Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AP1888 Zaaknr: 38937
lijst Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 18-06-2004
Datum publicatie: 18-06-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.937
18 juni 2004
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te Arnhem van 2 september 2002, nr. 00/01665,
betreffende na te melden aanslag in het recht van successie.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging uit de
nalatenschap van B, overleden op 14 juni 1998, een aanslag in het
recht van successie opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt
bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een
aanslag naar een verkrijging van ? 746.063.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het
Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de
Inspecteur vernietigd, de belaste verkrijging vastgesteld op ?
726.166 (? 329.626) en de aanslag verminderd tot een bedrag van ?
118.916 (? 53.961,73). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest
gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht
en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift
ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie klaagt belanghebbende dat het Hof in 4.2 van zijn
uitspraak artikel 3:172 BW heeft geschonden door te oordelen dat
het bestaan van een "regeling" als in dat artikel bedoeld, kan
worden afgeleid uit gedragingen van partijen. De term "regeling"
duidt erop dat een actieve rol van partijen vereist is, aldus
belanghebbende.
Dit betoog faalt. Een "regeling" als bedoeld in artikel 3:172 BW
is, voor zover hier van belang, het geheel van wat partijen "bij
overeenkomst regelen" (artikel 3:168, lid 1, BW). Ingevolge artikel
3:37, lid 1, BW kunnen de (wils)verklaringen die een overeenkomst
tot stand brengen in iedere vorm geschieden, en kunnen zij in een
of meer gedragingen besloten liggen, een en ander tenzij anders is
bepaald. Een dergelijke andersluidende bepaling ontbreekt in de
artikelen 3:168 en 3:172 BW.
3.2. Het oordeel van het Hof dat in dit geval een regeling in de
zojuist bedoelde zin is getroffen, geeft gelet op hetgeen hiervoor
in 3.1 is overwogen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en
kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het
overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het behoefde
geen nadere motivering en is niet onbegrijpelijk. Voorzover
belanghebbende met haar stelling dat door haar in haar hoedanigheid
van rechtsopvolgster onder algemene titel van haar moeder rekening
en verantwoording is afgelegd, waarbij de schuld van de moeder aan
belanghebbende zou zijn erkend, het tegendeel wil betogen, faalt
dat betoog, omdat belanghebbende zich jegens de Inspecteur niet kan
beroepen op verklaringen/ gedragingen die zij, na het overlijden
van haar wederpartij bij de beweerde regeling, te weten haar
moeder, heeft uitgewisseld met zichzelf in haar hoedanigheid van
enig rechtsopvolgster onder algemene titel van haar moeder. Ook in
zoverre kunnen de klachten niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als
voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van
Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I.
Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2004.