Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO1863 Zaaknr: 01271/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 22-06-2004
Datum publicatie: 23-06-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
22 juni 2004
Strafkamer
nr. 01271/03
AGJ/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch van 4 maart 2003, nummer 20/000979-02, in de
strafzaak tegen:
, geboren te op 1945,
wonende te .
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de
strafoplegging - bevestigd een vonnis van de Arrondissementsrechtbank
te Roermond van 19 oktober 2001, waarbij de verdachte tot straffen is
veroordeeld ter zake van "een ander, die zich wederrechtelijk toegang
tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst
arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat de toegang of dat
verblijf wederrechtelijk is, begaan door een rechtspersoon, terwijl
hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging,
meermalen gepleegd". Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot zes
maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee
jaren, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de
duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en voorts tot een
geldboete van EUR 18.000,--, subsidiair 225 dagen hechtenis.
1.2. De aanvulling op het verkorte vonnis van de Rechtbank als bedoeld
in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest aangehecht en maakt
daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr.
A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie
voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan
deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van
het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt erover dat de bewezenverklaring onvoldoende
door redengevende feiten of omstandigheden wordt ondersteund. De
toelichting behelst in het bijzonder nog de klacht dat het Hof ten
onrechte heeft nagelaten uitdrukkelijk en gemotiveerd te beslissen op
het beroep op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen van 20 november 2001.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"de Vereniging op meerdere tijdstippen, in de periode van 1
november 1999 tot en met 25 juni 2000 in de gemeente Tegelen,
en en en
en en en en [betrokkene
8], die, zonder in het bezit te zijn van een geldige
verblijfsvergunning en/of geldig visa, zich wederrechtelijk de toegang
tot en het verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens een
mondelinge overeenkomst arbeid, te weten het zich doen of laten
prostitueren in een bordeel gelegen aan de (percelen
, en a) te , heeft laten verrichten terwijl zij,
verdachte, wist dat de toegang tot Nederland en het verblijf in
Nederland van die en en
en en en en [betrokkene
7] en wederrechtelijk was, aan welke verboden
gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven."
3.3. De Rechtbank heeft het in eerste aanleg gevoerde verweer onder
het hoofd "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" als volgt
samengevat en verworpen:
"Door de raadsman is, kort gezegd, betoogd dat verdachte terzake van
het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu er geen sprake
is van krachtens overeenkomst of aanstelling verrichte arbeid als
bedoeld in artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht, aangezien
immers door of namens verdachte slechts kamers zijn verhuurd aan de
vrouwen die in de club werkzaam waren.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Ter terechtzitting is, mede aan de hand van de diverse verklaringen
van de vrouwen, allen destijds werkzaam in de privéclub , de
volgende gang van zaken terzake de bedrijfsvoering binnen deze club
aannemelijk geworden.
Bij aankomst van de vrouwen werden hun paspoorten (mede) door
verdachte gecontroleerd, waarna hij bepaalde of de vrouwen
in de club als prostituee mochten komen werken. Verdachte
hield dagelijkse administratie bij. Dit betrof de ontvangsten van de
vrouwen en de uitbetalingen. De klanten rekenden af bij de club,
waarna verdachte
op zijn beurt, na inhouding van ongeveer de helft van de
verdiensten, vrijwel wekelijks met de vrouwen afrekende. Voorts werden
er medische voorlichtingsbijeenkomsten voor de vrouwen georganiseerd
en voorbehoedsmiddelen aan hen verstrekt en hield tevens
toezicht op hun corveediensten.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij
eigenaar is van het pand waarin de privéclub gevestigd is, dat hij
voorzitter is van de vereniging en zodoende formeel de baas, dat
hij alleen bevoegd was om namens de vereniging rechtshandelingen te
verrichten, dat hij bij deze vereniging op de loonlijst stond en dat
hij feitelijk de dagelijkse gang van zaken binnen de privéclub
bepaalde.
Uit deze verklaringen, in onderling verband bezien, volgt genoegzaam
dat er tussen de medeverdachte, vereniging en de vorenbedoelde
vrouwen sprake was van een zodanige gezagsverhouding dat de
medeverdachte, vereniging daarin kan worden aangemerkt als
werkgever en verdachte als degene die namens de vereniging
als feitelijk leidinggevende optrad."
3.4. De bestreden uitspraak houdt in dat het Hof zich verenigt met het
beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve wat
betreft de opgelegde straf en de strafmotivering, en dat het Hof het
vonnis van de Rechtbank in zoverre bevestigt.
3.5. Blijkens de bij het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger
beroep gevoegde pleitnotities, heeft de raadsman een in eerste aanleg
gevoerd verweer herhaald, ertoe strekkende dat vrijspraak moet volgen
omdat tussen de Vereniging en de betrokken prostituees geen sprake
was van een zodanige gezagsverhouding dat deze als werkgever kon
worden aangemerkt en de verdachte als feitelijk leidinggever. Ter
ondersteuning van dit verweer heeft hij voor het eerst in appèl een
beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen van 20 november 2001 in de zaak nummer C-268/99. In dat
verband heeft hij aangevoerd:
"Bij het onderzoek door de politie in deze zaak, als te doen
gebruikelijk is als uitgangspunt gehanteerd dat in geval van
souteneurschap, prostitutie in een loondienstverhouding tot de
souteneur wordt verricht.
De verdediging is van mening (...) dat gelet op een arrest van het
Europees Hof van Justitie te Luxemburg d.d. 20 november 2001 in de
zaak C-268/99 (...) dit uitgangspunt evenwel geen stand kan houden.
CITAAT:
(...)
Het is aan de nationale rechter (aldus het hof in r.o. 70 en 71) aan
de hand van hem voorgelegde bewijzen na te gaan of is voldaan aan de
voorwaarden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de prostitutie
door de dienstverrichter zelfstandig wordt beoefend.
Prostitutie is een economische activiteit anders dan in loondienst
wanneer vaststaat dat zij door de dienstverrichter is beoefend:
1. zonder enige gezagsverhouding met betrekking tot de keuze van deze
activiteit, de arbeidsomstandigheden en de beloning,
2. onder zijn eigen verantwoordelijkheid, en
3. tegen een beloning die volledig en rechtstreeks aan hem wordt
betaald.
In dit geval is eenduidig dat voldaan wordt aan de zojuist genoemde
criteria. In ieder geval kan niet worden uitgesloten dat aan de
criteria wordt voldaan.
Primair wordt verzocht om vrij te spreken van het
telastegelegde."
3.6. In voormeld arrest heeft het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen, voorzover hier van belang, overwogen:
"68. De Nederlandse regering heeft geen andere argumenten aangevoerd
tot staving van haar stelling, dat een persoon die prostitutie
beoefent, wiens persoonlijke vrijheid en arbeidsvrijheid door zijn
souteneur worden beperkt - welke situatie in voorkomend geval onder de
strafwetgeving van de lidstaat van ontvangst valt - moet worden geacht
in een loondienstverhouding te zijn getreden.
(...)
70. Het staat aan de nationale rechter om in elk afzonderlijk geval
aan de hand van de hem voorgelegde bewijzen na te gaan, of is voldaan
aan de voorwaarden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de
prostitutie door de dienstverrichter zelfstandig wordt beoefend, te
weten:
- zonder enige gezagsverhouding met betrekking tot de keuze van deze
activiteit, de arbeidsomstandigheden en de beloning,
- onder zijn eigen verantwoordelijkheid, en
- tegen een beloning die volledig en rechtstreeks aan hem wordt
betaald."
In dat arrest heeft het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen voorts voor recht verklaard:
"1) Artikel 44, lid 3, van de Europa-Overeenkomst waarbij een
associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen
en hun lidstaten enerzijds en de Republiek Polen anderzijds, gesloten
en goedgekeurd namens de Gemeenschappen bij besluit 93/743/Euratom,
EGKS, EG van de Raad en de Commissie van 13 december 1993, en artikel
45, lid 3, van de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand
wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten
enerzijds en de Tsjechische Republiek anderzijds, gesloten en
goedgekeurd namens de Gemeenschappen bij besluit 94/910/EGKS, EG,
Euratom van de Raad en de Commissie van 19 december 1994, moeten aldus
worden uitgelegd, dat zij binnen de respectieve werkingssferen van de
twee overeenkomsten een nauwkeurig bepaald en onvoorwaardelijk
beginsel stellen, dat voldoende werkbaar is om door de nationale
rechter te kunnen worden toegepast en dat derhalve de rechtspositie
van particulieren kan beheersen.
De rechtstreekse werking die dus aan deze bepalingen moet worden
toegekend, brengt mee dat Poolse respectievelijk Tsjechische
onderdanen het recht hebben er zich voor de rechterlijke instanties
van de lidstaat van ontvangst op te beroepen, ook al blijven de
autoriteiten van laatstgenoemde staat overeenkomstig artikel 58, lid
1, van de associatieovereenkomst met de Republiek Polen en artikel 59,
lid 1, van de associatieovereenkomst met de Tsjechische Republiek
bevoegd, de nationale wettelijke regeling betreffende toelating,
verblijf en vestiging op die onderdanen toe te passen.
(...)
4) Artikel 44, lid 4, sub a-i, van de associatieovereenkomst met de
Republiek Polen en artikel 45, lid 4, sub a-i, van de
associatieovereenkomst met de Tsjechische Republiek moeten aldus
worden uitgelegd, dat het in die bepalingen voorkomende begrip
"economische activiteiten anders dan in loondienst" dezelfde betekenis
en dezelfde draagwijdte heeft als het begrip "werkzaamheden anders dan
in loondienst" in artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel
43 EG).
Door een zelfstandige beoefende prostitutie kan worden beschouwd als
een dienstverlening tegen vergoeding en valt bijgevolg onder deze twee
begrippen.
5) Artikel 44 van de associatieovereenkomst met de Republiek Polen en
artikel 45 van de associatieovereenkomst met de Tsjechische Republiek
moeten aldus worden uitgelegd, dat prostitutie onder de in deze
bepalingen bedoelde economische activiteiten anders dan in loondienst
valt, wanneer vaststaat dat zij door de dienstverrichter wordt
beoefend:
- zonder enige gezagsverhouding met betrekking tot de keuze van deze
activiteit, de arbeidsomstandigheden en de beloning,
- onder zijn eigen verantwoordelijkheid, en
- tegen een beloning die volledig en rechtstreeks aan hem wordt
betaald.
Het staat aan de nationale rechter om in elk afzonderlijk geval aan de
hand van de hem voorgelegde bewijzen na te gaan, of aan die
voorwaarden is voldaan."
3.7. Indien in hoger beroep een verweer wordt gevoerd waarvan de
verwerping in beginsel uitdrukkelijk en gemotiveerd dient te
geschieden en niet wordt volstaan met louter herhaling van het in
eerste aanleg gevoerde verweer waarop in eerste aanleg uitdrukkelijk
en voldoende gemotiveerd is beslist, maar het desbetreffende oordeel
van de rechter in eerste aanleg uitdrukkelijk en gemotiveerd wordt
betwist, is de appèlrechter gehouden daarop zelfstandig uitdrukkelijk
en gemotiveerd te beslissen (vgl. HR 25 november 2003, LJN AM0244).
3.8. Voorzover in het hiervoor onder 3.5 weergegeven verweer een
beroep is gedaan op het bedoelde arrest van het Hof van Justitie van
de Europese Gemeenschappen maakte dat beroep geen onderdeel uit van
het verweer dat in het vonnis gemotiveerde verwerping vond. Dit
verweer is ook niet van louter feitelijke aard. Daarin wordt immers
tevens de rechtsvraag opgeworpen of aan de hand van de in het arrest
van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen onder 5)
geformuleerde voorwaarden de (gezags)verhouding tussen de Vereniging
en de betrokken prostituees moet worden bepaald en of toepassing
van die voorwaarden tot gevolg heeft dat de Vereniging moet worden
aangemerkt als degene die de prostituees krachtens een (mondelinge)
overeenkomst arbeid heeft doen verrichten als bedoeld in art. 197b Sr.
Gelet op het onder 3.7 overwogene had het Hof derhalve niet ermee
mogen volstaan ook met betrekking tot dat in eerste aanleg onbesproken
onderdeel te verwijzen naar de verwerping van het verweer door de
Rechtbank. Daardoor heeft het Hof in zoverre het zo-even aangeduide
motiveringsvoorschrift geschonden.
3.9.1. Dat verzuim behoeft echter niet tot cassatie te leiden
aangezien het Hof het verweer wat betreft dat in hoger beroep
toegevoegde onderdeel slechts had kunnen verwerpen op grond van het
navolgende.
3.9.2. Voormeld arrest van het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen heeft betrekking op de vraag of, kort gezegd, Poolse en
Tsjechische onderdanen die als zelfstandige ("anders dan in
loondienst") in Nederland de prostitutie wensen uit te oefenen
krachtens de desbetreffende associatieovereenkomsten recht hebben op
toelating en verblijf in Nederland. De nationale rechter dient daarbij
aan de hand van de door het Hof van Justitie onder 5) geformuleerde
voorwaarden na te gaan of de prostitutie anders dan in loondienst
wordt uitgeoefend.
Uit het voorgaande volgt, enerzijds, dat dit arrest geen betrekking
heeft op onderdanen van landen die geen zodanige
associatieovereenkomst met de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten
hebben gesloten en, anderzijds, dat de in de desbetreffende
associatieovereenkomsten voorkomende begrippen "economische
activiteiten anders dan in loondienst" en de voorwaarden aan de hand
waarvan moet worden bepaald of daarvan sprake is uitsluitend van
belang zijn voor het antwoord op de vraag of de bedoelde onderdanen
voor toelating en verblijf in Nederland in aanmerking komen.
Genoemd arrest heeft dus geen rechtstreekse betekenis voor de uitleg
van de term "krachtens overeenkomst arbeid doet verrichten" in art.
197b Sr, nog daargelaten dat de in hoger beroep ingenomen stelling dat
aan de in genoemd arrest onder 5) gestelde voorwaarden zou zijn
voldaan wordt weerlegd in de gebezigde bewijsmiddelen en de daarop
gegeven toelichting. Zo volgt daaruit immers onder meer dat de vrouwen
niet werkzaam waren tegen een beloning die volledig en rechtstreeks
aan haar werden betaald.
3.10. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden.
Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel
in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook
geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve
zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als
voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.A.M. van Schendel,
in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 juni
2004.
Mr. Koster is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
*** Conclusie ***
Nr. 01271/03
Mr. Vellinga
Zitting: 13 januari 2004
Conclusie inzake:
1. Het Gerechtshof te 's Hertogenbosch heeft - behoudens ten aanzien
van de strafoplegging - bevestigd het vonnis van de Rechtbank te
Roermond waarbij verdachte wegens "een ander, die zich wederrechtelijk
toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens
overeenkomst arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat de toegang
of dat verblijf wederrechtelijk is, begaan door een rechtspersoon,
terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden
gedraging, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot straf. Het Hof heeft
verdachte terzake veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een
taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren,
subsidiair 120 dagen hechtenis en voorts tot een geldboete van EUR
18.000,-, subsidiair 225 dagen hechtenis.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 01249/03 en
01271/03. In deze beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verdachte heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, één
middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel houdt in dat de beslissing van het Hof in strijd met het
bepaalde in art. 359 lid 3 Sv niet volledig de redengevende feiten en
omstandigheden bevat die tot de bewezenverklaring hebben geleid en wel
in het bijzonder niet omdat niet gemotiveerd is beslist op het verweer
dat gezien HvJ EG 20 november 2001, C.268-99 geen sprake is van
werkzaamheden in dienstverband.
5. De Rechtbank heeft in haar door het Hof bevestigde vonnis ten laste
van verdachte bewezenverklaard dat:
"de Vereniging op meerdere tijdstippen, in de periode van 1
november 1999 tot en met 25 juni 2000 in de gemeente Tegelen,
en en en
en en en en [betrokkene
8], die, zonder in het bezit te zijn van een geldige
verblijfsvergunning en/of geldig visa, zich wederrechtelijk de toegang
tot en het verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens een
mondelinge overeenkomst arbeid, te weten het zich doen of laten
prostitueren in een bordeel gelegen aan de (percelen
, en a) te , heeft laten verrichten terwijl zij,
verdachte, wist dat de toegang tot Nederland en het verblijf in
Nederland van die en en
en en en en [betrokkene
7] en wederrechtelijk was, aan welke verboden
gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven."
6. Daartoe heeft de Rechtbank in haar door het Hof bevestigde vonnis
de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- de verklaring van verdachte, inhoudende:
"Ik word ook genoemd.
De op 25 juni 2000 in de privéclub aangetroffen buitenlandse
vrouwen hebben allen als prostituee gewerkt in de privéclub ,
gevestigd aan de te .
De vrouwen waren afkomstig uit Rusland, Letland, Hongarije, Tjechië en
Roemenië. Ik ben eigenaar van de percelen , en a
te , waarin de privéclub is gevestigd.
Ik ben voorzitter van de Vereniging en zodoende formeel de baas.
Ik ben alleen bevoegd om namens deze vereniging rechtshandelingen te
verrichten. Ik sta op de loonlijst van deze vereniging.
Het doel van deze vereniging was de relaxindustrie. Dat wil zeggen dat
wij als vereniging de kamers in de privéclub verhuurden aan de
dames die daar klanten willen ontvangen.
Feitelijk bepaalde ik de dagelijkse gang van zaken binnen de privéclub
. Bij aankomst in de privéclub werden de paspoorten van de vrouwen
(meestal) door mij gecontroleerd. Daarna gaf ik toestemming om de
vrouwen als prostituee in de club te laten werken.
Het is juist dat er bij eerdere controles in mijn privéclub
buitenlandse vrouwen werkend zijn aangetroffen, terwijl zij geen
geldige verblijfsvergunning voor Nederland hadden. In zoverre wist ik
dus dat ze een geldige verblijfsvergunning nodig hadden. Ik
controleerde echter alleen de paspoorten op met name minderjarigheid.
Ik hield de dagelijkse administratie van de vrouwen bij. Dit betrof de
ontvangsten van de vrouwen en de uitbetalingen. Ik deed zelf de
uitbetalingen. Meestal betaalde ik aan het einde van de week de
vrouwen -na inhouding van ongeveer de helft van de verdiensten - uit.
Er waren echter ook vrouwen bij, die het geld gelijk wilden hebben.
In de club werden medische voorlichtingsbijeenkomsten (door de GGD)
voor de vrouwen georganiseerd en voorbehoedsmiddelen (condooms) aan
hen verstrekt. Het is logisch dat iemand de leiding heeft in de club.
Als puntje bij paaltje komt, heb ik het uiteindelijk voor het zeggen
in de club."
- een proces-verbaal, inhoudende als relaas van verbalisanten:
"Naar aanleiding van eerdere controles in privéclub was bij mij,
verbalisant Smeets, bekend dat in de prostitutie werd bedreven. Op
25 juni 2000 werd op grond van het bepaalde in de artikelen 97 lid 1
en 551 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering een doorzoeking
verricht in de percelen , en a te ,
zijnde de plaats van vestiging van privéclub .
Bij doorzoeking van de percelen , , en a, die over
en weer via de bar en de keuken, met elkaar in verbinding stonden,
werd de nader te noemen prostituee aangetroffen. De
overige vrouwen bevonden zich vermoedelijk in perceel b
te . Dit perceel werd vervolgens met toestemming van de
bewoner doorzocht. In het souterrain van dit perceel werd
(via een als kast gecamoufleerde deur) een verborgen ruimte gevonden,
waar zich zeven vrouwen ophielden.
De acht vrouwen werden naar hun personalia en identiteitsdocumenten
gevraagd. Bij nader onderzoek bleken zij te zijn genaamd:
, Russische nationaliteit
, Russische nationaliteit
, Letse nationaliteit
, Hongaarse nationaliteit
, Tjechische nationaliteit
, Hongaarse nationaliteit
, Roemeense nationaliteit
, Hongaarse nationaliteit.
Bij controle door de vreemdelingendienst Limburg-Noord werd
vastgesteld dat geen van de hierboven genoemde vrouwen in het bezit
was van een geldige verblijfstitel voor Nederland.
Bij bevraging van de on-line verbinding van de Kamer van Koophandel
Noord-Limburg bleek dat bij hen onder het KvK nummer stond
ingeschreven de verdachte/vereniging met volledige rechtsbevoegdheid:
, statutair gevestigd te , .
Sedert 22 oktober 1993 stond als, gezamenlijk bevoegd, bestuurder
ingeschreven verdachte , geboren te op
1945
Indien bij dit proces-verbaal afschriften zijn gevoegd, zijn deze
afschriften conform het origineel."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van verdachte:
"De avond van de inval was er geen enkel Nederlands meisje in de club
aanwezig. In de club waren toen acht buitenlandse meisjes aanwezig.
Deze meisjes waren werkzaam in de club en hiervoor waren geen
tewerkstelling vergunningen afgegeven. We hebben alles geprobeerd om
een tewerkstelling vergunning voor de meisjes te krijgen zodat ze
konden blijven werken in de club, maar dit was niet mogelijk."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Ik ben in april van dit jaar naar Nederland gekomen om te werken. Ik
wist op het moment dat ik Rusland verliet, dat ik ging werken in een
club in Nederland. Ik werkte in Rusland al in de prostitutie.
Een man bracht mij naar de Club. Ik moest mijn paspoort aan hem geven.
Ik zag dat de naam van de club was. Ik zag dat er ongeveer 7
meisjes in de club waren. Zij legden mij uit wat ik in de club moest
doen.
Het werk wat ik moest doen was het hebben van sex met mannen. Soms was
er een baas aanwezig in de club. Zijn naam was . Ik werkte
in de club van eind april 2000 tot het moment dat ik opgepakt ben.
De klanten moesten vooraf aan de bar betalen. Ze betaalden mij niet.
De barkeeper registreerde mijn naam en hoeveel geld ik had verdiend.
Ik woonde op een kamer in de club. Ik moest daarvoor f 75,-- per week
aan betalen.
gaf mij elke week een afrekenstaat hoeveel ik verdiend
had. Hierop stond van dag tot dag wat ik verdiend had. Ook kreeg ik
van hem dan mijn geld.
We kregen voorlichting van dokters in de club. Zij gaven voorlichting
over injecties voor hepatitus."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Op het einde van de week betaalde mij uit.
Het was zo dat ik de helft van mijn verdiensten als prostituee (en f
75,-- per week) aan de club moest betalen."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Ik ben in mei 2000 naar Nederland gekomen. Mensen hadden mij verteld
dat ik veel geld als prostituee in Nederland kon verdienen.
Een man, genaamd , bracht mij rechtstreeks naar Club
in . In de club kreeg ik een kamer aangewezen.
Door , de baas van de club, werd ik één keer per week
uitbetaald. In de club hingen briefjes, waarop de namen van de meisjes
stonden. Hierop werd tevens genoteerd hoeveel omzet ik gemaakt had.
Ik werkte in de club met condooms. Deze werden gratis ter beschikking
gesteld door de club. Ik moest f 75,- per week aan de club betalen
voor logies en voor drank. Er kwamen mensen van de GGD in de club die
voorlichting kwamen geven."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Ik ben illegaal in Nederland.
Ik ben een maand of vijf, zes geleden naar Nederland gekomen. In
Nederland heb ik in de club gewerkt.
In moest ik de helft van mijn verdiensten afdragen aan de club.
Toen ik in de club aankwam heeft de baas van deze club, ,
naar mijn paspoort gevraagd. Hij heeft dit gecontroleerd.
gaf mij toestemming om in zijn club te komen werken."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Ik ben gisteren aangetroffen in de bergruimte van de club genaamd
. Ik werkte in die club. Ik weet dat ik illegaal ben in Nederland.
De baas van de club, , heeft ons gezegd dat als er
gecontroleerd zou worden door de politie, wij de bergruimte in
moesten.
U vraagt mij wat ik aan de club moest afstaan.
Als er klanten kwamen, deden ze zaken met de personen die achter de
bar stonden. De klanten moesten daar betalen. Van dat geld kreeg ik
iets minder dan de helft. Ik moest ook betalen om te eten en te
slapen. Dat ging van het geld af dat ik verdiende.
zei dat hij ons geld zou bewaren en ons eenmaal per week
zou uitbetalen. Hij deed dat ook.
Er waren een aantal dingen die ik niet wilde doen (onder andere geen
escorte). Dat vond de baas goed."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"U vraagt mij wie mij uitbetaalde in de club.
Dat deed . Hij was de baas in de club. Ik kreeg van
een papier waarop mijn verdiensten stonden vermeld. Ik
weet dat bij de bar een papier lag met onze namen erop. Hierop werden
per dag de werktijden ingevuld.
In de club was ook een rooster waarop iedereen vermeld stond. Dit was
een corveelijst. We moesten dan de lingerie en handdoeken wassen,
afwassen, tafel opruimen en de vloer in de keuken poetsen. Dit ging om
de beurt."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Ik heb twee weken bij gewerkt.
U toont mij "werkbriefjes" van meisjes die ook in de club te
werkten. Op deze briefjes werden onze inkomsten
verantwoord.
De bedragen die voor mijn diensten in rekening werden gebracht, werden
door de klant aan de bar betaald.
Wij kregen de werkbriefjes altijd van , de baas van .
Samen met de briefjes kregen we dan ons geld uitbetaald voor verrichte
arbeid."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Ik ben werkzaam in de club te ."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Ik werk in de club te . U vraagt mij hoe de uitbetaling
in de club geregeld was. Een klant moest per uur betalen. De helft
daarvan mocht ik houden."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Ik ben acht maanden geleden naar Nederland gekomen om te werken in
deze club. ik wist dat het om prostitutie ging.
Als er een klant kwam moest deze vooraf betalen aan de barkeeper. Ik
hield zelf een administratie bij. Deze vergeleek ik dan met de
administratie van de barkeeper. Ik kreeg van mijn geld en
een afrekenstaat.
is de baas van de club
Ik had een kamer in de club. Hiervoor betaalde ik 75,-- peer week.
In de club hebben we ook voorlichting gekregen van twee dokters. Dit
ging over aids, condooms vaccinaties en dergelijke."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Omstreeks november/december 1999 ben ik naar gekomen. Ik heb zelf
aangebeld. Ik werd toen voorgesteld aan de baas genaamd .
(Opm. verbalisant: met wordt bedoeld ).
Ik heb toen mijn eigen paspoort aan getoond en nadat hij
dit gecontroleerd had, gaf hij mij toestemming om in de club te mogen
werken. Enkele dagen later toonde mij een verborgen ruimte
in de kelder van de club. vertelde ons dat wij ons daar
moesten verbergen als er politiecontrole zou komen.
In de club zijn er afspraken gemaakt omtrent de verdeling van de
verdiensten. vertelde mij dat van alles wat ik verdiende,
ik de helft moest afdragen aan de club. Aan het einde van de week
kreeg ik een afrekening van van mijn verdiensten."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Ik ben op verzoek van mijn zwager penningmeester van de
vereniging geworden.
De dagelijkse administratie werd door verzorgd. Hij was de
baas in de club. wist wel dat een aantal meisjes op het
moment dat ze aan het werk gingen in de club, illegaal in Nederland
verbleven."
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Ik begrijp dat U mij wil verhoren naar aanleiding van de laatste
controle in priveclub , te , welke
controle plaatsvond op 25 juni 2000, waarbij acht vrouwen werden
aangetroffen die illegaal in Nederland waren. Ik ben barkeepster in
privéclub .
U vraagt mij hoe de meisjes in de club werden aangenomen.
De meisjes die in wilden komen werken stonden soms meteen al aan
de deur. Ik liet hen binnen en controleerde altijd hun paspoort.
Vevolgens belde ik dan met , die aan de andere kant van het
gebouw woonde. is de voorzitter van de club.
kwam dan het meisje bekijken, bekeek ook het paspoort van het meisje
en wij overlegden dan met elkaar of het meisje in de club kon komen
werken.
U deelt mij mede dat als ik het paspoort bekijk, ik ook de identiteit
en de nationaliteit van de meisjes kan zien en dat ik weet dat meisjes
die hier in de prostitutie werken, illegaal hier verblijven op het
moment dat zij aan het werk gaan.
Ik weet dit naar aanleiding van de vorige controle in 1999."
7. Voorts heeft de Rechtbank in haar door het Hof bevestigde vonnis
overwogen:
"Door de raadsman is, kort gezegd, betoogd dat verdachte terzake van
het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu er geen sprake
is van krachtens overeenkomst of aanstelling verrichte arbeid als
bedoeld in artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht, aangezien
immers door of namens verdachte slechts kamers zijn verhuurd aan de
vrouwen die in de club werkzaam waren.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Ter terechtzitting is, mede aan de hand van de diverse verklaringen
van de vrouwen, allen destijds werkzaam in de privéclub , de
volgende gang van zaken terzake de bedrijfsvoering binnen deze club
aannemelijk geworden.
Bij aankomst van de vrouwen werden hun paspoorten (mede) door
verdachte gecontroleerd, waarna hij bepaalde of de vrouwen
in de club als prostituee mochten komen werken. Verdachte
hield dagelijkse administratie bij. Dit betrof de ontvangsten van de
vrouwen en de uitbetalingen. De klanten rekenden af bij de club,
waarna verdachte op zijn beurt, na inhouding van ongeveer
de helft van de verdiensten, vrijwel wekelijks met de vrouwen
afrekende. Voorts werden er medische voorlichtingsbijeenkomsten voor
de vrouwen georganiseerd en voorbehoedsmiddelen aan hen verstrekt en
hield tevens toezicht op hun corveediensten.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij
eigenaar is van het pand waarin de privéclub gevestigd is, dat hij
voorzitter is van de vereniging en zodoende formeel de baas, dat
hij alleen bevoegd was om namens de vereniging rechtshandelingen te
verrichten, dat hij bij deze vereniging op de loonlijst stond en dat
hij feitelijk de dagelijkse gang van zaken binnen de privéclub
bepaalde.
Uit deze verklaringen, in onderling verband bezien, volgt genoegzaam
dat er tussen de medeverdachte, vereniging en de vorenbedoelde
vrouwen sprake was van een zodanige gezagsverhouding dat de
medeverdachte, vereniging daarin kan worden aangemerkt als
werkgever en verdachte als degene die namens de vereniging
als feitelijk leidinggevende optrad."
8. De Memorie van Toelichting op art. 197b Sr houdt onder meer in:
"De strafbepalingen borduren, zoals aangegeven, verder op artikel II,
onderdeel B van de uitvoeringswet-Schengen. Daarin wordt een nieuw
artikel 197a voorgesteld in het bijzonder gericht tegen diegene die
een ander uit winstbejag behulpzaam is bij het zich verschaffen van
toegang tot of verblijven in Nederland, terwijl hij weet of ernstige
redenen heeft te vermoeden dat de toegang of dat verblijf
wederrechtelijk is. Dat artikel 197a heeft mede betrekking op
toegangsverschaffing of verblijf tot of in een staat, die gehouden is
mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen. Deze
uitbreiding is het gevolg van de omstandigheid, dat het hier gaat om
een implementatie van een verplichting voortvloeiend uit de
Uitvoeringsovereenkomst-Schengen.
Via de voorgestelde artikelen 197b en 197c worden gekwalificeerde
strafbedreigingen ingevoerd ten laste van diegenen die als werkgevers
illegale vreemdelingen gelegenheid geven tot wederrechtelijke toegang
of wederrechtelijk verblijf hier te lande of die daarvan een beroep of
gewoonte maken.
De hierbedoelde gedragingen, waarbij een wederrechtelijk verblijf of
onrechtmatige toegangsverschaffïng van vreemdelingen wordt begunstigd,
zijn niet langer te beschouwen als zuiver ordeningstechnische
delicten, als hoedanig zij wel beschouwd worden in het kader van
artikel 4 WABW. Het gaat hier om vergrijpen, die zich in wezen richten
tegen de openbare orde en die een acute gevaarzetting opleveren voor
de publieke kas."(1)
9. Omdat de wetgever het bestrijden van gedragingen, waarbij een
wederrechtelijk verblijf of een onrechtmatige toegangsverschaffing van
vreemdelingen wordt begunstigd, niet langer heeft willen overlaten aan
het instrumentarium dat de Wet arbeid buitenlandse werknemers (Wabw)
bood en - naar uit genoemde passage uit de Memorie van Toelichting op
art. 197b Sr volgt - de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) biedt,
is van belang hetgeen de memorie van toelichting op de Wav, de
opvolger van de Wabw, inhoudt over de vraag wie als
vergunningplichtige werkgever moet worden aangemerkt:
"In het wetsvoorstel is degene die in een ambt, beroep of bedrijf een
ander arbeid laat verrichten eenduidig aangewezen als werkgever en
daarmee verantwoordelijk voor de arbeid van een vreemdeling. Ten
opzichte van de Wabw is hiermee een stuk onduidelijkheid verholpen,
omdat het in de Wabw van een gekozen arbeidsrelatie afhing of er
sprake was van vergunningsplichtige arbeid en al dan niet in samenhang
daarmee, wie als vergunningsplichtige werkgever moest worden
aangemerkt.
In geval van aanneming van werk kon soms de aannemer
vergunningplichtig zijn, soms de opdrachtgever, indien er feitelijk
sprake was van het inlenen van personeel. Soms ook was niemand
aantoonbaar vergunningplichtig omdat gekozen werd voor een constructie
waarbij vreemdelingen als zelfstandige ondernemers optraden. Het zal
duidelijk zijn dat, waar de betrokkenen er niet steeds belang bij
hadden aan doorzichtigheid mee te werken, dit tot schijnconstructies
en bewijsproblemen ingeval van vermoede overtredingen heeft geleid.
(...)
Dit nieuwe wetsvoorstel beoogt in dit opzicht ten volle duidelijkheid
ten aanzien van de verantwoordelijke werkgever te scheppen. Diegene
die de vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten is
vergunningplichtig in het kader van het wetsvoorstel. Ingevolge deze
bepaling is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en
aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde
tewerkstellingsvergunning."(2)
10. Uit een en ander volgt dat het voor de vraag of iemand een
vreemdeling krachtens overeenkomst arbeid doet verrichten in de zin
van art. 197b Sr niet aankomt op de wijze waarop degene die de arbeid
doet verrichten de verhouding tot de vreemdeling op papier heeft
ingericht, maar op de feitelijke verhouding tot de vreemdeling.(3) Het
gaat de wetgever er immers om het begunstigen van wederrechtelijk
verblijf of onrechtmatige toegangsverschaffing tegen te gaan. Naar het
oordeel van de wetgever wordt daarin niet op toereikende wijze
voorzien door wetgeving die is gericht tegen het tewerkstellen van
vreemdelingen zonder vergunning, onder wie uit de aard der zaak
begrepen moeten worden tewerkgestelde vreemdelingen die onrechtmatig
in Nederland verblijven of zich onrechtmatig toegang tot Nederland
hebben verschaft. Daarom zal het doen verrichten van arbeid in art.
197b Sr zeker niet enger dienen te worden uitgelegd dan in de Wet
arbeid vreemdelingen.
11. In verband met dit laatste komt betekenis toe aan een uitspraak
van de Hoge Raad uit 2002 ter zake van overtreding van art. 2 Wav.(4)
In die zaak oordeelde het Hof:
"Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte
als werkgever de in de bewezenverklaring genoemde vreemdelingen -Polen
en Oekraïners- arbeid heeft doen verrichten in de zin van de Wet
arbeid vreemdelingen. Immers:
a) De vreemdelingen verrichtten hun werkzaamheden in de bedrijfsruimte
en op het landbouwperceel van de verdachte en tussen de andere
werknemers van de verdachte, die soortgelijke werkzaamheden deden. De
vreemdelingen gebruikten materiaal van de verdachte en kregen
instructies met betrekking tot de wijze waarop het werk verricht
diende te worden van een vertegenwoordiger van de verdachte en andere
werknemers;
b) Twee van de zeven vreemdelingen (de Oekraïners) verklaarden door de
verdachte in dienst te zijn genomen tegen een uurloon van f 10,-.
Gelet op de gelijke arbeidssituatie van deze twee Oekraïners en de
overige vreemdelingen (de Polen), is aannemelijk dat dit ook voor de
Polen gold. Daaraan doet niet af dat door de Polen is verklaard dat
zij in plaats van loon 'een soort winstuitkering' zouden krijgen.
Verkrijging van een winstuitkering veronderstelt deelneming op
enigerlei wijze aan een vennootschap. Reeds omdat de Polen niet eens
de naam kenden van het bedrijf namens welke zij benaderd waren om
gedurende enkele weken op het bedrijf van de verdachte te werken, is
de gestelde deelneming niet aannemelijk.
De conclusie van hetgeen hiervoor onder a en b is overwogen, in
onderlinge samenhang beschouwd, kan slechts luiden dat de verdachte de
bedoelde vijf Polen en twee Oekraïners als werkgever arbeid heeft doen
verrichten. Het contract waar de raadsman een beroep op doet, maakt
deze conclusie niet anders, ook al is de koopprijs voldaan en lag het
ondernemersrisico bij omdat het bij de uitleg van het begrip
werkgever in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen aankomt op het
feitelijk werkgeverschap. Dat feitelijk werkgeverschap lag, gelet op
de hierboven opgesomde omstandigheden, bij de verdachte."
's Hofs oordeel dat het werkgeverschap bij de verdachte lag, hield in
het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wav stand
in cassatie. Daarbij ging het met name om de volgende passages uit de
kamerstukken:
"2.1. De reikwijdte van de wet
(...)
De eerste aanpassing, een ruimere definitie van het begrip werkgever,
is bedoeld om duidelijk te maken dat het een werkgever/opdrachtgever
altijd verboden is zonder vergunning vreemdelingen arbeid te laten
verrichten, behalve als de vreemdeling over een verblijfsdocument
beschikt, waaruit blijkt dat voor hem geen beperkingen gelden voor het
verrichten van arbeid. Deze aanpassing was nodig omdat in de praktijk
steeds naar wegen werd gezocht om via sluipwegen en ingewikkelde
constructies het verbod vreemdelingen tewerk te stellen en daarmee de
vergunningplicht te ontgaan. Er is gekozen voor een zodanig ruime
definitie dat er in feite altijd sprake is van een vergunningplicht
tenzij kan worden aangetoond dat een van de uitzonderingen van
toepassing is."(5)
"Degene die de vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten is
vergunningplichtig in het kader van het wetsvoorstel. (...) Degene
voor wie de feitelijke arbeid wordt verricht dient zorg te dragen voor
de aanwezigheid van een vergunning."(6)
"Door de gekozen definitie is iedereen werkgever die een ander in het
kader van ambt, beroep of bedrijf arbeid laat verrichten. Of er sprake
is van een arbeidsovereenkomst of een gezagsverhouding is daarbij niet
meer van belang. Immers alleen het feit dat er in opdracht of ten
dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk
werkgeverschap reeds voldoende. (...)
Uiteraard beperkt het verbod van de wet zich tot die situaties waarin
arbeid voor een ander wordt verricht. Als de arbeid door de
vreemdeling zelf voor eigen rekening en risico wordt verricht en het
produkt vervolgens openbaar ter verkoop wordt aangeboden, is er geen
vergunningplichtige werkgever aan te wijzen. Anders ligt dit bij
schijnconstructies waarbij wel degelijk in opdracht van of ten dienste
van aanwijsbare derden wordt gewerkt. Overigens kan ook bij
constructies als het kopen van oogst in de grond al snel het bestaan
van een schijnconstructie worden aangenomen als de vreemdeling slechts
voor een korte periode binnen een toeristische termijn in Nederland
verblijft en niet of nauwelijks ondernemersrisico loopt of als er door
de vreemdeling in hoofdzaak de eigen arbeid en geen of slechts weinig
risico-dragend kapitaal in de maatschap of vennootschap is
ingebracht."(7)
12. Uit de bewijsoverweging in het door het Hof bevestigde vonnis
volgt dat de Rechtbank zich bij haar oordeel over het bewijs van het
krachtens mondelinge overeenkomst doen verrichten van arbeid heeft
laten leiden door de feitelijke situatie. Zij hecht immers waarde aan
de volgende omstandigheden:
- verdachte controleerde de paspoorten;
- verdachte bepaalde aan de hand daarvan of vrouwen in de club als
prostituée mochten komen werken;
- verdachte hield de administratie van de ontvangsten van de vrouwen
en de uitbetalingen aan hen bij;
- verdachte ontving de betalingen van de klanten en deed daarvan
wekelijks ongeveer de helft aan de vrouwen toekomen;
- verdachte was voorzitter van de club , hij was formeel de baas en
stond bij de vereniging op de loonlijst.
Op grond van deze omstandigheden is klaarblijkelijk bewezen geacht dat
verdachte de in de bewijsmiddelen genoemde prostituées krachtens
mondelinge overeenkomst arbeid heeft doen verrichten en wel omdat uit
genoemde omstandigheden volgt dat de vereniging in feite als
werkgever van deze personen moet worden beschouwd. Dit oordeel geeft
in het licht van de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis geen blijk
van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
13. Bij pleidooi in hoger beroep is namens verdachte een beroep gedaan
op een uitspraak uit 2001 van het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen omtrent het begrip "economische activiteiten anders dan
in loondienst" in de zin van art. 44 lid 4 sub a-i
Associatieovereenkomst met de Republiek Polen en art. 45 lid 4 sub a-i
Associatieovereenkomst met de Tsjechische Republiek.(8) In deze
uitspraak oordeelde het HvJ EG dat dit begrip dezelfde betekenis en
dezelfde draagwijdte heeft als het begrip "werkzaamheden anders dan in
loondienst" in art. 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, art. 43
EG-Verdrag). Het Hof van Justitie oordeelde voorts dat door een
zelfstandige beoefende prostitutie kan worden beschouwd als een
dienstverlening tegen vergoeding die onder genoemde twee begrippen
valt. Volgens het Hof van Justitie moeten art. 44
Associatieovereenkomst met de Republiek Polen en art. 45
Associatieovereenkomst met de Tsjechische Republiek aldus worden
uitgelegd, dat prostitutie onder de in deze bepalingen bedoelde
economische activiteiten anders dan in loondienst valt, wanneer
vaststaat dat zij door de dienstverrichter wordt beoefend:
- zonder enige gezagsverhouding met betrekking tot de keuze van deze
activiteit, de arbeidsomstandigheden en de beloning, - onder zijn
eigen verantwoordelijkheid, en
- tegen een beloning die volledig en rechtstreeks aan hem wordt
betaald.
14. Aan het bij pleidooi in hoger beroep gedane beroep op de eisen die
in deze uitspraak van het HvJ EG worden gesteld wil sprake zijn van
prostitutie anders dan in loondienst heeft het Hof stilzwijgend
voorbij kunnen gaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat aan één
van die eisen - een beloning die volledig en rechtstreeks aan de
prostituée wordt betaald - niet is voldaan: verdachte ontving de
beloning en betaalde daarvan wekelijks slechts ongeveer de helft door
aan de prostituées. Het beroep op genoemde uitspraak vindt zijn
weerlegging dus reeds in de gebezigde bewijsmiddelen.
15. Ik merk nog op dat het betoog van verdachte dat geen
zeggenschap over de prostituées had en dat zij niet verplicht waren te
werken en derhalve van enige gezagsverhouding niet kan worden
gesproken moeilijk valt te rijmen met het feit dat (verdachte als
voorzitter/werknemer van) de prostituées niet alleen liet betalen
voor het huren van een kamer maar bovendien ongeveer de helft van de
door de prostituées gegenereerde inkomsten inhield. Gelet op de
financiële afhankelijkheid van verdachte van de inkomsten van , die
op haar beurt weer in belangrijke mate afhankelijk was van de
inkomsten van de prostituées, heeft de mogelijkheid dat (verdachte als
werknemer van) geen enkele zeggenschap had over het verrichten van
werk door de prostituées en in feite slechts faciliterend bezig was
als hoogst onwaarschijnlijk buiten beschouwing mogen blijven. Gezien
die afhankelijkheid van de inkomsten van de prostituées valt toch
moeilijk aan te nemen dat (verdachte als voorzitter/werknemer van)
zou accepteren dat de prostituées in de gehuurde kamer bleven wonen
zonder als prostituée inkomsten te genereren.
16. Uit het voorgaande volgt dat de bewezenverklaring geen nadere
redengeving behoeft. Het oordeel dat het feit bewezen is kan, verweven
als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet
verder ten toets komen.
17. Het middel faalt.
18. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het
beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Kamerstukken II, 1991-1992, 22 735, nr. 3, p. 37.
2 Kamerstukken II, 1993-1994, 23 574, nr. 3, p. 13.
3 NLR, aant. 3 bij art. 197b Sr (supplement 114, september 2001) merkt
op dat het bestanddeel "arbeidsovereenkomst" als bedoeld in art. 197b
Sr ruim dient te worden uitgelegd, zodat behalve de gewone
arbeidsovereenkomst onder meer ook die tot het verrichten van enkele
diensten daaronder moet worden begrepen.
4 HR 5 februari 2002, NJ 2002, 579.
5 Kamerstukken II, 1993-1994, 23 574, nr. 3, p.4.
6 Kamerstukken II, 1993-1994, 23 574, nr. 3, p. 13-14.
7 Kamerstukken II, 1993-1994, 23 574, nr. 5, p. 2.
8 HvJ EG 20 november 2001, C.268-99.