Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO3456 Zaaknr: 01431/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 22-06-2004
Datum publicatie: 23-06-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
22 juni 2004
Strafkamer
nr. 01431/03
EdK/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
's-Gravenhage van 15 november 2002, nummer 22/002395-02, in de
strafzaak tegen:
, geboren te (Irak) op
1951, wonende te .
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Kantonrechter in de Rechtbank te Dordrecht van 10 april 2002 - de
verdachte ter zake van "overtreding van artikel 62 Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990" veroordeeld tot een geldboete
van vijfhonderd euro, subsidiair tien dagen hechtenis met ontzegging
van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier
maanden, waarvan twee maanden en acht dagen voorwaardelijk met een
proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr.
A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van
de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend
Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht
en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring niet
voldoende met redenen is omkleed. Blijkens de toelichting klaagt het
middel erover dat het Hof op ontoereikende gronden heeft verworpen de
door de verdediging gevoerde verweren met betrekking tot het gebruik
voor het bewijs van het resultaat van de onderhavige snelheidsmeting.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 23 oktober 2001 te Dordrecht als bestuurder van een
motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A 16, geen gevolg heeft gegeven aan een
verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met
een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990/bord 1 van bijlage II van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens (1966) - op welk bord een
maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft
gereden met een snelheid van ongeveer 171 kilometer per uur."
3.3. Het Hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de volgende
bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond, nr.
2001199076-1, d.d. 23 oktober 2001, opgemaakt in de wettelijke vorm
door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar E. Ouwerkerk, en een
andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder
meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de opsporingsambtenaren:
Op 23 oktober 2001 bevonden wij ons in een als zodanig herkenbaar
politievoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg
Rijksweg A16 te Dordrecht. Daar zagen wij een man als bestuurder van
een personenauto van het merk Mazda en voorzien van het kenteken
rijden over de rijbaan van Rijksweg A16 te Dordrecht in de
richting van Rotterdam. Voor deze weg geldt ter plaatse een
maximumsnelheid van 100 kilometer per uur, hetgeen ter kennis van de
weggebruikers is gebracht door middel van borden conform model G1 en
A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens
1990 met in bord A1 de aanduiding "100".
Wij zagen dat deze bestuurder met dat motorvoertuig reed met een van
de boordsnelheidsmeter van ons dienstvoertuig afgelezen snelheid van
180 kilometer per uur, hetgeen in wekelijkheid volgens het testrapport
171 kilometer per uur was. De door de verdachte gereden snelheid is
door ons vastgesteld met behulp van de in het dienstvoertuig met
wagenparknummer 996 aangebrachte en gecontroleerde snelheidsmeter.
Wij hebben de man een stopteken gegeven, waaraan hij voldeed. Wij
hebben vervolgens op de Rijksweg A16 te Dordrecht de man als verdachte
staande gehouden en naar zijn identiteitsgegevens gevraagd. De
verdachte gaf op te zijn:
(...)
Nadat wij de verdachte hadden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden
verplicht was, verklaarde hij tegenover ons: "Ik erken te hard te
hebben gereden".
2. Een geschrift, zijnde een testrapport snelheidsmeter van
dienstvoertuig met nummer 996, d.d. 26 januari 2001 (de Hoge Raad
leest: 2000)(als bijlage gevoegd bij het hiervoor onder 1 vermelde
proces-verbaal), onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
snelheidsmeterwerkelijke snelheid
180 171"
3.4. Het Hof heeft de in het middel bedoelde verweren als volgt
samengevat en verworpen:
"Bruikbaarheid van het bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het in eerste
aanleg gevoerde verweer herhaald dat -op de gronden zoals in zijn
pleitnota vermeld- het resultaat van de door middel van de (naar het
hof begrijpt: standaard)snelheidsmeter van het politievoertuig
verkregen snelheidsmeting niet voor het bewijs in de onderhavige zaak
mag worden gebruikt.
Het hof verwerpt dit verweer.
De raadsman heeft -op grond van het arrest van de Hoge Raad van 17
juni 1997, NJ 1997, 735- betoogd dat op de afgelezen snelheid een
correctie moet plaatsvinden die gelijk is aan de 'maximale afwijking'
die voor de betreffende snelheidsmeter is vastgesteld, en dat -nu in
het onderhavige geval geen 'maximale afwijking' voor die
snelheidsmeter is vastgesteld- in het geheel geen snelheid kan worden
vastgesteld en derhalve vrijspraak dient te volgen.
Naar het oordeel van het hof miskent de raadsman met dit betoog dat
zulks slechts geldt bij het ontbreken van nader bewijs omtrent die
afwijking. Nu uit het proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond
met nummer 2001199076-1 blijkt, dat in casu voor het op grond van
meetresultaat vaststellen van de werkelijke (gecorrigeerde) snelheid
gebruik is gemaakt van het voor die snelheids(controle)meter aan dat
proces-verbaal gehechte testrapport, is het hof van oordeel dat is
voldaan aan het vereiste van nader bewijs omtrent de werkelijke
snelheid. Niet valt in te zien dat -zoals de raadsman heeft betoogd-
het aan voornoemd proces-verbaal van politie gehechte testrapport d.d.
26-01-2000 hiervoor geen geldige grondslag zou bieden.
Daarnaast heeft de raadsman nog betoogd, dat het meetresultaat van de
snelheidsmeter van het politievoertuig onbetrouwbaar is en derhalve
onbruikbaar is voor het bewijs op grond dat voor die snelheidsmeter
geen verklaring van onderzoek door het Nederlands Meetinstituut NMi
N.V. is afgegeven, zoals bedoeld in artikel 1 Regeling meetmiddelen
politie.
Het hof verwerpt ook deze stelling van de raadsman reeds omdat
ingevolge artikel 1 sub a van voornoemde regeling op het vereiste van
de verklaring van onderzoek, zoals hiervoor bedoeld, een uitzondering
wordt gemaakt voor wat betreft de standaardsnelheidsmeter in
politievoertuigen.
Bovendien heeft de raadsman gesteld dat -voor wat betreft de
betrouwbaarheid van de meetresultaten van het testrapport- ten aanzien
van de snelheidsmeter, die is gebruikt voor het testrapport van de
boordsnelheidsmeter in het politievoertuig, niet alleen moet blijken
van een verklaring van onderzoek door het Nederlands Meetinstituut NMi
N.V., maar ook dat gebruik is gemaakt van een geijkte snelheidsmeter,
en voorts dat moet blijken van de deskundigheid van de opsteller van
het testrapport en van de methode van onderzoek.
Het hof verwerpt ook deze stelling omdat deze geen steun vindt in het
recht.
Nu het hof op basis van het hiervoor bedoelde testrapport ten aanzien
van de in de onderhavige zaak gemeten snelheid (180 km/u) reeds
beschikt over de daarbij behorende werkelijke (gecorrigeerde) snelheid
(171 km/u) bestaat er geen aanleiding om een andere methode van
snelheidscorrectie, zoals door de raadsman in zijn pleitnotitie
voorgestaan, toe te passen."
3.5. De in de bewezenverklaring overeenkomstig de tenlastelegging
voorkomende term "snelheid" is aldaar kennelijk gebezigd in de
betekenis overeenkomende met die welke toekomt aan de term
"maximumsnelheden" in art. 21 RVV 1990. Met die term wordt volgens
vaste rechtspraak gedoeld op de werkelijke snelheid van het
desbetreffende voertuig.
3.6.1. Het hiervoor onder 3.3 sub 2 vermelde, tot het bewijs gebezigde
testrapport bevindt zich bij de stukken van het geding. Het behelst
een tabel waarin in een kolom "snelheidsmeter" telkens een snelheid
(vanaf 30 km tot en met 200 km) is vermeld en in een naastliggende
kolom telkens de bij de desbetreffende snelheid behorende "werkelijke
snelheid" is aangegeven.
3.6.2. Blijkens zijn hiervoor onder 3.4 weergegeven overwegingen heeft
het Hof tot uitgangspunt genomen - hetgeen niet onbegrijpelijk is -
dat de in genoemde tabel in de kolom "werkelijke snelheid" aangegeven
snelheid van 171 km/uur, neerkomt op de met de boordsnelheidsmeter van
het politievoertuig gemeten snelheid van 180 km/uur, verminderd met de
maximale afwijking die volgens de test van die snelheidsmeter bij een
gemeten snelheid van 180 km/uur is vastgesteld.
Daarvan uitgaande heeft het Hof terecht geoordeeld dat, in weerwil van
het gevoerde verweer, wat het vaststellen van de "werkelijke snelheid"
betreft te dezen is voldaan aan de eis die de Hoge Raad heeft gesteld
in zijn arrest van 17 juni 1997, NJ 1997, 735. De tegen dat oordeel
gerichte klacht faalt dus.
3.6.3. Hetgeen het Hof overigens ter verwerping van het gevoerde
verweer heeft geoordeeld, geeft geen blijk van een onjuiste
rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De daartegen
gerichte klachten treffen dus evenmin doel.
Voorzover het middel tenslotte nog klaagt dat het Hof bij die
verwerping niet is ingegaan op de stelling van de verdediging dat "het
testrapport dateert van 26 januari 2000 en op de 'delictsdatum' 23
oktober 2001 21 maanden oud is en ook uit dien hoofde de resultaten
van het testrapport (...) niet voldoende betrouwbaar kunnen worden
geacht"( pleitnota onder 5), is het eveneens vruchteloos voorgesteld.
Dat enkele beroep op genoemd tijdsverloop noopte het Hof niet tot
nadere motivering van zijn oordeel.
3.7. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook
geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve
zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als
voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, W.A.M. van
Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en
uitgesproken op 22 juni 2004.
*** Conclusie ***
Nr. 01431/03
Mr. Vellinga
Zitting: 10 februari 2004
Conclusie inzake:
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens
"overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990" veroordeeld tot een geldboete van EUR 500,-,
subsidiair tien dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid
motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden, waarvan twee
maanden en acht dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens verdachte heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam,
één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel houdt in dat het Hof de art. 359 lid 3 en 415 Sv heeft
geschonden omdat het de bewezenverklaring niet voldoende met redenen
heeft omkleed.
4. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 23 oktober 2001 te Dordrecht als bestuurder van een
motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A 16, geen gevolg heeft gegeven aan een
verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met
een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990/bord 1 van bijlage II van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens (1966) - op welk bord een
maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft
gereden met een snelheid van ongeveer 171 kilometer per uur."
5. Het Hof heeft deze bewezenverklaring gebaseerd op de volgende
bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond, nr.
2001199076-1, d.d. 23 oktober 2001, opgemaakt in de wettelijke vorm
door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar E. Ouwerkerk, en een
andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder
meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de opsporingsambtenaren:
Op 23 oktober 2001 bevonden wij ons in een als zodanig herkenbaar
politievoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg
Rijksweg A16 te Dordrecht. Daar zagen wij een man als bestuurder van
een personenauto van het merk Mazda en voorzien van het kenteken
rijden over de rijbaan van Rijksweg A16 te Dordrecht in de
richting van Rotterdam. Voor deze weg geldt ter plaatse een
maximumsnelheid van 100 kilometer per uur, hetgeen ter kennis van de
weggebruikers is gebracht door middel van borden conform model G1 en
A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens
1990 met in bord A1 de aanduiding "100" .
Wij zagen dat deze bestuurder met dat motorvoertuig reed met een van
de boordsnelheidsmeter van ons dienstvoertuig afgelezen snelheid van
180 kilometer per uur, hetgeen in wekelijkheid volgens het testrapport
171 kilometer per uur was. De door de verdachte gereden snelheid is
door ons vastgesteld met behulp van de in het dienstvoertuig met
wagenparknummer 996 aangebrachte en gecontroleerde snelheidsmeter.
Wij hebben de man een stopteken gegeven, waaraan hij voldeed. Wij
hebben vervolgens op de Rijksweg A16 te Dordrecht de man als verdachte
staande gehouden en naar zijn identiteitsgegevens gevraagd. De
verdachte gaf op te zijn:
(...)
Nadat wij de verdachte hadden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden
verplicht was, verklaarde hij tegenover ons: "Ik erken te hard te
hebben gereden.
2. Een geschrift, zijnde een testrapport snelheidsmeter van
dienstvoertuig met nummer 996, d.d. 26 januari 2001 (als bijlage
gevoegd bij het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal), onder meer
inhoudende -zakelijk weergegeven-:
snelheidsmeterwerkelijke snelheid180171"
6. Het Hof heeft door verdachtes raadsman ter zitting gevoerde
verweren als volgt weergegeven en verworpen:
"Bruikbaarheid van het bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het in eerste
aanleg gevoerde verweer herhaald dat -op de gronden zoals in zijn
pleitnota vermeld- het resultaat van de door middel van de (naar het
hof begrijpt: standaard)snelheidsmeter van het politievoertuig
verkregen snelheidsmeting niet voor het bewijs in de onderhavige zaak
mag worden gebruikt.
Het hof verwerpt dit verweer.
De raadsman heeft -op grond van het arrest van de Hoge Raad van 17
juni 1997, NJ 1997, 735- betoogd dat op de afgelezen snelheid een
correctie moet plaatsvinden die gelijk is aan de 'maximale afwijking'
die voor de betreffende snelheidsmeter is vastgesteld, en dat -nu in
het onderhavige geval geen 'maximale afwijking' voor die
snelheidsmeter is vastgesteld- in het geheel geen snelheid kan worden
vastgesteld en derhalve vrijspraak dient te volgen.
Naar het oordeel van het hof miskent de raadsman met dit betoog dat
zulks slechts geldt bij het ontbreken van nader bewijs omtrent die
afwijking. Nu uit het proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond
met nummer 2001199076-1 blijkt, dat in casu voor het op grond van
meetresultaat vaststellen van de werkelijke (gecorrigeerde) snelheid
gebruik is gemaakt van het voor die snelheids(controle)meter aan dat
proces-verbaal gehechte testrapport, is het hof van oordeel dat is
voldaan aan het vereiste van nader bewijs omtrent de werkelijke
snelheid. Niet valt in te zien dat -zoals de raadsman heeft betoogd-
het aan voornoemd proces-verbaal van politie gehechte testrapport d.d.
26-01-2000 hiervoor geen geldige grondslag zou bieden.
Daarnaast heeft de raadsman nog betoogd, dat het meet- resultaat van
de snelheidsmeter van het politievoertuig onbetrouwbaar is en derhalve
onbruikbaar is voor het bewijs op grond dat voor die snelheidsmeter
geen verklaring van onderzoek door het Nederlands Meetinstituut NMi
N.V. is afgegeven, zoals bedoeld in artikel 1 Regeling meetmiddelen
politie.
Het hof verwerpt ook deze stelling van de raadsman reeds omdat
ingevolge artikel 1 sub a van voornoemde regeling op het vereiste van
de verklaring van onderzoek, zoals hiervoor bedoeld, een uitzondering
wordt gemaakt voor wat betreft de standaardsnelheidsmeter in
politievoertuigen.
Bovendien heeft de raadsman gesteld dat -voor de wat betreft de
betrouwbaarheid van de meetresultaten van het testrapport- ten aanzien
van de snelheidsmeter, die is gebruikt voor het testrapport van de
boordsnelheidsmeter in het politievoertuig, niet alleen moet blijken
van een verklaring van onderzoek door het Nederlands Meetinstituut NMi
N.V., maar ook dat gebruik is gemaakt van een geijkte snelheidsmeter,
en voorts dat moet blijken van de deskundigheid van de opsteller van
het testrapport en van de methode van onderzoek.
Het hof verwerpt ook deze stelling omdat deze geen steun vindt in het
recht.
Nu het hof op basis van het hiervoor bedoelde testrapport ten aanzien
van de in de onderhavige zaak gemeten snelheid (180 km/u) reeds
beschikt over de daarbij behorende werkelijke (gecorrigeerde) snelheid
(171 km/u) bestaat er geen aanleiding om een andere methode van
snelheidscorrectie, zoals door de raadsman in zijn pleitnotitie
voorgestaan, toe te passen."
7. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het Hof op
ontoereikende gronden is voorbijgegaan aan het verweer dat uit het in
de bewijsmiddelen genoemde testrapport niet blijkt dat op de gemeten
snelheid in aftrek is gebracht de maximale afwijking die voor de
onderhavige snelheidsmeter is vastgesteld. Voorts wordt in de
toelichting op het middel geklaagd over de verwerping van het beroep
op onvoldoende betrouwbaarheid van de meetresultaten. Volgens de
steller van het middel neemt het ontbreken van een wettelijke regeling
ter zake van de eisen waaraan een snelheidsmeter moet voldoen en van
de wijze waarop wordt bepaald of aan die eisen is voldaan niet weg dat
een onderzoek waarbij wordt nagegaan hoe betrouwbaar een
snelheidsmeter als de onderhavige is, moet voldoen aan zekere
minimumeisen, zoals bekendheid van de gebruikte meetapparatuur,
methode van onderzoek en deskundigheid van de onderzoeker. Ten slotte
wordt nog geklaagd dat het Hof geheel is voorbijgegaan aan het verweer
dat het onderhavige testrapport te oud was om nog een betrouwbaar
beeld van de nauwkeurigheid van de gebezigde snelheidsmeter te kunnen
opleveren.
8. De Hoge Raad heeft in een reeks uitspraken beslist dat het begrip
"maximumsnelheden" in art. 21 RVV 1990 naar redelijke uitleg doelt op
de werkelijk(1) gereden snelheid.(2) Voor die gevallen waar een
snelheidsmeter is gebezigd waarvoor een regeling is getroffen in de
thans op art. 49 lid 1 Politiewet 1993 gebaseerde Regeling
meetmiddelen politie betekent dit dat op de gemeten snelheid een
correctie moet worden toegepast, en wel bij snelheden tot en met 100
km/u een aftrek van 3 km/u, bij hogere snelheden een omrekening van de
gemeten snelheid naar de werkelijke snelheid door de gemeten snelheid
te vermenigvuldigen met 100/103(3) (zie art 1.1.4.b van de bijlage bij
genoemde Regeling).
9. In het onderhavige geval is de snelheid tijdens het volgen van het
door verdachte bestuurde motorrijtuig gemeten met behulp van de in een
politievoertuig aanwezige boordsnelheidsmeter. Voor die
snelheidsmeters bevat genoemde Regeling - zoals in art. 1 onder a met
zoveel woorden is bepaald - geen voorschriften omtrent de maximaal
toelaatbare fouten bij meting terwijl zodanige voorschriften ook niet
bij enige andere algemeen kenbare regeling zijn gegeven. Voor gevallen
als het onderhavige waarin de snelheid is gemeten met laatstbedoelde
snelheidsmeter overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 17 juni 1997,
NJ 1997, 735(4):
"5.6. Teneinde derhalve in een geval als het onderhavige de snelheid
van een voertuig vast te stellen dient het van een snelheids(controle)
meter afgelezen meetresultaat met de voor die snelheidsmeter
vastgestelde maximale afwijking te worden gecorrigeerd. Indien nader
bewijs ontbreekt, zal daarom het met zo'n snelheids(controle)meter
verkregen meetresultaat slechts toereikend zijn voor het bewijs van
een bepaalde snelheid, indien dat meetresultaat na aftrek van die
maximale afwijking tenminste gelijk is aan die snelheid."
10. Het Hof stelt zich op het standpunt dat slechts dan een aftrek van
de maximale afwijking zou zijn aangewezen wanneer nader bewijs omtrent
die afwijking ontbreekt. Dat laatste is volgens het Hof niet het
geval: het bij de snelheidsmeter behorende testrapport bevat die
afwijking.
11. Volgens de steller van het middel bevat het testrapport niet de
maximale afwijking. Hoe het Hof uit het testrapport heeft opgemaakt
dat dat wel het geval is, legt het Hof niet uit. Het testrapport
spreekt slechts van "werkelijke snelheid" zonder dat duidelijk wordt
hoe tot vaststelling van deze "werkelijke snelheid" is gekomen, met
andere woorden of en in hoeverre daarbij een foutenmarge, anders dan
die welke in het meetproces onvermijdelijk ligt besloten(5), in acht
is genomen. Immers, betekent het in het testrapport gebezigde begrip
"werkelijke snelheid" de ten minste gereden werkelijke snelheid
(waarin dan de maximale meetfout besloten zou liggen), of is de
"werkelijke snelheid" niet vastgesteld aan de hand van de maximale
miswijzing van de boordsnelheidsmeter maar aan de hand van een
gemiddelde miswijzing? In dit verband is bepaald niet geruststellend
dat - naar een blik over de papieren muur leert - het voor het bewijs
gebezigde testrapport laat zien dat bij snelheden vanaf 110 km/u
meetfouten zijn gehanteerd die variëren van 3,6 % tot 5,3 % welke geen
oplopend of aflopend, maar een fluctuerend beeld vormen. Een en ander
brengt mee dat het oordeel van het Hof dat de "werkelijke snelheid"
als vermeld in het testrapport is bepaald met inachtneming van de
maximale afwijking zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet
begrijpelijk is.
12. Ik wijs er nog op, dat de onderhavige zaak verwantschap vertoont
met de gevallen die aan de orde waren in HR 12 maart 1996, NJ 1996,
511 m.nt. 'tH en HR 17 juni 1997, NJ 1997, 735 m.nt. JdH onder NJ
1997, 736. In die gevallen werd het vonnis vernietigd omdat in het
geheel niet bleek van enige correctie op de met een
boordsnelheidsmeter gemeten snelheid, in het onderhavige geval blijkt
wel dat met een afwijking van de snelheidsmeter rekening is gehouden
maar niet of dat - zoals HR 17 juni 1997, NJ 1997, 735 voorschrijft -
de maximale afwijking was. Daarom brengt ook de in genoemde arresten
uitgezette lijn mee dat het onderhavige arrest niet in stand kan
blijven.
13. Aan klachten over de betrouwbaarheid van het testrapport, omdat
niet duidelijk is door wie het is opgemaakt, of een geijkte
snelheidsmeter is gebruikt en of degene die het testrapport heeft
opgesteld ter zake kundig is, gaat het Hof voorbij met in de kern van
de zaak de overweging dat voor boordsnelheidsmeters van
politievoertuigen geen wettelijke regeling bestaat. Daarmee laat het
Hof onbesproken of genoemde klachten feitelijke grondslag missen,
zodat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat inderdaad niet viel
vast te stellen door wie het testrapport is opgemaakt, of een geijkte
snelheidsmeter is gebruikt en of degene die het testrapport heeft
opgesteld ter zake kundig was.
14. In het licht van de strenge eisen die in genoemde Regeling worden
gesteld aan ter constatering van overschrijding van de maximumsnelheid
te bezigen snelheidsmeters had mijns inziens van het Hof minstgenomen
mogen worden verwacht dat het bij de verwerping van het beroep op de
betrouwbaarheid van het testrapport had uiteengezet dat en waarom het
testrapport impliceerde dat hantering van de daarin opgenomen
verschillen tussen gemeten en werkelijke snelheid leidde tot de
bepaling van een werkelijke snelheid die qua betrouwbaarheid van de
omrekening van gemeten naar werkelijke snelheid viel te vergelijken
met die gemeten met snelheidsmeters waarvoor genoemde Regeling wel
voorschriften bevat.(6) Uit een oogpunt van gelijke rechtsbedeling
gaat het immers niet aan dat er grote verschillen bestaan tussen
maatstaven die worden gehanteerd bij het afleiden van de werkelijk
gereden snelheid uit de gemeten snelheid. Nu het Hof heeft nagelaten
op genoemd verweer te responderen is de bewezenverklaring ook op dit
punt onvoldoende met redenen omkleed.
15. Zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld had het Hof,
zoals in het voorgaande ligt besloten, bij de bespreking van het
betrouwbaarheidsverweer inderdaad ook niet voorbij mogen gaan aan de
klacht over de ouderdom van het testrapport.
16. Het middel slaagt.
17. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden
arrest zou dienen te worden vernietigd.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en
verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger
beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Met alle reserves die bij dit begrip passen; vgl. R. Muijlwijk, NJB
1996, p. 95-96, W.K.B. Hofstee, NJB 1996, p. 494-495 en A.C. 't Hart,
DD 2001, p. 237-238.
2 HR 12 december 1995, NJ 1996, 399 m.nt. 'tH onder NJ 1996, 400, VR
1996, 3; HR 12 maart 1996, NJ 1996, 511 m.nt. 'tH; HR 17 december
1996, NJ 1997, 473 m.nt. Sch; HR 17 juni 1997, NJ 1997, 735 m.nt. JdH
onder NJ 1997, 736; HR 17 juni 1997, NJ 1997, 736 m.nt. JdH; HR 14
april 1998, NJ 1998, 647.
3 HR 23 januari 1996, NJ 1996, 400 m.nt. 'tH.
4 Eerder HR 12 maart 1996, NJ 1996, 511 m.nt. 'tH doch daar rept de
Hoge Raad van meting door de snelheidsmeter van de werkelijke snelheid
of aftrek van een maximaal toelaatbaar geachte meetfout. Een en ander
lijkt minder goed te zijn toegesneden op het onderhavige geval waarin
niet de maximale meetfout is bepaald maar is bepaald welk verschil er
voor bepaalde gemeten snelheden bestaat tussen de in concreto gemeten
snelhied en de werkelijk gereden snelheid.
5 Zie daarover R. Muijlwijk, NJB 1996, p. 95-96 en W.K.B. Hofstee, NJB
1996, p. 494-495.
6 Vgl. HR 6 januari 2004, LJN AN8569, rov. 3.2. Het gaat hier om nog
weer een ander geval dan in HR 28 februari 1989, NJ 1989, 748 m.nt. 't
H (poppenspel); HR 28 februari 1989, NJ 1989, 749, m.nt. ThWvV en HR
30 maart 1999, NJ 1999, 451, m.nt. 'tH, omdat hier niet alleen het
deskundig oordeel wordt bestreden maar ook dat het om het oordeel van
een deskundige gaat.