Gemeente Amsterdam

Amsterdamse Cito-scores naderen landelijk gemiddelde 2 juli 2004 - Janet van der Meulen

De gemiddelde score van de Amsterdamse leerlingen op de Cito-toets is voor 2004 535,7 terwijl het landelijk gemiddelde 535,9 is. Daarmee is de score van Amsterdam ten opzichte van het landelijk gemiddelde sterk verbeterd. In vergelijking met andere jaren is het verschil dit jaar 0,2 punten onder het landelijk gemiddelde; in 2003 was het verschil
1,6 punten.

Sinds 1996, toen het verschil ten opzichte van het landelijk gemiddelde 5 punten bedroeg, hebben de gemeente, de stadsdelen en de besturen van scholen voor bijzonder onderwijs afspraken gemaakt om de prestaties van het Amsterdamse onderwijs te verbeteren. Een van de instrumenten om de vorderingen te meten is deelname aan (en publicatie van) de eindtoets voor het basisonderwijs, de Cito-toets. Het maximum aantal punten dat leerlingen kunnen behalen bedraagt 550, de laagste score is 501.

Aparte toets voor leerlingen praktijkonderwijs
In 2004 heeft er een verandering in de berekening van de Cito-score plaatsgevonden. Hierdoor zijn de cijfers niet langer te vergelijken met het verleden. Dit geldt overigens voor heel Nederland. Amsterdam, andere grote steden en de rest van Nederland, kent een groeiende groep leerlingen in het Voortgezet Onderwijs die extra aandacht nodig heeft. Voor deze leerlingen zijn aparte leertrajecten uitgezet: het Leerwegondersteunend onderwijs (Lwoo) en het Praktijkonderwijs (Pro). Voor leerlingen die naar deze vorm van onderwijs gaan levert de uitslag van de Cito-toets geen goede informatie op. Voor hen zijn andere toetsen in gebruik (meting leerachterstanden en capaciteitenonderzoek). Dit geldt voor ongeveer 1400 van de 6500 leerlingen. Vanaf 2005 wordt voor deze groep een nieuw meetresultaat geïntroduceerd: de omvang van de leerachterstand.

Stadsdelen en achterstandsleerlingen
Per stadsdeel zijn er overigens grote verschillen te zien. De lagere scores voor onder andere de stadsdelen de Baarsjes, Geuzenveld/Slotermeer en Zeeburg zijn te verklaren omdat hier relatief veel scholen met een hoog percentage leerlingen in de categorie onderwijsachterstandsleerlingen vallen. Onder deze categorie vallen leerlingen van wie bijvoorbeeld de ouders een laag opleidingsniveau hebben en waarvan de ouders een andere etnische herkomst hebben. De scholen zijn ingedeeld in zeven schoolscoregroepen op basis van de aanwezigheid van onderwijsachterstandsleerlingen. Hoe meer van deze leerlingen een school heeft, hoe hoger de schoolscore. Van de scholen die een vergelijkbare leerlingpopulatie hebben en dus een zelfde schoolscoregroep, scoort Amsterdam in zes van de zeven scoregroepen aanzienlijk hoger. 74% van de Amsterdamse scholen heeft veel kinderen met een onderwijsachterstand, de scoregroepen 5, 6 en 7. Landelijk is dat slechts 18%.

De wethouder Onderwijs, Ahmed Aboutaleb: "De Haagse bezuinigingen op het onderwijsachterstandenbeleid zal desastreuze gevolgen hebben voor de kansen van veel kinderen in Amsterdam en andere grote steden. De stijgende lijn in het Amsterdamse onderwijs kan daardoor geheel teniet worden gedaan. Juist nu we in de situatie zijn gekomen dat we de investeringen van de afgelopen jaren kunnen gaan omzetten in rendement, zijn de voorgenomen bezuinigingen een ramp. Niet alleen voor de kinderen, maar ook voor de honderden onderwijzers die hun baan dreigen kwijt te raken."

Pb-134

© Gemeente Amsterdam