Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AP1880 Zaaknr: 38747
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 18-06-2004
Datum publicatie: 18-06-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.747
18 juni 2004
BK
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 juni 2002, nr. BK-01/02364,
betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een
belastbaar inkomen van f 163.015, welke aanslag, na daartegen gemaakt
bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende
is gehuwd. Hij heeft in 1999 een loon van f 212.306 genoten. Zijn
echtgenote heeft in 1999 een loon van f 96.841 genoten. Uit het
huwelijk zijn twee kinderen geboren, B, geboren in 1996, en C, geboren
in 1999. Voor B is het gehele jaar 1999 gebruik gemaakt van acht
dagdelen kinderopvang per week. Voor C is gedurende één maand gebruik
gemaakt van kinderopvang, eveneens voor acht dagdelen per week.
3.2. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte een bedrag van f 7.968
(kosten f 18.624 minus drempel van f 10.656) voor B en een bedrag van
f 1.285 (kosten f 1.552 minus drempel van f 267) voor C aan
buitengewone lasten ter zake van kinderopvang vermeld.
De Inspecteur heeft de buitengewonelastenaftrek voor B berekend op f
397 (het maximumbedrag aan aftrekbare kosten voor kinderopvang per
kind van f 11.053 minus drempel van f 10.656) en het belastbare
inkomen verhoogd met f 7.571 tot f 163.015.
Het Hof heeft het beroep van belanghebbende tegen die, na bezwaar
gehandhaafde, correctie verworpen.
3.3. Middel 1 kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien
artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere
motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van
rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de
rechtsontwikkeling (HR 12 juli 2002, nr. 36254, BNB 2002/400).
3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat het belanghebbende niet vrij staat
om minder dan vier vijfde deel van het in de tabel aangegeven
drempelbedrag in aanmerking te nemen. Dit oordeel is, in aanmerking
genomen dat de stukken van het geding geen andere conclusie toelaten
dan dat belanghebbende voor het betrokken kind op vier dagen per week
beroepsmatige kinderopvang placht te genieten, juist. Daaruit volgt
dat de door belanghebbende voor het Hof ingenomen meer subsidiaire
stelling, die ervan uitgaat dat als belanghebbende niet de in feite
betaalde uitgaven voor vier dagen kinderopvang per week in aftrek zou
brengen, maar slechts uitgaven voor 2,5 dag per week, bij de
berekening van de aftrek de drempel slechts voor 2,5/5 in aanmerking
zou komen, onhoudbaar is. Middel 2 faalt derhalve.
3.5. Belanghebbende herhaalt in middel 3 zijn voor het Hof reeds
gehouden betoog dat er geen verschil mag zijn tussen enerzijds zijn
situatie, waarin hij zijn kind acht dagdelen in een aangewezen
beroepsmatige crèche plaatst, en anderzijds de situatie waarin een
kind voor vijf dagdelen in een aangewezen en voor drie dagdelen in een
niet-aangewezen crèche en/of bij een andere oppas wordt ondergebracht.
Aldus vergelijkt belanghebbende zijn geval met gevallen die niet aan
dat van hem gelijk zijn. Zijn betoog gaat daarom niet op. In zoverre
faalt middel 3.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Zulks
behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie,
geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot
beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of
de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter,
en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en
C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I.
Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2004.