Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
AAM/ASAM/04/40086
Onderwerp Datum
ILO conventie 143 15 juni 2004
Conform mijn toezegging in het AO van 2 juni jl. over de Nederlandse inbreng in de ILO
conferentie 2004, doe ik u schriftelijk de argumenten toekomen waarom Nederland niet is
overgegaan tot ratificatie van de ILO Conventie 143 inzake migrerende werknemers (1975) en
ook niet voornemens is om dit te doen. Het gaat om de volgende bezwaren:
- Art. 8 lid 2 regelt dat legaal verblijvende en werkende arbeidsmigranten in geval van
werkloosheid recht hebben op gelijkheid van behandeling met nationale werknemers ten
aanzien van zekerheid van tewerkstelling, aanvullende werkgelegenheid en herscholing.
Deze bepaling strookt niet met het beleid in Nederland dat voor arbeidsmigranten die
onvrijwillig werkloos zijn geworden, maar nog geen drie jaar op de Nederlandse
arbeidsmarkt zijn, een tewerkstellingsvergunning verplicht blijft.
- Art. 9 lid 1 geeft aan dat illegale werknemers en hun gezinnen dezelfde behandeling dienen
te genieten ten aanzien van rechten op het gebied van salariëring, sociale zekerheid en
andere voorzieningen. Dit is in strijd met de Koppelingswet. In de koppelingswet is
opgenomen dat Illegalen zich niet kunnen verzekeren en geen premies kunnen betalen voor
sociale zekerheid.
- Art. 9 lid 3 verbiedt dat kosten van uitzetting ten laste van betrokkenen komen.
- Art. 12 f verplicht een overheid ertoe om alles in het werk te stellen de arbeidsmigranten
en hun gezinnen te helpen en aan te moedigen hun nationale en volksaard alsmede de
culturele banden met hun land van herkomst te bewaren. Dit is in strijd met het huidige
inburgeringsbeleid.
- Bij art. 14 lid a wordt aangegeven dat ieder lid de vrije keuze van tewerkstelling
afhankelijk kan stellen van de voorwaarde van een periode die niet langer mag zijn dan 2
jaar. In de Nederlandse wetgeving wordt een termijn van 3 jaar gehanteerd.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
2
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid