelen. Welke acties en
instrumenten wilt u inzetten om deze praktijken uit te bannen en de rechten
van deze kinderen/jongeren te beschermen?
Antwoord
zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Vraag 7
In hoeverre ondersteunt het Nederlandse OS-beleid het Nederlandse
terugkeerbeleid, met dien verstande dat het voldoende bescherming en
toekomstperspectief biedt aan kinderen/jongeren in de landen van herkomst?
In hoeverre is het Nederlandse opvangbeleid van AMA's strijdig met het
Verdrag voor de Rechten van het Kind (wat betreft het bieden van voldoende
scholing, etc.)?
Antwoord
Voor prioritaire landen van herkomst die bereidheid tonen tot medewerking
aan terugkeer, kan op beperkte schaal ondersteuning bij de opstelling of
implementatie van terugkeerovereenkomsten worden overwogen. Een
veelbelovende aanpak is bijvoorbeeld de ondersteuning van de opvang van
minderjarigen in het land van herkomst op een zodanige manier dat daaronder
ook teruggekeerde afgewezen alleenstaande minderjarige asielzoekers worden
begrepen. Een eerste proefproject op dit gebied in Angola is in
januari 2003 van start gegaan.
De Nederlandse regering is loyaal aan het VN Verdrag voor de Rechten van
het Kind. Dit is ook één van de conclusies geweest van de rapportage die de
Nederlandse regering heeft gedaan aan het VN Kinderrechtencomité te Genève
dit jaar. Meerdere onafhankelijke bronnen waaronder de Raad van State, de
ACVZ en tevens een zeer kritische groep wetenschappers aan de Vrije
Universiteit in Amsterdam, gespecialiseerd in vreemdelingenrecht en
kinderrechten,
hebben deze conclusie in 2004 onderschreven door te stellen dat het
Nederlandse beleid (toelating, opvang en terugkeer) ten aanzien van
minderjarige vreemdelingen in zijn algemeenheid in overeenstemming is met
het Kinderrechtenverdrag.
Vraag 8
Bent u voornemens om met uw collega van Defensie te overleggen over het
medefinancieren door het ministerie van Defensie van de reïntegratie van
strijders, waaronder ook kindsoldaten, in het kader van het
Stabiliteitsfonds?
Antwoord
Financiering van projecten ten laste van het Stabiliteitsfonds geschiedt
door inzet van middelen uit de begroting van het ministerie van
Buitenlandse Zaken. Er is dus geen sprake van medefinanciering door het
ministerie van Defensie. Projecten op het gebied van de reïntegratie van
strijders, waaronder kindsoldaten, komen in beginsel in aanmerking voor
financiering uit het Stabiliteitsfonds.
Het ministerie van Defensie is -door middel van deelname aan de Stuurgroep
Stabiliteitsfonds- zeer nauw betrokken bij de besluitvorming over de
aanwending van het fonds en zal tevens nauwer betrokken worden bij
beleidsontwikkeling (bijvoorbeeld regionale en thematische notities) die
invloed heeft op de besteding van het Stabiliteitsfonds en de
prioriteitstelling. Defensie zal menskracht en militaire expertise bieden
bij de toetsing van de operationele haalbaarheid van projecten in instabiele
regio´s en waar nodig faciliteren bij de voortgangsbewaking van de
projecten. De minister van Defensie participeert in de besluitvorming in
het Stabiliteitsfonds voor zover de krijgsmacht wordt ingezet of bij de
uitvoering van die besluiten is betrokken.
Vraag 9
Worden er voor de opvang, terugkeer, sociale en maatschappelijke
reïntegratie i.c. rehabilitatie en begeleiding van meisjes, die zowel vóór,
tijdens als ná gewapende conflicten en in vluchtelingenkampen vaak het
slachtoffer zijn van allerlei vormen van misbruik en uitbuiting,
programma's ontwikkeld die uitgaan van het misbruik dat zij hebben
ondergaan (trauma's), hun leeftijd en het risico dat zij lopen bij
terugkeer in de eigen gemeenschap? Zo ja, op welke wijze wordt invulling
gegeven aan
deze bijzondere behoeften?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 4.
Vraag 10
Bent u voornemens om het thema Kinderen door middel van 'mainstreaming'
zeer hoge prioriteit te geven in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking?
Bent u voornemens jaarlijks een Kind-effectrapportage te maken om de
resultaten van het geformuleerde beleid voor kinderen/jongeren te kunnen
vaststellen? Bent u voornemens kinderen/jongeren hierbij rechtsreeks te
consulteren?
Antwoord
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Vraag 11
Bent u voornemens als keuze-criterium voor landen voor (bilaterale)
samenwerking expliciet op te nemen: 'implementatie en naleving van de uit
het Verdrag voor de Rechten van het Kind, inclusief het rapportageproces
naar het VN-Comité, voortvloeiende verplichtingen'?
Antwoord
Ik acht het niet opportuun om aan de (bilaterale) samenwerking tussen
Nederland en andere landen een voorwaarde te verbinden die verband houdt
met de mate waarin landen hun verplichtingen ten aanzien van het VN Verdrag
inzake de Rechten van het Kind nakomen. Nederland ondersteunt de oproepen
tot implementatie en naleving van dit Verdrag (alsmede van andere
verdragsteksten op dit terrein), in verklaringen en resoluties, zoals door
de jaarlijkse Mensenrechtencommissie in Genève en de jaarlijkse
Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York worden aangenomen.
Voorts wordt door diverse (door Nederland ondersteunde) internationale
organisaties (in VN-verband en particulier) intensief lobby-werk verricht
om het bewustzijn van regeringen en burgers ten aanzien van de
verplichtingen van de betreffende verdragsteksten te vergroten.
Vraag 12
Bent u voornemens om in de landengebonden beleidsregels aandacht te
schenken aan de positie waarin kinderen/jongeren in het betreffende land
verkeren?
Vraag 13
Bent u voornemens om op het ministerie van Buitenlandse Zaken een
functionaris te benoemen die zich specifiek met kinderrechten gaat
bezighouden, waaronder de algemene coördinatie, de controle op de
resultaten en de specifieke aandacht voor de rechten van kinderen in
ontwikkelingslanden?
Vraag 14
Bent u voornemens om in overleg met uw collega van Economische Zaken bij de
voorbereiding van handels- en andere missies nadrukkelijk aandacht te
schenken aan de omstandigheden waarin kinderen/jongeren verkeren en
problemen die er zijn bij naleving van het Verdrag voor de Rechten van het
Kind en de ILO Conventies 138 en 182?
Vraag 15
Welke concrete maatregelen staat de minister voor ogen om naleving van het
Verdrag voor de Rechten van het Kind, Millennium ontwikkelingsdoelen, ILO
conventies etcetera te waarborgen? Voert de Nederlandse regering
beleidsdialogen met regeringen hierover, in het bijzonder met die landen
waarmee een bilaterale samenwerkingsrelatie bestaat? Zo ja, met welke
regeringen heeft u al overleg gevoerd? Wat zijn tot op heden de resultaten?
Welke andere concrete acties en instrumenten worden er naast lobby
en dialoog ingezet om implementatie en naleving van bovengenoemde te
realiseren?
Antwoord
Zie de antwoorden op de vragen 2, 3 en 11.
Vraag 16
Hoe is de inzet voor het tweede Millennium ontwikkelingsdoel
'Basisonderwijs voor alle kinderen in 2015' en de 'aandacht voor factoren
die toegang tot het onderwijs belemmeren, zoals kinderarbeid' te rijmen met
het 'vooralsnog prioriteit geven aan de ergste vormen van kinderarbeid
conform ILO Conventie 182'? Waarom is het streven van Nederland (en de rest
van de internationale gemeenschap) bij het realiseren van het tweede
Millennium ontwikkelingsdoel niet tegelijk en met urgentie gericht op
het bestrijden van alle vormen van kinderarbeid die de toegang tot
onderwijs belemmeren? Doet het 'vooralsnog prioriteit geven aan de ergste
vormen van kinderarbeid conform ILO Conventie 182' recht aan de veel verder
strekkende Nederlandse verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag voor
de Rechten van het Kind en ILO Conventie 138?
Vraag 17
Hoe wordt er binnen het geformuleerde onderwijsbeleid voor
ontwikkelingslanden, in het bijzonder voor partnerlanden, vorm gegeven aan
de uitgangspunten van het door Nederland gefinancierde ILOIPEC programma
met betrekking tot kinderarbeid en onderwijs welke onder meer behelzen dat:
(a) een versterkte aanpak van kinderarbeid integraal deel moet uitmaken van
onderwijsbeleid, (b) alfabetisering via nietformeel onderwijs niet
garandeert dat kinderen geen kinderarbeid meer verrichten, en dat mede
daarom de mogelijkheid om te kunnen instromen in formeel onderwijs
essentieel is, en (c) het formele onderwijssysteem vormen van
overbruggingsonderwijs en actief huisbezoek moet ontwikkelen om ook
oudere nietschoolgaande kinderen alsnog op school te krijgen (zie
'Combatting child labour through education', 2003, ILOIPEC).
Vraag 18
Hoe wordt in het licht van de genoemde uitgangspunten van ILOIPEC
voorkomen, dat de door Nederland gesteunde "nonformele
onderwijsactiviteiten, die gericht zijn op groepen die niet deelnemen aan
het reguliere formele onderwijs, waaronder werkende kinderen die direct
aansluiten op specifieke behoeften en omstandigheden van die groepen" (zie
antwoord op vraag 94 nota "Aan Elkaar Verplicht") niet expliciet bijdragen
aan continuering van kinderarbeid en permanente uitsluiting van bepaalde
achtergestelde en gemarginaliseerde groepen uit het reguliere onderwijs?
Antwoord
Voor het Nederlandse beleid ten aanzien van kinderarbeid en onderwijs
vormen de ILO conventies 138 en 182, de Conventie van de rechten van het
kind en de EFA doelstellingen, inclusief de twee onderwijs Millennium
Ontwikkelingsdoelen, het uitgangspunt. In lijn met het internationale
beleid streeft Nederland in het kader van armoede bestrijding naar zowel de
afschaffing van alle vormen van kinderarbeid als het bereiken van onderwijs
voor iedereen. De afschaffing van kinderarbeid en het bereiken
van kwalitatief onderwijs voor iedereen zijn onlosmakelijk met elkaar
verbonden. Aan de ene kant is het werken aan de in 2000 in Dakar
afgesproken internationale 'Onderwijs voor Iedereen' doelstellingen over
toegang tot kwalitatief goed onderwijs, op zich al een bijdrage aan de
strijd tegen kinderarbeid. Toegang tot kwalitatief goed onderwijs heeft
namelijk een sterke en positieve aantrekkingskracht, ook voor families met
lage inkomens. Goed onderwijs biedt kinderen, en daarmee hun familie,
meer perspectief om daadwerkelijk aan de armoede te ontsnappen, waardoor
geleidelijk aan de economische noodzaak voor kinderarbeid komt te
vervallen. Aan de andere kant is het uitbannen van kinderarbeid een
essentiële voorwaarde voor het bereiken van de 'Onderwijs voor Iedereen'
doelstellingen. Kinderarbeid kan immers een belemmering vormen om kinderen
kwalitatief goed onderwijs te laten volgen. Nederland speelt in 15
partnerlanden waar de onderwijssector ondersteund wordt, een actieve rol in
de beleidsdialoog om samen met de overheid en de andere donoren te komen
tot gezamenlijke afspraken over de inhoud, uitvoering, procedures en
financiering van het onderwijssectorprogramma. In het overleg met de
desbetreffende overheden wordt er door Nederland op aangedrongen in hun
onderwijssectorplannen maatregelen op te nemen die het mogelijk maken ook
de meest gemarginaliseerde groepen, inclusief werkende kinderen, te
bereiken. Hierbij is het belangrijk dat specifieke activiteiten gericht op
deze groepen afgestemd zijn met andere betrokken ministeries, met name het
ministerie van Arbeid.
Het Nederlandse beleid is erop gericht dat op termijn alle vormen van
kinderarbeid zullen worden uitgebannen, waarbij vooralsnog, conform
ILO-Conventie 182, prioriteit gegeven zal worden aan de uitbanning van de
ergste vormen van kinderarbeid. Op het gebied van onderwijs betekent dit
dat met name aandacht wordt gegeven aan die vormen van kinderarbeid die
kinderen belemmeren in hun ontwikkeling en het onmogelijk voor hen maakt
onderwijs te volgen.
Door de complexiteit van factoren, met name armoede, die kinderarbeid op
dit moment een realiteit maakt is het niet reëel te veronderstellen dat
kinderarbeid wereldwijd van vandaag op morgen kan zijn uitgebannen en alle
kinderen binnenkort naar school kunnen gaan. Om te voorkomen dat kinderen
die momenteel om economische redenen moeten werken daadwerkelijk een
verloren generatie zullen vormen en om kinderen in moeilijke posities
daadwerkelijk te kunnen bereiken wil Nederland extra aandacht
geven aan het versterken van kwalitatief goed en relevant onderwijs dat
bereikbaar is voor iedereen. Afhankelijk van de mogelijkheden en de context
zal naast het formele onderwijs ook het non-formele onderwijs versterkt
moeten worden.
Non-formeel onderwijs is een onderdeel van het onderwijssysteem en is
complementair aan het formele onderwijs. Nederland's streven hierbij is dat
non-formeel onderwijs een vorm van onderwijs is van goede kwaliteit,
equivalent aan het formele onderwijs, waarbij in principe dezelfde
kwaliteitsstandaard en diplomeringssysteem worden gehanteerd. Het is ten
opzichte van formeel onderwijs een alternatieve modaliteit die flexibeler
in kan spelen om kinderen te bereiken in afgelegen gebieden en in
moeilijke omstandigheden. Het biedt verschillende programma's aan,
aangepast aan de leerbehoeftes en interesse van de deelnemers, het is
kleinschalig en innovatief.
Om een coherent beleid te kunnen voeren binnen de onderwijssector is het
belangrijk dat zowel formeel als non-formeel onderwijs onderdeel uitmaken
van het onderwijssectorplan. Het is belangrijk dat alle activiteiten die,
zowel op het gebied van formeel als non-formeel onderwijs plaatsvinden,
gecoördineerd zijn met het ministerie van Onderwijs. Evenals het formele
onderwijs, moet non-formeel onderwijs door professionele instituties
uitgevoerd worden en onderworpen zijn aan kwaliteitstoetsen.
Nederland zet zich in de beleidsdialoog met onderwijspartnerlanden en
multilaterale organisaties (onder andere het ILO-IPEC programma) in, om in
de onderwijssectorplannen strategieën op te nemen die alle kinderen die
momenteel uitgesloten zijn van kwalitatief goed onderwijs, inclusief de
kinderen die werken, onder te kunnen brengen in het onderwijssysteem.
Nederland richt zich hierbij met name op het versterken van zowel het
aanbod als de kwaliteit van formeel als non-formeel onderwijs.
Vraag 19
Als factoren die toegang tot onderwijs belemmeren wordt kinderarbeid
genoemd. In hoeverre spelen ook infrastructurele zaken (zoals de
aanwezigheid van aparte toiletten voor jongens en meisjes) hierin een rol?
Antwoord
In het overleg met de partnerlanden stimuleert Nederland het opnemen van
strategieën in het onderwijssectorplan ter vergroting van de toegang tot
onderwijs. Hierbij wordt specifieke aandacht besteed aan de infrastructuur.
Infrastructurele zaken spelen inderdaad een belangrijke rol om de toegang
tot onderwijs te vergroten voor kinderen, en met name voor meisjes. Zo
blijkt het aanbieden van gescheiden toiletten voor jongens en meisjes op
scholen een belangrijke voorwaarde voor veel ouders om hun
dochters naar school te sturen. Aandacht voor dit punt blijkt een
succesvolle strategie te zijn om meer meisjes naar school te krijgen en
brengt ons dichter bij het bereiken van de derde Millenniumdoelstelling.
Vraag 20
Als belangrijk aandachtspunt in uw brief noemt u "preventie, reïntegratie
en rehabilitatie van kinderen die slachtoffer zijn geworden van
kinderarbeid". Op wat voor manier beoogt men kinderen die in situaties van
conflict hebben gezeten, zoals kindsoldaten, en die ernstige trauma's
hebben opgelopen, weer in een onderwijssituatie te krijgen?
Antwoord
De Nederlandse inbreng voor zover het basic education in conflict and post
conflict situaties betreft, vindt met name plaats in ondersteuning van
programma's bij multilaterale organisaties, die expertise op dit gebied
hebben dan wel aan het opbouwen zijn. Onderwijs voor ernstige
getraumatiseerde kinderen vereist specifieke kennis waar organisaties zoals
UNICEF en UNESCO die een breed netwerk hebben, gemakkelijk uit kunnen
putten. Bij het International Network for Education in Emergencies (INEE)
is expertise aanwezig die gebruikt kan worden om interventies op te zetten
die specifiek gericht zijn op de betreffende doelgroep, namelijk
kindsoldaten.
Vraag 21
Is er specifiek beleid om kinderen die trauma's hebben opgelopen in
conflicten bij te staan? Hierbij denken we ook aan kinderen die (blijvend)
lichamelijk letsel hebben opgelopen in het conflict (ook landmijnen). Hoe
is het met toegankelijkheid van specifieke zorg en aandacht voor kinderen
in vluchtelingenkampen?
Antwoord
Zie het antwoord onder vraag 4.
Vraag 22
Op welke wijze levert Nederland een fundamentele en specifieke bijdrage ter
bescherming van de gezondheids-, reproductieve en mensenrechten van
kinderen/jongeren, die binnen kind-huwelijken het slachtoffer zijn van
praktijken die hun lichamelijke en morele integriteit aantasten?
Antwoord
Kinderen en jongeren, die binnen het kind-huwelijk het slachtoffer zijn
geworden van die praktijken die hun lichamelijke en morele integriteit
aantasten, zijn een kwetsbare groep die specifieke aandacht behoeft. Hun
problematiek heeft deels overeenkomsten met die van slachtoffers van
gender-based violence, van huiselijk geweld tegen vrouwen, en/of kind
huwelijken in het algemeen. Nederland levert een bijdrage aan de
bescherming van de gezondheids-, reproductieve en mensenrechten van deze
groep
door het voorlichting, bescherming en het bevorderen van de implementatie
van de rechten van kinderen, jongeren en vrouwen. Het Verdrag voor de
Rechten van het Kind en de Convention on the Elimination of all forms of
Discrimination againstWomen (CEDAW) zijn hiervoor belangrijke instrumenten.
Nederland is actief partij bij deze Verdragen. Tevens bevordert Nederland
met name via multilaterale en via NGO's de naleving van deze Verdragen. Dit
kan bijvoorbeeld resulteren in wettelijke bepalingen ter
vaststelling van de minimumleeftijd waarop jongeren mogen huwen. Verder
ondersteunt Nederland een VN-studie naar geweld tegen vrouwen en meisjes.
Deze studie kan dialoog bevorderen in de landen waar deze praktijken
voorkomen. Tot slot ondersteunt Nederland vele activiteiten en programma's
op het gebied van verbetering van reproductieve gezondheid en rechten van
jongeren. Een goed functionerende onderwijs- en gezondheidssector met
zogenaamde youth-friendlyservices zijn hierbij van prominent
belang. Nederland ondersteunt deze sectoren dan ook actief; bilaterale
steun wordt in een beperkt aantal ontwikkelingslanden gegeven aan deze
sectoren.
Vraag 23
Hebben Nederlandse militairen die in VN- of NAVO-verband worden uitgezonden
voldoende kennis: (a) van internationale verdragen in het bijzonder de
Rechten van het Kind , (b) om de eerste opvang te bieden aan
kinderen/jongeren, in het bijzonder meisjes, die gedwongen gerekruteerd
zijn en onder de wapenen zijn geweest (kindsoldaten), slachtoffer zijn van
mensenhandelaars, seksuele uitbuiting/exploitatie en andere vormen van
ernstig misbruik en verwaarlozing? Zo nee, bent u voornemens in dit
kader in samenwerking met uw collega van het ministerie van Defensie actie
te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties? Bent u voornemens
voorlichting hierover integraal onderdeel van de training van deze
militairen te laten worden?
Antwoord
In verschillende fases van de opleiding van militairen wordt aandacht
besteed aan het Humanitair Oorlogsrecht en mensenrechten. In dit verband
komt de speciale bescherming waar kinderen recht op hebben onder meer aan
bod in het kader van het onderscheid dat gemaakt moet worden tussen
strijders en burgers, waaronder bijzonder kwetsbare groepen, zoals kinderen.
Alle militairen die worden uitgezonden in crisisbeheersingsoperaties van de
VN of NAVO krijgen een Missie Gerichte Opleiding/Instructie. Ook in deze
opleiding wordt zowel aandacht besteed aan mensenrechten, waaronder de
rechten van het kind en de rechten van de vrouw, als aan het Humanitair
Oorlogsrecht, waaronder de regels betreffende kindsoldaten. In briefings
van militairen die worden uitgezonden in VN- en NAVO verband komt het thema
van de situatie van de lokale bevolking, inclusief
kindsoldaten, eveneens aan de orde.
Als uitwerking van VN Veiligheidsraadresolutie 1325 betreffende ´Vrouwen,
Vrede en Veiligheid´ heeft het ministerie van Defensie in 2003 onderzocht
hoe in opleidingen nog nadrukkelijker aandacht aan genderaspecten,
waaronder kwesties als vrouwenhandel, gedwongen prostitutie, mishandeling
en verkrachting van vrouwen en meisjes, kan worden besteed. Aan de
omzetting van de conclusies van dit onderzoek in praktische maatregelen
wordt momenteel gewerkt.
De eerste opvang van kinderen/jongeren, in het bijzonder meisjes, die
gedwongen gerekruteerd zijn, onder de wapenen zijn geweest, slachtoffer
zijn van mensenhandelaren, seksuele uitbuiting/exploitatie of andere vormen
van ernstig misbruik en verwaarlozing, wordt in het algemeen uitgevoerd
door humanitaire hulporganisaties of het civiele gedeelte van een
vredesoperatie. Deze taak behoort normaal gesproken niet tot het mandaat
van militairen die worden uitgezonden in VN- of NAVO-verband. Wel
kunnen militairen, wanneer het mandaat daarin voorziet, ondersteuning
bieden aan humanitaire hulporganisaties of het civiele deel van een
vredesoperatie, bijvoorbeeld op het gebied van logistiek.
Vraag 24
In Nederland wordt het concept 'Brede School' gepropageerd. Bent u, mede
gezien de door u geformuleerde prioriteiten in de nota "Aan Elkaar
Verplicht", voornemens om in het bijzonder in de partnerlanden in
samenspraak met de praktijk na te gaan of een dergelijk concept ook
toepasbaar is in HIV-endemische gebieden?
Antwoord
In de beleidsdialoog met partnerlanden over de onderwijssectorprogramma's
vraagt Nederland nadrukkelijk aandacht voor HIV/AIDS, zowel met betrekking
tot de preventieve aspecten die er van onderwijs uit kunnen gaan als de
impact die het heeft op de kwaliteit van het onderwijs. Bepaalde elementen
vergelijkbaar met de 'Brede School' gedachte komen hierbij aan bod, daar
onderwijs immers van onschatbare waarde is in de strijd tegen HIV/AIDs.
Naast het feit dat preventie activiteiten op school plaats
kunnen vinden door middel van onder andere seksuele voorlichting, peer
education, is de school namelijk ook vaak het middelpunt van de
gemeenschap, waardoor de impact van de informatie die op school verstrekt
wordt, verder reikt dan de groep leerlingen van die school. Veel
succesvolle campagnes werken vanuit scholen en gebruiken scholen als basis
om de hele gemeenschap te bereiken. Andere elementen die aandacht krijgen
binnen het 'Brede school' concept, zoals de opvang van kinderen buiten de
reguliere schooltijden en het aanbieden van allerlei nevenactiviteiten,
zijn moeizamer te realiseren in landen die zwaar getroffen zijn door AIDS.
Naast het feit dat er veelal een tekort is aan gekwalificeerde menskracht,
wordt er op veel scholen les gegeven in dubbele shifts, waardoor de ruimte
om de school voor buitenschoolse activiteiten te gebruiken beperkt is.
Vraag 25
Is er in verband met de bestrijding van genitale verminking bij meisjes op
politiek niveau overleg met overheden, in het bijzonder met die van landen
waar meisjes vanwege culturele gebruiken en tradities het risico lopen
hiermee geconfronteerd te worden? Zo ja, met welke regeringen is er al
overleg gevoerd? Wat zijn de resultaten tot op heden? Zo nee, bent u bereid
om een actieve en leidende rol te spelen bij het bespreekbaar maken van de
bestrijding van genitale verminking met deze landen?
Antwoord
Nederland ondersteunt in een aantal Afrikaanse landen en in Jemen reeds
nationale programma's die gericht zijn op bestrijding van vrouwelijke
genitale verminking (FGM). Hierover vindt een beleidsdialoog plaats. In
andere landen brengen ambassades het onderwerp op tijdens politiek overleg
over mensenrechten of bijvoorbeeld in het kader van de bespreking van
sectorale gezondheidsprogramma's. Nederland streeft ernaar hierbij als
bruggenbouwer en katalysator te functioneren. Daarnaast ondersteunt
Nederland diverse internationaal opererende NGO's die zich via nationale
comités inzetten voor bestrijding van FGM. FGM is inmiddels in circa 15
landen verboden. Gedragsverandering komt echter langzaam tot stand, het
gaat immers om cultureel diep ingesleten praktijken, waaromheen vaak taboes
heersen. Harde cijfers zijn nog steeds moeilijk te verkrijgen. Onderzoek
neemt wel toe en de eerste resultaten van meerjarige monitoring wijzen op
neergaande trends. Een voorbeeld is Burkina Faso, waar FGM
door intensieve voorlichtingscampagnes in bepaalde regio's vrijwel is
gehalveerd.
Vraag 26
De brief geeft aan dat er wat betreft reproductieve gezondheid aan een
aantal zaken specifiek wordt gewerkt. Kunt u meer informatie geven over de
manier waarop dit gedaan wordt. Wordt hierbij ook gedacht aan een juridisch
kader om mensen die kinderen seksueel misbruiken (sekstoerisme) veel
doelgerichter op te pakken en te straffen?
Antwoord
Plegers, met de Nederlandse nationaliteit of een vaste woon- of
verblijfplaats in Nederland, van seksueel misbruik van kinderen in het
buitenland kunnen in Nederland strafrechtelijk worden vervolgd. Bij de
aandacht voor reproductieve gezondheid en rechten wordt niet ingegaan op de
juridische kaders voor het strafrechtelijk vervolgen van personen die
kinderen seksueel misbruiken. Bij de beantwoording van vraag 45 ga ik nader
in op de huidige aanpak en de wijze waarop de Nederlandse wettelijke
mogelijkheden in het buitenland onder de aandacht worden gebracht.
Vraag 27
Zijn er ook resultaten bekend van de voorlichtingscampagnes met betrekking
tot reproductieve gezondheid? In hoeverre speelt Nederland een rol bij het
bekendmaken van de 'good practices'?
Antwoord
De effecten van voorlichting zijn meestal pas op langere termijn zichtbaar
en meetbaar. Voorlichtingscampagnes zijn veelal geen quick fix om duurzame
gedragsverandering te bewerkstelligen. Toch sorteren ze effect, zeker als
ze worden uitgevoerd in combinatie met doelgroepgerichte dienstverlening en
toegang tot anticonceptiva. Het is al lang wetenschappelijk vastgesteld,
dat seksuele voorlichting en dienstverlening aan jongeren leidt tot uitstel
van seksuele activiteiten en tevens bevordert dat
ze veilig vrijen.
Uit een recent door WHO en UNICEF gepubliceerd rapport bleek dat
zwangerschapsbegeleiding wereldwijd is toegenomen de laatste 10 jaar. Dit
wordt voor een belangrijk deel toegeschreven aan onderwijs en voorlichting
over het belang van zwangerschapsbegeleiding. Meer dan de helft van de
vrouwen in ontwikkelingslanden gaat nu vier keer op controle het minimum
volgens de WHO norm- tijdens de zwangerschap. Dit contact van de vrouw met
het gezondheidszorgsysteem biedt niet alleen zorg voor moeder en
(ongeboren) kind, maar biedt ook een unieke kans voor andere interventies,
zoals tetanusvaccinaties, controle op bloedarmoede, malaria preventie, HIV
test en counseling over professionele begeleiding bij de bevalling en over
(borst)voeding. Dit alles in combinatie resulteert in vermindering van
moeder- en kindersterfte (MDG 4 en 5).
Nederland steunt VN organisaties, als UNICEF, UNFPA en de WHO, evenals een
aantal NGO's om goed onderzoek te doen zoals bovengenoemd voorbeeld- en
best practices te inventariseren en te verspreiden.
Vraag 28
Zijn er ook speciale projecten voor kinderen die met AIDS geboren worden?
Vraag 29
Welk beleid voert Nederland om te bevorderen en te waarborgen dat
kinderen/jongeren, (a) waarvan de ouders aan AIDS zijn overleden of die
zelf besmet zijn met het HIVvirus of AIDS hebben, (b) die in conflict zijn
met de wet en in detentie zitten, (c) die in de vluchtelingenkampen zitten,
toch toegang houden of alsnog toegang krijgen tot kwalitatief goed en
gratis onderwijs en goede gezondheidszorg?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 32.
Vraag 30
Van het OS-budget is 15 % geoormerkt voor onderwijs. Bent u voornemens om
nadrukkelijk te oormerken welk percentage van deze 15 % bestemd is voor
bijvoorbeeld kinderen/jongeren waarvan de ouders aan AIDS zijn overleden of
die zelf besmet zijn met het HIV-virus of AIDS hebben, die in conflict zijn
met de wet en in detentie zitten, die in de vluchtelingenkampen zitten, die
een handicap of beperking ('disability') hebben, etcetera? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
Het beleid op het gebied van basic education richt zich met name op het
ondersteunen van onderwijssectorplannen van partnerlanden gericht op het
bereiken van de 'Onderwijs voor Iedereen' doelstellingen. In de landen waar
Nederland actief is in de onderwijssector neemt zij deel aan de
beleidsdialoog om tot gezamenlijke afspraken te komen over de inhoud,
uitvoering, procedures en financiering van de onderwijs sectorprogramma's.
Hierbij dringt Nederland er op aan maatregelen op te nemen die het
mogelijk maken ook de meest gemarginaliseerde groepen te bereiken. De
eventuele financiële consequenties van de aandacht voor deze doelgroepen
zullen ook binnen dit plan opgenomen worden en kunnen derhalve niet
rechtstreeks per doelgroep herleid worden naar de 15%.
Vraag 31
De minister stelt dat het groeiend aantal Orphans and Vulnerable Children
(OVC) ten gevolge van de AIDS-epidemie specifieke aandacht nodig heeft.
Bent u voornemens mede gezien deze erkenning, specifiek beleid voor
kinderen in het algemeen en voor deze groep kinderen in het bijzonder te
formuleren? Bent u voornemens om specifiek beleid voor deze groep te
formuleren in het kader van het door u tijdens de begrotingsbehandeling in
december 2003 genoemde Aanvalsplan in de strijd tegen HIV/AIDS dat
rond maart 2004 wordt gepresenteerd? Besteedt u hierbij ook expliciet
aandacht aan: (a) meisjes die als gevolg van de AIDS-epidemie wees zijn
geworden en groot risico lopen om op zeer jonge leeftijd uitgehuwelijkt te
worden, of om slachtoffer te worden van ernstige mishandeling, incest,
verkrachting en/of seksuele en economische exploitatie?, en (b) de
zogenaamde 'kind-gezinnen'?
Vraag 32
Acht u versterking van capaciteit van bestaande vangnetten op lokaal
niveau, de zogenaamde Community Based Development (CBD), in verband met het
groeiende aantal OVC's nodig en gewenst? Acht u het, mede gezien de zo snel
groeiende problematiek, gewenst en noodzakelijk om na te gaan of er
daarnaast ook alternatieve vormen van opvang voor OVC's kunnen worden
gevonden? Bent u voornemens om de bestaande en alternatieve vangnetten op
lokaal niveau te versterken binnen de sectorale benadering? Zo
nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te gaan doen?
Antwoord
In de recent verschenen AIDS-notitie zijn de prioriteiten vastgelegd om
deze epidemie een halt toe te roepen. De komende jaren zal prioriteit
gegeven worden aan:
§Commitment:het versterken en verbreden van het politiek en maatschappelijk
draagvlak,
§Coördinatie: verbetering van de coördinatie van de Aidsrespons,
§Capaciteit: de vergroting van de capaciteit om goede en samenhangende
AIDS-programma's uit te voeren.
Vanwege de verontrustende situatie voor kinderen die slachtoffer zijn van
de HIV/AIDS epidemie, zij het direct via infectie of indirect door verlies
van één of beide ouders, wordt in de AIDS-notitie speciale aandacht
geschonken aan de verbetering van de situatie van OVC (Orphans and other
Vulnerable Childrenmade by HIV/AIDS). Vanzelfsprekend vallen hier ook
straatkinderen en kind-gezinnen onder. Nederland zal in 5 partnerlanden OVC
integreren in de gezondheid- en onderwijssector en in nog eens
5 partnerlanden zullen nationale plannen voor OVC worden ondersteund. Bij
de verbetering van de situatie van kinderen getroffen door AIDS wordt
zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de lokale context (Community Based
Development). Aandacht gaat hierbij uit naar het versterken van
traditionele vormen van opvang en zorg, voorziening van primaire
basisbehoeften en het bevorderen van toegang tot essentiële diensten als
onderwijs en gezondheid. Indien nodig zal gekeken worden naar alternatieve
vormen van opvang. Daarnaast zal actief samengewerkt worden met
internationale organisaties (onder andere UNICEF, UNAIDS), MFO's en
kinder-NGO's op het gebied van lobby, dialoog, capaciteitsversterking,
onderzoek, preventie van HIV/AIDS, zorg en opvang van kinderen getroffen
door HIV/AIDS.
In Nederland is inmiddels een OVC werkgroep gevormd, bestaande uit NGO's en
het ministerie van Buitenlandse Zaken, met als doel het bevorderen van
coördinatie, samenwerking en uitwisseling van kennis en informatie om zo
tot een versnelde respons te komen.
Vraag 33
Er wordt niets gezegd over gehandicapte kinderen terwijl die in veel
samenlevingen geen bestaansrecht hebben. Zijn deze kinderen geen speciale
doelgroep in het beleid? Welke aandacht is er voor geestelijk gehandicapte
kinderen?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 34
Welke effecten heeft het in werking treden in Nederland van de wet inzake
opheffing van het algemeen bordeelverbod voor de handel van
kinderen/jongeren, in het bijzonder meisjes, gelet op het Verdrag voor de
Rechten van het Kind en de uit ILO Conventie 138 en 182 voortvloeiende
verplichtingen? Indien hierover geen gegevens bekend zijn, bent u dan
voornemens hiernaar onderzoek te laten verrichten?
Antwoord
Eén van de hoofddoelstellingen van de wetswijziging ter opheffing van het
bordeelverbod in 2000 is het beschermen van minderjarigen tegen seksueel
misbruik (in de prostitutiebranche). De politie heeft uit de controles in
de prostitutiebranche meer zicht op deze branche gekregen en een betere
informatiepositie voor het opvangen van signalen van mensenhandel,
waaronder ook de handel van kinderen/jongeren. Dergelijke signalen zijn
onmisbaar voor de opsporing en vervolging van mensenhandel binnen
en buiten de gereguleerde sector. De opheffing van het bordeelverbod heeft
derhalve een impuls gegeven aan de opsporing en vervolging van mensenhandel.
Vraag 35
Wanneer kan de Kamer de rapportage over de naleving van ILO Verdrag 182
tegemoet zien?
Antwoord
De rapportage over Verdrag 182 moet op 1 september van dit jaar ingediend
worden bij de ILO. Bij de aanbieding van dit rapport aan de ILO kan ook een
exemplaar naar de Tweede Kamer gezonden worden. Conform artikel 6 van het
Verdrag, dienen landen die het Verdrag bekrachtigd hebben, in overleg met
sociale partners en maatschappelijke organisaties, een Actieprogramma
Kinderarbeid op te stellen. Nederland heeft in 2001, voordat het Verdrag
bekrachtigd werd, reeds een Actieprogramma opgesteld. Dit
is in maart 2001 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 25640, nr. 2). Bij de
rapportage zal een bijgewerkt Actieprogramma Kinderarbeid gevoegd worden,
conform in het Actieprogramma Kinderarbeid uit 2001 aan de Tweede Kamer is
toegezegd.
Vraag 36
In hoeverre is kinderarbeid een onderwerp van onderhandeling in bilaterale
relaties?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 11.
Vraag 37
Hoe kijkt u aan tegen de samenhang tussen kinderarbeid en de andere
fundamentele arbeidsnormen (bestrijding van en verbod op kinderarbeid;
recht op organisatie en collectieve onderhandelingen; verbod op
discriminatie en dwangarbeid) en welke praktische consequenties verbindt u
hieraan met betrekking tot de naleving hiervan?
Antwoord
De fundamentele arbeidsnormen, zoals vastgesteld door de ILO vormen een
samenhangend geheel. Sterke verbanden worden gelegd tussen de verschillende
arbeidsnormen. Zo wordt een verband gelegd tussen kinderarbeid en
dwangarbeid, komt het probleem vooral voor in landen/sectoren waar
vakbonden niet bestaan of slechts een marginale rol spelen en is de slechte
sociaal-economische situatie waarin veel ouders zich in bevinden niet
zelden het gevolg van discriminatie en sociale uitsluiting. De
fundamentele arbeidsnormen zijn absolute minimumnormen die door alle leden
van de ILO gerespecteerd en nageleefd dienen te worden, ongeacht of zij
partij zijn bij de onderliggende verdragen. De sociale partners hebben zich
middels het aannemen van de ILO Declaration on Fundamental Principles and
Rightsat Work (1998) eveneens gecommitteerd aan naleving van de
fundamentele arbeidsnormen. In Nederland zijn de betreffende ILO-Verdragen,
voor zover deze geen directe werking hebben, omgezet in wet-
en regelgeving. Wereldwijd is ook sprake van een groeiende consensus met
betrekking tot de fundamentele arbeidsnormen. Inmiddels hebben 147
lidstaten zes of meer van de acht fundamentele ILO-Verdragen bekrachtigd.
De ILO steunt lidstaten bij de implementatie van arbeidsnormen. Nederland
is actief lid van de ILO en ondersteunt de organisatie naast de verplichte
contributie middels een vrijwillige bijdrage. Dit heeft sinds 2000 de vorm
van een Partnership programme. Voor het biennium 2004-2005 is
EUR 23 miljoen toegezegd. Hiervan komt EUR 4 miljoen ten goede aan het
programma Promoting the declaration on fundamental principles and rights at
work en EUR 3,3 miljoen aan het ILO/IPEC programma Preventing and
eliminating exploitative child domestic work through education and
training.Vraag 38
Kunt u de Kamer informeren over: (a) De resultaten van het door Nederland
gesteunde Child Protection Programme van UNICEF over de periode 20012003;
(b) Het door Nederland beschikbaar gestelde bedrag voor het International
Programme on the Elimination of Child Labour (IPEC) van de ILO en de
resultaten van dit programma met betrekking tot kinderarbeid en onderwijs;
(c) De resultaten van het door Nederland gesteunde Statistical lnformation
and Monitoring Programme on Child labour (SIMPOC) en de
wijze waarop de resultaten van SIMPOC worden gebruikt voor het formuleren
van beleid met betrekking tot kinderarbeid, in het bijzonder voor
partnerlanden; (d) De door de werkgroep Voorschoolse Vorming van de
Association for Development of Education in Africa (ADEA) bereikte
resultaten bij het agenderen van een sectoroverstijgende aanpak betreffende
de ontwikkeling van het voorschoolse kind, in het bijzonder wat betreft de
implicaties hiervan voor de onderwijssector in Afrikaanse landen?
Antwoord
UNICEF meldt dat het Child Protection programma over de periode 2001-2003
de volgende resultaten heeft bereikt:
§Op management niveau is overeenstemming bereikt over een beleidsvisie en
operationalisering van het thema child protection
§Deze visie wordt uitgedragen door het management in speeches en publieke
statements
§Een raamwerk is ontwikkeld, het zogenaamde Protective Environment
Framework voor de vertaling van beleidsvisie in actie, waarbij de nadruk
ligt op preventie.
§Instrumenten zijn ontwikkeld voor resultaat gerichte planning,
programmering, monitoring en evaluatie (PME) gebaseerd op situatie analyses
en child protection indicatoren.
§Materiaal is ontwikkeld en personeel getraind in het gebruik van deze PME
instrumenten met als concrete resultaat verbetering in de rapportages van
de landenkantoren. UNICEF meldt dat landenkantoren in toenemende mate
rapporteren over child protection onderwerpen.
§Twee bijeenkomsten zijn gerealiseerd, op hoofdkwartier en in de regio Oost
Afrika inzake de integratie van child protection in sectorprogramma's
(SWAPs).
§Partnerschappen tussen UNICEF, overheid, NGO's, andere VN organisaties en
academische instituten zijn gevormd, zoals met de Inter-Parliamentary
Union, WHO, OHCHR, Human Rights Watch, World Vision, Universiteit van
Stockholm, Defence for Children International.
§Child protection onderwerpen vormen een onderdeel van country programmes.
§Verzoeken voor training zijn ontvangen van UNICEF's landenkantoren, zoals
Indonesië.
§Verbeterde mainstreaming van child protection in andere UNICEF thema's,
zoals HIV/AIDs, Onderwijs en Integrated Early Childhood Development
§Aanstelling van twee Child Protection regionale adviseurs voor de regio's
Midden-Oosten en Noord-Afrika betaald uit het reguliere budget.
Het door Nederland gefinancierde ILO/IPEC programma `Including the
Excluded:Combating Child Labour through Education' (EUR 2,5 miljoen) laat
goede voortgangsresultaten zien, te weten een verdere analyse van de
relatie kinderarbeid en onderwijs, ontwikkelen en uitvoeren van
trainingsprogramma's voor onderwijzend personeel en het inventariseren van
good practices over onderwijs als middel voor bestrijding van kinderarbeid.
In verschillende landen zijn inmiddels kinderarbeid-onderwijs
pilotprojecten gestart. Verder krijgt de relatie kinderarbeid en onderwijs
in toenemende mate aandacht in internationale programma's als Education for
All.
In 2003 heeft de evaluatie van SIMPOC (Statistical Information and
MonitoringProgramme on Child Labour) plaatsgevonden. Het doel van het
programma is het uitvoeren van onderzoek naar de trends in kinderarbeid en
naar de achterliggende factoren, de speciale situatie van meisjes en de
relatie van kinderarbeid tot andere ontwikkelingsvraagstukken. De algehele
conclusie van de evaluatie is zeer positief, in het bijzonder de grote
bewustwording van nationale overheden met betrekking tot de
bestrijding van kinderarbeid. Verder is de betrokkenheid van de nationale
stakeholders ook bij de uitvoering van de activiteiten als zeer positief
ervaren. Dit zal het gebruik van de informatie- en monitoringsystemen door
de overheden in toenemende mate bevorderen.
De Working Group on Early Childhood Development van ADEA heeft als doel het
stimuleren en ondersteunen van nationale overheden in Afrika bij het
investeren in Early Childhood Development (ECD). Het betreft een informeel
netwerk van vertegenwoordigers van nationale overheden, internationale
organisaties, NGOs en regionale/nationale netwerken actief op het gebied
van ECD. De werkgroep heeft tot nu toe de volgende resultaten bereikt: a)
uitvoeren van beleidsstudies met als doel een beter inzicht
te krijgen hoe de inzet en betrokkenheid van de overheid op het gebied van
ECD bevorderd zou kunnen worden; b) opstellen van casestudies in drie
landen (Ghana, Mauritius en Namibië), met betrekking tot de formulering en
implementatie van ECD beleid; c) onderzoek in alle Afrikaanse landen naar
het beleid en de voorzieningen op het gebied van ECD. De bevindingen van de
casestudies en het onderzoek hebben bijgedragen aan een meta-analyse op
basis waarvan een rapport is opgesteld voor Afrikaanse
landen die ECD willen integreren binnen het onderwijsbeleid; d) onderzoek
naar mogelijke strategieën ter ondersteuning van zeer jonge kinderen
leidend onder het HIV/AIDS virus.
Vraag 39
Wat is de doelstelling en werkwijze van het UNICEF-programma Child
Protection waarvoor 7 miljoen euro beschikbaar is gesteld?
Antwoord
Het Child Protection programma dat door Nederland onder het partnership
programma met UNICEF wordt gefinancierd, heeft tot doel UNICEF's rol als
pleitbezorger voor child protection te versterken en het thema in te bedden
in UNICEF's programmatische interventies. Om dit te bereiken werkt UNICEF
aan interne overeenstemming over de definitie en de operationalisering van
het thema en aan de ontwikkeling van instrumentarium voor resultaat
gerichte planning, programmering, monitoring en evaluatie.
Bij de implementatie wordt de nadruk gelegd op de bevordering van
kennisdeling en kennisontwikkeling, stimulering van innovatieve
benaderingen en het aangaan van partnerschappen.
Zie tevens het antwoord op vraag 38.
Vraag 40
Op welke groepen zijn de door Nederland financieel ondersteunde
activiteiten gericht van MFO's, NGO's, sociale partners etcetera op het
gebied van preventie, rehabilitatie, scholing en lobby: op werkgevers,
kinderen, ouders?
Antwoord
Nederland streeft bij de bestrijding van kinderarbeid naar het bereiken van
een zo breed mogelijke groep betrokkenen zoals werkgevers, kinderen,
ouders, onderwijzend personeel en beleidsmakers. Indien nodig, zal in
specifieke gevallen (zoals het geven van trainingen aan onderwijzers) de
aandacht uitgaan naar een bepaalde groep.
Vraag 41
Zijn er plannen voor een derde (Yokohama) congres tegen commerciële
seksuele exploitatie van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Voor zover bekend bestaan er momenteel geen plannen voor een derde
wereldcongres tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen.
Vraag 42
Bij de aanpak van (commerciële) seksuele uitbuiting van kinderen/jongeren
zijn er verschillen wat betreft vormen van misbruik en tussen regio's. Op
welke wijze wordt in het Nederlandse OSbeleid rekening gehouden met deze
verschillen? Op welke wijze krijgen deze verschillen vorm in de aanpak van
dit probleem? Voert de Nederlandse regering hierover en over andere
gevoelige onderwerpen die een inbreuk plegen op de kinderlijke integriteit
en waardigheid overleg met regeringen, in het bijzonder met
die van landen waarmee er een bilateraal samenwerkingsrelatie bestaat? Zo
ja, met welke regeringen is er al overleg gevoerd? Wat zijn tot op heden de
resultaten?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 44.
Vraag 43
Kindersekstoerisme is een groeiend probleem. Werkt u ter bestrijding van
dit probleem in het kader van publiek-private partnerships nadrukkelijk
samen met het bedrijfsleven, vooral de reisindustrie? Was u voornemens een
Code of Conduct (gedragscode), die een uitbreiding en concretisering is van
de gedragscode van de ANVR en ontworpen is door enkele Europese
ECPAT-organisaties onder auspiciën van de WTO en gesteund door de Europese
Commissie, onder de aandacht te brengen van het bedrijfsleven,
in het bijzonder de reisindustrie? Heeft u zich ooit bezig gehouden met het
idee om in samenwerking met de reis- en luchtvaartindustrie reclame en
voorlichtingscampagnes op te zetten om Nederlandse toeristen te wijzen op
het bestaan van deze problematiek?
Antwoord
Een van de actiepunten uit het Nationaal Actieplan 'Aanpak seksueel
misbruik van kinderen' (NAPS 2002), was het maken van nadere afspraken met
de reisbranche over de aanpak van kindersekstoerisme. Doel was de
zelfregulering binnen de reiswereld te bevorderen. In dat kader is ook
uitgebreid onderzoek gedaan naar bestaande en (mogelijk) nieuwe
bestemmingen voor kindersekstoerisme, waarbij de ANVR nauw was betrokken.
De gedragscode die door de ANVR is ontworpen, heeft onder meer tot doel
oorlichting aan klanten en training voor het personeel. Deze gedragscode is
al onder de aandacht gebracht van de reisindustrie. ECPAT heeft de
overkoepelende brancheorganisatie van reisondernemingen en individuele
reisorganisaties in Nederland gewezen op deze gedragscode. Volgens
persberichten van ECPAT hebben twee reisorganisaties, waaronder diverse
touroperators vallen, de gedragscode ondertekend. Daarnaast heeft de
overkoepelende brancheorganisatie sinds 1996 een gedragscode tegen
commerciële seksuele uitbuiting van kinderen. Ook deze gedragscode wordt
actief uitgedragen naar de aangesloten touroperators. Nu de code en de
bijbehorende actiepunten bij de reiswereld zijn belegd, worden er op dit
moment geen concrete nieuwe projecten op dit punt uitgevoerd.
Nederlandse toeristen worden voorts door middel van de brochure Wijs op
reis, die is ontwikkeld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, gewezen
op de onwenselijkheid van kindersekstoerisme.
Vraag 44
Is een oorzaak van het fenomeen van de op seksuele uitbuiting gerichte
handel van kinderen/jongeren gelegen in de traditie in verschillende
ontwikkelingslanden om kinderen/jongeren al dan niet tijdelijk onder te
brengen bij derden? Bent u voornemens om in het bijzonder in partnerlanden
nadrukkelijk te pleiten om tot ondertekening, ratificering, implementatie
en naleving van internationale verdragen in het bijzonder het Verdrag
voor de Rechten van het Kind en de ILO Conventies 138 en 182
over te gaan en de eigen wet- en regelgeving in overeenstemming te brengen
met deze internationale verdragen en conventies? Bent u, eventueel in
internationaal verband, mede vanwege de bestrijding van dit fenomeen,
voornemens om ontwikkelingslanden te helpen die geen
bevolkingsadministratie hebben bij het aanleggen hiervan, eventueel door
het beschikbaar stellen van expertise, menskracht en middelen? Bent u
voornemens om in het bijzonder bij partnerlanden te pleiten voor effectieve
systemen in
verband met de registratie van geboorte, huwelijk en overlijden?
Antwoord
Op het gebied van bestrijding van commerciële seksuele uitbuiting werkt
Nederland met verschillende internationale- (onder andere ILO/IPEC, UNICEF)
en particuliere organisaties (onder andere ECPAT en Terre des Hommes)
samen. Deze organisaties werken direct of via lokale partnerorganisaties
aan een effectieve aanpak van commerciële seksuele uitbuiting. Als
vanzelfsprekend zal hierbij worden uitgegaan van de lokale context, waarbij
als uitgangspunt geldt dat commercieel seksueel misbruik onder de
ergste vormen van kinderarbeid valt en hierom direct uitgebannen dient te
worden.
Vanuit ILO/IPEC, die door Nederland wordt ondersteund, wordt een
succesvolle campagne gevoerd ten behoeve van de ratificatie van ILO
Verdragen 138 en 182. Dit heeft erin geresulteerd dat ILO-Verdrag 182 het
snelst geratificeerde ILO-Verdrag is met inmiddels 150 ratificaties,
terwijl het aantal ratificaties van ILO-Verdrag 138 de afgelopen jaren meer
dan verdubbeld is tot 134. Daarnaast ondersteunt de ILO landen, waar
mogelijk, met de omzetting in wetgeving en implementatie van deze Verdragen.
De organisaties waarmee Nederland samenwerkt, voeren in verschillende
landen activiteiten uit op het gebied van implementatie van het actieplan
Yokohama. Hieronder vallen in ieder geval capaciteitsversterking, training,
onderzoek, geboorteregistratie, campagnevoering en hulp aan slachtoffers.
Momenteel wordt door UNICEF een (door Nederland ondersteund) programma op
het gebied van geboorteregistratie uitgevoerd. Eén van de hoofdonderdelen
van dit programma, dat is gericht op Early Childhood Development (ECD),
betreft het bevorderen van geboorteregistratie met als doel de bestrijding
van kinderarbeid. De strijd tegen kinderarbeid wereldwijd is een van de
belangrijkste prioriteiten in het werk van UNICEF en daarmee ook de opname
van ondersteuningsactiviteiten ten aanzien van
geboorteregistratie in toekomstige programma's.
Recente onderzoeken hebben uitgewezen dat vier aspecten een hoofdrol spelen
bij het ontstaan van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen in
ontwikkelingslanden:
§Economische omstandigheden: armoede is een veelvoorkomende grond voor
minderjarigen om zich te prostitueren. Vooral in grote gezinnen die in
nijpende levensomstandigheden verkeren, vormt het beschikbaar stellen van
een of meerdere kinderen voor de seksindustrie een uitweg uit een
uitzichtloze situatie.
§Sociale omstandigheden: ongunstige sociale omstandigheden, waaronder ook
de ontwrichting van een land door (burger)oorlog, kunnen ertoe leiden dat
minderjarigen voornamelijk op straat opgroeien. Deze zwerfjongeren veelal
verslaafd, misbruikt, wees of oorlogsslachtoffer zijn vanwege het
ontbreken van reguliere middelen van bestaan extra kwetsbaar en kunnen in
de prostitutie belanden. Het ontbreken van (verplicht) onderwijs, een vorm
van jeugdbescherming en een verbod op kinderarbeid,
alsmede de ruimte die de georganiseerde misdaad zich kan toe eigenen, zijn
ook sociale factoren die de jeugdprostitutie bevorderen.
§Culturele omstandigheden: de visie van een land op vrouwen en meisjes is
een belangrijke factor. Wanneer zij beschouwd worden als
tweederangsburgers, is de stap naar hun bejegening als gebruiksvoorwerp
makkelijker gezet. In landen waar meisjes op jonge leeftijd uitgehuwelijkt
worden, wordt prostitutie van minderjarigen niet als seksueel misbruik
gezien. In sommige landen is de seksuele exploitatie van jongeren ook toe
te schrijven aan de angst voor AIDS en het geloof in de geneeskrachtige
werking van seks met meisjes die nog maagd zijn.
§Bestuurlijke omstandigheden: het ontstaan van jeugdprostitutie wordt
bevorderd door het ontbreken van kinderbeschermingswetten c.q. een goede
handhaving van deze wetten.
In de literatuur wordt niet gerept over het effect van het (tijdelijk)
onderbrengen van kinderen bij derden op het ontstaan van jeugdprostitutie.
Vraag 45
Hebben landen ooit een rechtshulpverzoek ingediend in verband met de
opsporing of vervolging van een persoon met de Nederlandse nationaliteit
dan wel met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland die verdacht
wordt van of zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele delicten met
kinderen/jongeren (meisjes en jongens) in betrokken landen? Hebben
Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigers in het buitenland ooit melding
gemaakt van verdenkingen van seksuele delicten met kinderen/jongeren jegens
een Nederlands ingezetene? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom denkt u dat dit
niet gebeurt? Is het mogelijk dat deze landen i.c. hun diplomatieke
vertegenwoordigers in Nederland niet op de hoogte zijn van het feit dat via
de Nederlandse wetgeving personen met de Nederlandse nationaliteit dan wel
die met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland die in het
buitenland seksuele delicten met minderjarigen plegen, hiervoor in
Nederland kunnen worden vervolgd en bestraft? Zo ja, bent u voornemens
om dit op korte termijn in een schrijven nadrukkelijk onder de aandacht te
brengen ook via diplomatieke vertegenwoordigers van Nederland in het
buitenland?
Antwoord
Voor zover het ontwikkelingslanden betreft is het antwoord negatief. Indien
u doelt op landen in het algemeen, dan dient opgemerkt te worden dat er
sinds 1 januari 2001, 392 rechtshulpverzoeken zijn ingediend op het gebied
van kinderporno, zedendelicten, verkrachtingen en/of aanrandingen. Uit het
systeem kan evenwel niet worden opgemaakt of het een persoon met de
Nederlandse nationaliteit betreft noch of het kinderen/jongeren betreft
(afgezien van de kinderporno-rechtshulp verzoeken). Daarvoor
is afzonderlijk dossieronderzoek vereist.
Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigers in het buitenland maken melding
van veroordelingen van seksuele delicten met kinderen/jongeren jegens een
Nederlands ingezetene. Dat gebeurt overigens met vrij grote regelmaat.
===