Ministerie Tewerkstelling en Arbeid Belgie
HOGE RAAD VOOR DE WERKGELEGENHEID
Verslag 2004
Inleiding van Jan SMETS, ondervoorzitter van de Hoge Raad
n.a.v. de presentatie, 5 juli 2004
---
INLEIDING
In januari verzocht de regering de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid een verslag voor
te bereiden waarin "markante verschillen inzake werkgelegenheid tussen België en zijn
Europese partners verder worden onderzocht, zodat een duidelijk beeld ontstaat waar de
jobachterstand van België zich in het bijzonder situeert, en wat de oorzaken zijn; de
geringe participatie van ouderen aan de arbeidsmarkt en het einde van de loopbaan
verder worden onderzocht; de Raad wordt inzonderheid verzocht de rol van financiële
stimulansen bij de uittredingen uit de arbeidsmarkt te belichten alsook informatie te
verstrekken over en lessen te trekken uit de "beste praktijken" die hij terzake kan
identificeren in andere Europese landen". Het verslag 2004 van de Hoge Raad, dat
vandaag wordt gepubliceerd, beantwoordt aan dat mandaat. Het levert ook enkele eerste
elementen in antwoord op de vraag van de sociale partners naar informatie betreffende
de financiering van de sociale zekerheid; aanvullende elementen, met name betreffende
de impact van verschuivingen in die financiering, zullen in september door de Hoge Raad
worden onderzocht op grond van simulaties van het Federaal Planbureau.
Wat zijn de voornaamste bevindingen van het verslag ?
1. DE BELGISCHE ACHTERSTAND INZAKE WERKGELEGENHEID
a. Vooreerst bevestigt het verslag dat België aan een aanzienlijke jobachterstand lijdt
t.o.v. de Europese Unie: op 100 mensen op arbeidsleeftijd zijn er amper 60 aan het
werk, dat is 4 minder dan in de EU. Een cijfer dat de achterstand nog beter illustreert:
als onze werkgelegenheidsgraad het gemiddelde Europese niveau zou halen, zouden
we 300.000 mensen méér aan het werk hebben. De achterstand op landen als
Nederland en de Scandinavische landen is nog aanzienlijker, want daar worden
werkgelegenheidsgraden genoteerd die variëren van 69 % in Finland tot ruim 76 % in
Denemarken.
2.
b. Deze cijfers betreffen de werkgelegenheidsgraad uitgedrukt in personen, net als de
Lissabondoelstelling die zegt dat we er in de EU zouden moeten in slagen om tegen
2010 een werkgelegenheidsgraad van 70 % te bereiken. Als we in de toekomst een
voldoende arbeidsaanbod willen behouden om de economische groei te blijven
voeden, is het echter ook zeer relevant om te kijken hoe groot het werkvolume is in
voltijdse equivalenten. Op die wijze uitgedrukt, bedraagt de Belgische
werkgelegenheidsgraad 55,4 %, dat is 3,5 procentpunten onder het Europese
gemiddelde. Het is opmerkelijk dat de Scandinavische landen ook volgens deze
maatstaf heel hoog scoren, van 66 % in Finland tot 70 % in Denemarken, in
tegenstelling met Nederland, waar die werkgelegenheidsgraad terugvalt tot 58 %,
omdat het aandeel van de deeltijdarbeid daar bijzonder hoog is.
c. Hoewel de Belgische prestaties al tot de zwakste van Europa behoren, is de
jobachterstand t.o.v. de EU de jongste jaren nog opgelopen, want bij ons is de
werkgelegenheidsgraad tussen 1997 en 2002 maar met 2,7 procentpunten verbeterd,
t.o.v. 4 procentpunten in de EU. Hadden we gewoon die gemiddelde Europese
vooruitgang kunnen kopiëren, dan waren er op die 5 aar tijd 100.000 werkenden
---
extra bijgekomen. Wij scoren vooral ongunstig voor sommige groepen: minder
gekwalificeerden, jongeren en ouderen. Mochten we er bijvoorbeeld in slagen
evenveel 55-plussers aan het werk te hebben als de EU gemiddeld, dan zouden er
150.000 méér oudere werkenden zijn. En tussen 1997 en 2002 is het aantal
werkende 55-plussers in de Scandinavische landen, in Belgische ordegrootten
vertaald, met 100 à 150.000 méér aangegroeid dan in ons land.
d. Die lage werkzaamheidsgraad vormt een zware bedreiging voor onze welvaartsgroei
in de toekomst. Tendentieel hangt die groei af van het aantal mensen dat we kunnen
tewerkstellen en van de productiviteit. Sinds 1997 is zowel de bijdrage van het ene
als die van het andere in ons land gemiddeld kleiner geweest dan in de EU, met als
onvermijdelijk resultaat dat onze economische groei kleiner is uitgevallen: gemiddeld
1,8 % in de periode 1997-2003 in België, tegen 2,2 % in de EU. Laten we de zaken
op hun beloop, dan krijgen we in de toekomst een nog veel ongunstiger situatie. In
de komende jaren wordt de bevolking op arbeidsleeftijd immers ouder en na 2010 zal
zij beginnen verminderen, wat, als we niet ingrijpen, zal resulteren in een lager
arbeidsaanbod en zo een tragere groei van de economische activiteit. Aangezien de
totale bevolking zal blijven toenemen, zal de groei van het inkomen per hoofd van
bevolking nog sterker vertragen. Dat wordt treffend geïllustreerd door de vergelijking
van een drietal projecties:
Inleiding JS Verslag 2004 (juni 2004) definitieve versie.doc
3.
- als de werkgelegenheidsgraad zou blijven wat hij is (wat weliswaar zeer
onwaarschijnlijk is, aangezien er een spontane tendens is tot grotere participatie
van vrouwen, er al een beleid is op gang gekomen om grotere activiteit aan te
moedigen enz.), dan zou de inkomensgroei per inwoner vertragen van gemiddeld
bijna 2 % in de jongste 10 jaar tot 1,1 % tegen het eind van de onderzochte
periode;
- als de werkgelegenheidsgraad tegen 2030 kan toenemen tot 66 % - een scenario
dat ongeveer overeenstemt met het referentiescenario van de Studiecommissie
voor de Vergrijzing, dat een voortgezet actief werkgelegenheidsbeleid
veronderstelt -, dan zou de inkomensgroei tegen 2030 vertragen tot goed 1,5 %;
- om dergelijke vertraging te vermijden, en de voortzetting van een gemiddelde
inkomensgroei per hoofd van 2 % te garanderen, zou de werkgelegenheidsgraad
moeten stijgen tot 69 % tegen 2030.
2. HET BELEID DAT NODIG IS OM DE JOBACHTERSTAND GOED TE MAKEN
a. Om de Belgische jobachterstand goed te maken, is een hervormingsbeleid nodig dat
steunt op de aanmoediging van economische groei maar vooral op een fundamentele
hervorming van de arbeidsmarkt, dit laatste via drie assen: verdere beheersing van
de arbeidskosten, verbetering van de werking van de arbeidsmarkt zelf en sterkere
arbeidsparticipatie.
b. De betere werkgelegenheidsprestaties van een aantal Europese landen houden ten
dele verband met sterkere groeiprestaties. Het is dan ook belangrijk dat de
inspanningen worden opgevoerd om het groeipotentieel van onze economie
duurzaam te versterken. De productiviteitsgroei dient te worden gestimuleerd door
grotere nadruk op investeringen - dank zij een gunstig klimaat voor
bedrijfsinvesteringen en via een performante publieke infrastructuur -, op onderzoek
en ontwikkeling, op innovatie. Maar uiteraard moet er ook over gewaakt worden dat
de economie kan rekenen op een voldoende groot en voldoende gekwalificeerd
arbeidsaanbod.
c. Om de arbeidskosten te beheersen, is een verantwoorde loonontwikkeling
noodzakelijk. Aangezien de fiscale en parafiscale lasten op arbeid in België in
verhouding tot de loonkosten 7 % hoger liggen in België dan gemiddeld in de EU, is
er aanleiding toe om deze verder te trachten te verlichten; maar dat kan alleen zonder
het begrotingstraject in gevaar te brengen dat ons adequaat voorbereidt op de
Inleiding JS Verslag 2004 (juni 2004) definitieve versie.doc
4.
budgettaire uitdaging van de vergrijzing. In de lijn van wat al een aantal jaren
gebeurt, kan verder worden getracht de lastendruk op arbeid te verminderen door het
beroep op alternatieve financieringsmiddelen uit te breiden, een verschuiving die per
saldo gunstig kan zijn voor de werkgelegenheid, op voorwaarde dat de
lastenvermindering op arbeid effectief tot een daling van loonkosten leidt - en niet tot
grotere loonsverhogingen - en dat de alternatieve financieringslasten niet in de
loonkosten doorwerken, b.v. via de indexering van de lonen aan hogere prijzen. De
Hoge Raad onderzocht in zijn verslag al enkele mogelijkheden naar aanvullende
heffingen op consumptie of op andere inkomens dan arbeidsinkomens, in afwachting
van verder en vollediger onderzoek op grond van een aantal simulaties van het
Federaal Planbureau. Daaruit blijkt dat:
- de belastingen voor sommige producten zoals benzine, diesel, huisbrandolie,
sigaretten, alcohol en wagens beduidend onder het Europese gemiddelde liggen.
Een verhoging ervan zou de totale gemiddelde belastingdruk op consumptie, die
in België iets hoger ligt dan gemiddeld in de EU, echter verder opvoeren, kan
leiden tot een verschuiving van aankopen buiten de grenzen, en kan ongewenste
prijs-, kosten- en inkomenseffecten hebben;
- de gemiddelde belasting op vermogen of vermogensinkomens in België dicht bij
het EU-gemiddelde ligt, en dat die op gewone vennootschappen iets hoger ligt.
Aanvullende financieringsmarges op deze gebieden kunnen wellicht enkel in het
vooruitzicht worden gesteld naarmate een aantal Europese beslissingen - ot
---
schrapping van sommige fiscale gunstregimes voor vennootschappen en tot
harmonisering van de spaarfiscaliteit - ten uitvoer worden gebracht.
d. Inspanningen om de arbeidskosten te verminderen en zo de vraag naar arbeid
vanwege ondernemingen aan te moedigen, blijven een slag in het water als er tegelijk
niet voor wordt gezorgd dat een voldoende arbeidsaanbod de toegenomen vraag kan
opvangen. Daartoe moeten een aantal "mismatches" tussen vraag en aanbod uit de
wereld worden geholpen, en de functionering van de arbeidsmarkt dus drastisch
worden verbeterd. Zoals al op de Werkgelegenheidsconferentie van september 2003
en in diverse verslagen van de Hoge Raad werd aangegeven, zijn met name
inspanningen noodzakelijk:
- om de mobiliteit van bedrijven naar regio's met grotere werkloosheid en van
arbeidskrachten naar regio's met groter werkaanbod aan te moedigen, o.m. door
een betere uitwisseling van informatie en gemakkelijker woonmobiliteit;
Inleiding JS Verslag 2004 (juni 2004) definitieve versie.doc
5.
- om het opleidingsniveau van werkkrachten te verbeteren, wat veronderstelt dat
men blijft investeren in onderwijs dat goed voorbereidt op de arbeidsmarkt, in
levenslang leren en goed georiënteerde opleiding in de ondernemingen (zie wat
dat betreft het verslag 2003 van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid).
e. Tenslotte is het absoluut cruciaal dat de participatie aan de arbeidsmarkt wordt
vergroot. Wat betekent dit ?
- dat men in eerste instantie alles in het werk stelt om het grote aantal
werkzoekenden optimaal kansen te geven op integratie. Daarom is het
noodzakelijk ze allemaal te begeleiden en desgevallend op te leiden,
inspanningen waartegenover ook het engagement moet staan om zich in die
begeleiding in te schrijven en effectief beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt.
De Hoge Raad verwelkomt daarom de initiatieven die de regeringen in het zog
van de Werkgelegenheidsconferentie hebben genomen, en ook de inspanningen
die de bemiddelingsdiensten leveren om de transparantie van de jobmarkt te
vergroten;
- dat de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt, die de jongste tijd moeilijker is
geworden wegens de conjunctuurverzwakking, wordt aangemoedigd; de
conjuncturele herleving zal daar spontaan bij helpen, maar structureel moet hun
overgang naar een job performant worden voorbereid door goed onderwijs en
opleiding;
- dat de participatie van vrouwen zoals van mannen wordt vergemakkelijkt door de
ontwikkeling van sociale infrastructuur zoals kinderopvang, en door formules van
werkorganisatie waarbij hun vraag naar combinatie van werk en andere
activiteiten kan worden verzoend met die van de ondernemingen naar soepele
aanpassing van het werkvolume;
- dat niet-Europese allochtonen volwaardiger kansen krijgen;
- dat meer ouderen aan het werk blijven: daarop wordt hierna uitvoerig
teruggekomen n.a.v. de eindeloopbaanproblematiek.
f. Deze sterkere participatie is, zoals al gezegd, cruciaal indien men arbeidsschaarstes
in de toekomst wil vermijden. Wordt zij onvoldoende gerealiseerd, dan zullen die
schaarstes zich vertalen in spanningen die tot loonkostenontsporing, verlies aan
concurrentievermogen en delokalisatie van activiteiten kunnen leiden. De
Nederlandse ervaring van het eind van de jaren '90, waar het arbeidsaanbod in
Inleiding JS Verslag 2004 (juni 2004) definitieve versie.doc
6.
voltijdse equivalenten onvoldoende flexibel op een sterk toegenomen vraag kon
reageren, is leerzaam: zij leidde tot het einde van een jarenlang beheerste
kostenontwikkeling en veroorzaakte een grote economische malaise.
Ook in ons land hebben zich in periodes van goede conjunctuur trouwens al
schaarstes voorgedaan in sommige segmenten en regio's. Met name in Vlaanderen,
waar de bevolking op arbeidsleeftijd na 2010 het sterkst zal afnemen terwijl de
arbeidsreserve er geringer is, zijn de risico's daarvoor structureel belangrijk. Het is
overigens opmerkelijk vast te stellen dat de huidige conjunctuurverbetering, hoe
recent en bescheiden zij ook is, nu al geleid heeft tot een sterk hoger aantal bedrijven
dat gewag maakt van moeilijkheden om gepaste arbeidskrachten te vinden. Deze
vaststelling ondersteunt, samen met de vacatures in een aantal knelpuntberoepen, de
stelling dat een steviger arbeidsaanbod, zelfs in periodes van nog aanzienlijke
werkloosheid, tot extra werkgelegenheid leidt. Jobs zijn in het verleden vaak verloren
gegaan, niet meer aangeboden of naar het buitenland verhuisd omdat het
arbeidsaanbod ontbrak om ze in te vullen.
g. Dat een performanter arbeidsaanbod en een betere functionering van de
arbeidsmarkt kunnen leiden tot grotere werkgelegenheid en insluiting van meer
mensen, wordt ook aangetoond door het voorbeeld van de Scandinavische landen,
die in de afgelopen jaren veel beter hebben gepresteerd qua groei en vooral qua
werkgelegenheid. Die landen hebben in de jongste jaren vaak bijzondere
inspanningen geleverd om het productiviteitspotentieel van hun economie te
versterken. Zo besteden zij - mee geholpen doordat zij kleinere rentelasten te dragen
hebben op hun overheidsschuld - een groter aandeel van hun overheidsinkomsten
aan investeringen in infrastructuur, onderwijs, innovatie, onderzoek en ontwikkeling.
In Finland bijvoorbeeld heeft de overheid ook een expliciet gecoördineerd beleid
ontwikkeld om deze groeideterminanten te ontwikkelen.
De overheidsontvangsten liggen in die landen een stuk hoger dan bij ons, en de
fiscale en parafiscale druk op arbeid is er van dezelfde ordegrootte als in België.
Maar tegelijk voeren die landen een aanzienlijk actiever arbeidsmarktbeleid, dat zij
vaak in die zin hebben hervormd. Denemarken met name, dat inzake
werkgelegenheid het best presteert van alle Europese lidstaten, koppelt relatief
genereuze werkloosheidsuitkeringen aan de verplichting van werkzoekenden om deel
te nemen aan activeringsprogramma's; voert een doeltreffend onderwijs- en
opleidingsbeleid waardoor de vraag naar gekwalificeerde arbeid efficiënt kan worden
beantwoord ; heeft een ontwikkelde sociale infrastructuur die het arbeidsaanbod helpt
verhogen, met name in de arbeidsintensieve zorgsector; vertoont een
arbeidsmobiliteit die een stuk hoger ligt dan bij ons; heeft een geringere loonspanning
Inleiding JS Verslag 2004 (juni 2004) definitieve versie.doc
7.
tussen jongere en oudere werknemers; heeft de vervroegde uittredingsregimes voor
de leeftijd van 60 jaar progressief afgeschaft; en heeft dank zij dat beleid de
participatie aan de arbeidsmarkt, ook van ouderen, aanzienlijk kunnen versterken
- zonder dat de jobkansen voor jongeren daardoor zijn aangetast - en tegelijk de
structurele werkloosheid sterk teruggedrongen.
Dit voorbeeld is tegelijk instructief en bemoedigend: instructief omdat het leert wat
een verstandig activerend arbeidsmarktbeleid kan teweegbrengen, bemoedigend
omdat het ook leert dat dit kan worden gecombineerd met een sociaal beleid dat
kansarmen beschermt.
3. DE EINDELOOPBAANPROBLEMATIEK
a. Zoals al opgemerkt, is de achterstand van België inzake werkgelegenheidsgraad
atypisch groot bij de 55-plussers: in ons land is nauwelijks nog 1 op 4 in die groep
aan het werk, tegen 4 op 10 in de EU, die overigens vraagt om tegen 2010 naar
1 op 2 te evolueren. De gemiddelde loopbaan van een Belgische man bedraagt
volgens een recente OESO-studie 37 jaar, dat is ruim 4 jaar minder dan gemiddeld in
de EU en 6 jaar korter dan in de Scandinavische landen. Aangezien in de komende
decennia precies de groep van 55-plussers veel belangrijker gaat worden, is het
vooral die zwakte die een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van arbeidsaanbod
en werkgelegenheid.
Wat zijn de elementen die deze zwakte kunnen verklaren, en waar dus bijsturing
noodzakelijk is om de participatie van ouderen te versterken ?
b. Een eerste element dat de Hoge Raad onderzocht is dat van de arbeidsvoorwaarden.
Ouderen stappen soms uit de arbeidsmarkt omdat zij de job nog moeilijk aankunnen,
moeite hebben met de werkomstandigheden of gezondheidsproblemen hebben. Uit
onderzoek van de "Europese Stichting tot verbetering van de levens- en
arbeidsomstandigheden" (de zogeheten Dublin Foundation) blijkt wel dat België niet
slechter scoort dan de EU op het vlak van arbeidsvoorwaarden of moeilijke werkuren,
wel dat er bij ouderen meer afwezigheden zijn wegens gezondheidsproblemen.
Volgens de Europese arbeidskrachtenenquêtes is deeltijdwerk - een formule die
ouderen in staat kan stellen om de genoemde elementen wat beter op te vangen - in
België bij ouderen ongeveer evenveel ontwikkeld als gemiddeld in de EU, maar wel
minder dan in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen.
Inleiding JS Verslag 2004 (juni 2004) definitieve versie.doc
8.
c. Een tweede element is de toegang tot opleiding: hoe beter die is voor ouderen, hoe
meer ze allicht inzetbaar en gemotiveerd blijven. In alle Europese landen stelt men
vast dat de opleidingsinspanningen dalen met de leeftijd, maar er zijn zeer belangrijke
verschillen. Met name in het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen liggen
die aanzienlijk hoger. In Zweden b.v. geniet 30 % van de 55-plussers nog opleiding,
tegen 6 % in België, waar met name minder gekwalificeerde ouderen nog nauwelijks
opleiding ontvangen.
d. Een derde element is de professionele mobiliteit. Ook hier zijn er grote verschillen
tussen landen. Van de totale groep werkenden, ongeacht de leeftijd, heeft ongeveer
20 % een anciënniteit van minder dan 2 jaar in België, dat is aanzienlijk minder dan in
het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen, waar de
werkgelegenheidsgraad ook veel hoger ligt. Uiteraard ligt dat aandeel veel lager bij
de 55-plussers, maar ook daar is het aanzienlijk groter in de vermelde landen dan in
België. In ieder geval blijkt grotere mobiliteit een kenmerk te zijn van landen met
goede jobprestaties.
e. Een vierde element, dat de vraag van bedrijven naar oudere werknemers beïnvloedt,
is de arbeidskost van die werknemers in verhouding tot hun productiviteit. De
arbeidskost neemt toe met de leeftijd, inzonderheid bij bedienden. Een vergelijkende
analyse toont aan dat de loonspanning tussen oudere en jongere werknemers in
België groter is dan gemiddeld in de EU, lager dan in landen als Nederland en
Frankrijk maar aanzienlijk hoger dan in de Scandinavische landen en het Verenigd
Koninkrijk. Al moet men die gegevens met de nodige voorzichtigheid hanteren omdat
zij kunnen vertekend zijn door verschillen in structuur van de werkgelegenheid, het
vervroegd uittredingsgedrag, enz., is het interessant vast te stellen dat er een zeker
negatief verband is tussen de loonspanning en de werkgelegenheidsgraad van
oudere werknemers.
f. Een laatste element, dat het aanbod van oudere werknemers beïnvloedt, is het
bestaan en de aantrekkelijkheid van diverse vervroegde uitstapregelingen. Deze zijn
in België sterk ontwikkeld: uit de gegevens blijkt dat er bijna 270.000 pensioenen zijn
bij de 50-64-jarigen, dat is 15 % van die leeftijdsgroep en dat 254.000 personen of
bijna 14 % de arbeidsmarkt hebben verlaten via brugpensioen of werkloosheid; over
de zogeheten "Canada Dry"-systemen, waarbij werkloosheidsuitkeringen aangevuld
worden door premies van werkgevers, zijn geen gegevens beschikbaar. De regimes
van vervroegde uittreding, die werden ontwikkeld in een periode van economische
crisis met grote instroom van jongeren op arbeidsmarkt, zijn uitgegroeid tot vrij
algemene mogelijkheden, die ook intensief gebruikt worden bij ouderen met hoge
Inleiding JS Verslag 2004 (juni 2004) definitieve versie.doc
9.
opleiding, die normaal goede kansen hebben op het behoud of terugvinden van een
baan.
Voor de bedrijven zijn die uittredingsregimes vaak aantrekkelijke middelen geworden
voor rationalisering. Uit diverse analyses blijkt ook dat zij aanzienlijke
inactiviteitsvallen omvatten, door de vroege toegangsleeftijd en de financiële
incentive-structuur. Onderzoek van typegevallen toont aan dat de netto
vervangingsratio - d.w.z. het inkomen bij vervroegd uitstappen in verhouding tot het
laatst verdiende arbeidsinkomen, na persoonlijke sociale bijdragen en belastingen -
voor een werknemer met een gemiddeld inkomen in veel gevallen 70 % benadert of
overtreft. Meer gesofisticeerde microsimulaties, die berusten op de observatie van
representatieve groepen en alle determinanten van de pensioenrechten in
aanmerking nemen, tonen aan dat de "impliciete belasting" op het blijven werken - dit
is het verschil tussen de gecumuleerde pensioenbijdragen die verder moeten betaald
worden en de aanvullend opgebouwde pensioenrechten, in procenten van het laatste
inkomen - in België bij vervroegde uittreding aanzienlijk groter is dan in de meeste
andere landen: de financiële stimulans voor vervroegd uit de arbeidsmarkt te stappen
is hier dus zeer belangrijk. Er blijkt overigens een onbetwistbaar verband te bestaan
tussen de hoogte van die belasting en de omvang van de vermindering in
participatiegraad die men vaststelt tussen de leeftijdsgroep 50-54 aar en die van
---
55-59 jaar.
g. Veel landen, die in de jaren '70 hun toevlucht hadden genomen tot
vervroegde-uittredingsregimes, hebben hun beleid grondig herzien in het licht van de
drastische verandering in demografische context. In de hervormingen zijn
3 duidelijke assen herkenbaar:
- de financiële incentivestructuur bij vervroegd uitstappen is hervormd, wat
geresulteerd heeft in een hogere toegangsleeftijd tot uittreding en in een
verminderde impliciete belasting op het verder werken, vaak via aanpassingen
die een grotere actuariële neutraliteit hebben gerealiseerd;
- overal zijn inspanningen geleverd om de inzetbaarheid van ouderen te
verbeteren, met name door hun toegang tot opleiding te verbeteren en hun
arbeidskosten te verminderen;
- vaak zijn belangrijke communicatie-inspanningen geleverd om de draagwijdte
van de problematiek duidelijk te maken en de beoogde maatregelen te duiden.
Inleiding JS Verslag 2004 (juni 2004) definitieve versie.doc
10.
h. Ook in België zijn al een aantal stappen gezet in de goede richting: soepeler
werkregimes die ouderen in staat kunnen stellen langer aan de slag te blijven;
aanvullende uitkering voor oudere werkzoekenden die een baan heropnemen;
lastenvermindering voor bedrijven die ouderen indienstnemen; outplacement voor
oudere werknemers; verhoging van de toetredingsleeftijd voor de regimes van
brugpensioen en oudere werklozen. Maar die inspanningen zijn lang niet voldoende
in verhouding tot de uitdaging. Uitgaand van de diverse elementen van de diagnose
en de buitenlandse ervaringen, en herinnerend aan de aanbevelingen die hij al in zijn
verslag 2000 formuleerde, meent de Hoge Raad dat aanzienlijke extra inspanningen
nodig zijn om de werkgelegenheidsgraad van ouderen te verhogen, overeenkomstig
de specifieke aanbeveling die de EU daaromtrent aan ons land richtte. Een beleid in
die zin mag overigens niet alleen gericht zijn op ouderen, het moet slaan op de totale
bevolking op arbeidsleeftijd en de gehele arbeidsmarkt dynamischer maken zodat de
prikkels voor vroege uittreding tijdens de loopbaan al worden beperkt.
Bevoorrechte beleidslijnen zijn de volgende:
- langer werken dient aantrekkelijk te zijn dank zij een goede kwaliteit van werk
- dus goede arbeidsomstandigheden - en een levensloopbenadering die langere
loopbanen mogelijk maakt;
- goede en gevaloriseerde opleiding voor iedereen houdt mensen langer aan het
werk; ouderen dienen ruimere toegang te krijgen en te houden tot opleiding,
waardoor ook hun inzetbaarheid, productiviteit en motivering worden versterkt;
- grotere geografische en professionele mobiliteit draagt bij tot een betere werking
van de arbeidsmarkt en zo tot grotere werkgelegenheid; formules van
intra-bedrijfsmobiliteit kunnen oudere werknemers in staat stellen om nieuwe
functies op zich te nemen die hun ervaring valoriseren;
- om de arbeidskost van oudere werknemers beter in lijn te brengen met hun
productiviteit kunnen verdere lastenverlichtingen worden overwogen;
- een hervorming van de regimes van vervroegde uittreding dringt zich op, met
aandacht voor de lengte van de loopbaan en met als doel de instapleeftijd voor
die regimes te verhogen, het financieel verlies bij vervroegde uittreding op te
voeren en de latere uittreding aan te moedigen, alsook de aantrekkelijkheid van
die regimes voor werkgevers te verminderen; daarbij moet erover gewaakt
worden dat alle uittredingsmogelijkheden in een coherente visie worden
Inleiding JS Verslag 2004 (juni 2004) definitieve versie.doc
11.
teruggedrongen, om te vermijden dat een geringer beroep van werkgevers en
werknemers op het ene zou leiden tot een groter beroep op een ander;
- een grootscheepse communicatie-inspanning, liefst gesteund door alle betrokken
acteurs, is wenselijk, met name om duidelijk te maken dat de te leveren
inspanningen onontbeerlijk zijn voor de vrijwaring van de welvaartsgroei en de
sociale zekerheid voor de toekomstige generaties.
BESLUIT
In de komende decennia zal ons land één van de grootste successen boeken uit zijn
sociaal-economische geschiedenis: zeer talrijke generaties zullen gemiddeld langer leven
dan ooit tevoren, in omstandigheden die dank zij onze economische groei en sociaal-
zekerheidssysteem eveneens veel gunstiger zijn dan ooit tevoren.
Dat succes moet echter goed beheerd worden: de vergrijzing zal immers ook een enorme
druk leggen op de overheidsfinanciën alsook op het potentiële arbeidsaanbod, en aldus
de economische groei zelf bedreigen. Om die druk te verminderen en de welvaartsgroei
veilig te stellen, is een coherente en overtuigende reactie nodig. Deze moet ongetwijfeld
acties omvatten om het groeipotentieel van de economie te versterken en de
arbeidskosten te beheersen. Maar, naar het voorbeeld van andere landen, zijn bovendien
structurele hervormingen op de arbeidsmarkt onontbeerlijk, met name om het
arbeidsaanbod naar kwantiteit en kwaliteit te versterken. Daartoe is meer dan ooit een
toekomstgerichte aanpak nodig waar alle sociale geledingen en beleidsniveaus hun
schouders onder zetten.
Inleiding JS Verslag 2004 (juni 2004) definitieve versie.doc