Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AP1639 Zaaknr: C03/050HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 11-06-2004
Datum publicatie: 15-06-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
11 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/050HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
,
gevestigd te ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
1. ,
gevestigd te ,
2. ,
gevestigd te ,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploot
van 10 juni 1996 verweersters in cassatie - gezamenlijk verder te
noemen: - gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en
gevorderd bij vonnis, voorzover de wet dit toelaat uit voerbaar bij
voorraad, hoofdelijk des dat de een betalende de ander
zal zijn bevrijd, te veroordelen tot het vergoeden van de schade die
door de jegens haar gepleegde onrechtmatige daad heeft
geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 september 1998 de vordering
afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 28 november 2002 heeft het hof voormeld vonnis van de
rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping
van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie
leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 316,34
aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en A.M.J. van
Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B.
Bakels op 11 juni 2004.
*** Conclusie ***
Rolnr C03/050HR
mr J. Spier
Zitting 26 maart 2004
Conclusie inzake
(hierna: )
tegen
1.
2.
(hierna gezamenlijk: )
1. Feiten
1.1 In deze zaak kan worden uitgegaan van de navolgende feiten, zoals
door de Rechtbank Rotterdam in rov. 2 van haar vonnis van 3 september
1998 vastgesteld. Ook het Hof 's-Gravenhage is daarvan in rov. 1 van
zijn in cassatie bestreden arrest uitgegaan.
1.2 heeft aan , die zich bezighoudt met het
kweken van tuinbouwproducten, informatie verstrekt over een door
in 1993/1994 ontwikkeld nieuw tomatenras genaamd W3121
(Cabrion).
1.3 Uit zaden van dat tomatenras zijn door B.V. (hierna: )
tomatenplanten opgekweekt. Voor het seizoen 1994/1995 heeft
van deze tomatenplanten afgenomen. De tomatenplanten, die van
goede kwaliteit waren, zijn in december 1994 aan geleverd.
1.4 In het voorjaar van 1995 is bij en enkele andere telers
in tomatenplanten van het ras Cabrion een bijzondere gevoeligheid voor
"vruchtval" geconstateerd.
1.5 In de door uitgegeven folder "hybride zaden seizoen
1994/1995" (hierna: de folder) is op blz. 11 met betrekking tot het
tomatenras Cabrion het navolgende vermeld:
"(...) W 3121
TmC5VF2NFrWI (P)
NIEUW
Sterk naar voren gekomen uit de praktijkproeven 1994. Valt in het
fijnere tussentype met een vergelijkbare tot iets grovere sortering
dan Revido en een kortere plantopbouw. Het gewas laat zich makkelijk
bewerken en de korte trossteel staat garant voor weinig kniktrossen.
(...)".
1.6 Op blz. 2 van die folder zijn daarin vermelde
restistentie-afkortingen toegelicht en is ter verduidelijking van de
gebezigde terminologie -onder meer- vermeld:
"(...) BEPROEVINGSZAAD
Rassen die in het handelsverkeer worden gebracht, dienen vooraf
officieel toelating te hebben verkregen. Zij worden daartoe bij de
Commissie Toelating Groenterassen voor registratie aangemeld en na
onderzoek in de Nederlandse rassenlijst opgenomen. Via een
administratieve procedure neemt de EEG de nationale toelatingen over
en daarmee verkrijgt het ras tevens verkeersrecht in het gehele
EEG-gebied. In de periode vóór toelating is beperkt handelsverkeer
toegestaan onder een regeling "Beproevingszaad". Met een speciale
sticker op de verpakking wordt dan aangegeven dat het ras in
"onderzoek voor toelating" is. In deze folder worden de rassen, die
onder deze regeling vallen, aangeduid met (P). (...)".
2. Procesverloop
2.1 Op 10 juni 1996 heeft gedagvaard voor de
Rechtbank te Rotterdam. Zij heeft (onder meer) gevorderd dat
wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade, nader
op te maken bij staat, die ten gevolge van de jegens
gepleegde onrechtmatige daad heeft geleden.
2.2 heeft aan haar vordering te grondslag gelegd dat
onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door het
tomatenras Cabrion in het verkeer te brengen terwijl
wist, althans had behoren te weten dat dit met een verhoogde
vruchtuitval te kampen had. Daarbij voert aan dat zij gezien
de bewoordingen in de brochure en een nadien door
uitgegeven folder ervan uit mocht gaan dat het tomatenras hoogwaardig
was en geen last zou hebben van vruchtuitval.
2.3 heeft de vordering bestreden. Volgens haar was de
door haar verstrekte informatie over het ras en de proefnemingen niet
onjuist, onvolledig of onzorgvuldig, in welk verband zij beroep doet
op onderzoek van derden. Zij beroept zich op een exoneratieclausule
ten aanzien van aansprakelijkheid voor schade die is opgenomen in de
aan ter hand gestelde algemene voorwaarden.
2.4.1 In haar vonnis van 3 september 1998 heeft de Rechtbank de
vordering van afgewezen.
2.4.2 Voor zover thans nog van belang heeft zij overwogen:
"5.1 In de folder van is tomatenzaad W3121 aangeduid
als "beproevingszaad", hetgeen inhoudt dat het ras in onderzoek voor
toelating is en dat beperkt handelsverkeer is toegelaten".(1)
2.5 heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.6.1 Na bestrijding van de grieven door heeft het Hof
te 's-Gravenhage het bestreden vonnis bekrachtigd bij arrest van 28
november 2002.
2.6.2 In rov. 4 geeft het Hof aan wanneer sprake zou zijn van
onrechtmatig handelen. In rov. 5 toetst het de aangevoerde stellingen
aan dit uitgangspunt. Het Hof komt tot de conclusie dat onvoldoende is
aangevoerd. Voorts neemt het Hof een aantal concreet genoemde
omstandigheden in aanmerking.
2.6.3 In rov. 6 bespreekt het Hof de stelling dat
bekend had behoren te zijn met de bovenmatige trosiuitval. Het bevindt
haar ongegrond.
2.6.4 Rov. 7 e.v staan in het teken van de subsidiare grondslag,
volgens het Hof onrechtmatig handelen door misleidende mededelingen
(rov. 7). Diengaangaande wordt overwogen:
"8 Het hof stelt voorop dat de regeling van de artikelen 6:194 e.v. BW
alleen van toepassing is op mededelingen die door of namens
zelf zijn openbaar gemaakt. Als zodanig is aan te
merken de brochure van (CvR prod.1); mededelingen die
namens in een persoonlijk gesprek met zijn
gedaan, vallen daar niet onder. Voor aansprakelijkheid voor schade op
grond van artikel 6:194 BW is bovendien vereist dat een
verwijt treft of dat die mededeling op andere gronden voor haar
rekening komt. Zoals hiervoor onder 5 en 6 overwogen, is het hof van
oordeel dat ten tijde van het in het verkeer brengen van het ras, de
wetenschap betreffende de trosuitval bij niet bestond
en dat zij daarvan evenmin op de hoogte had behoren te zijn. Voor de
beoordeling of de mededeling desondanks misleidend is, acht het hof
van belang dat de brochure vermeldt (en uit ' stellingen
blijkt dat zij dit ook heeft begrepen) dat het om een nieuw ras ging.
Achter de resistentie-afkortingen bij W3121 - hiermee wordt de
Cabriontomaat aangeduid- is vermeld: '(p)', hetgeen blijkens de
toelichting op pagina 2 van de brochure betekent dat het ras valt
onder de regeling Beproevingszaad. Dit wil zeggen dat het ras nog in
onderzoek voor toelating is (...). De doelgroep waarvoor de brochure
was bestemd, bestond uit (professionele) telers. Voor deze doelgroep
moet duidelijk zijn geweest dat de positieve kwalificaties van dit
nieuwe ras gebaseerd waren op ervaringen die gedurende een nog maar
korte periode waren opgedaan en dat hieraan dus zekere risico's waren
verbonden. Het is op basis van deze informatie dat een teler zelf de
afweging moet maken of hij bereid is deze risico's te aanvaarden,
zoals gedaan heeft door tomatenplanten af te nemen die
gekweekt waren uit zaden afkomstig van de eerste commerciële levering.
Het hof wijst er nog op dat toen bekend werd met de
problemen van trosuitval, zij zelf in 'aanvullende adviezen
voorjaar/zomerperiode'(CvD prod. 4) hierover informatie heeft
opgesteld. Gelet hierop heeft onvoldoende feiten en
omstandighedengesteld op grond waarvan aansprakelijk is
voor schade van misleidende mededelingen."
2.6.5 In rov. 10 staat het Hof ten slotte stil bij de stelling van
dat een vertegenwoordiger van
( ) zou hebben gegarandeerd dat geen vruchtuitval zou
plaatsvinden. Daaromtrent wordt overwogen:
" (...) Indien een mededeling van de door
gestelde inhoud zou hebben gedaan, brengt dit niet zonder meer mee dat
hierdoor een verbintenis van jegens tot stand
is gekomen op grond waarvan instaat voor het uitblijven
van vruchtuitval. Of dit het geval is, hangt ervan af of
deze mededeling als een verklaring van die strekking heeft opgevat en
in de gegeven omstandigheden ook redelijkerwijs heeft mogen opvatten
(artikel 3:35 BW). Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat
deze mededeling heeft gedaan, is het hof van oordeel
dat deze niet heeft opgevat als een garantie. Immers, bij
conclusie van repliek (ad 9 emn 10) heeft er uitdrukkelijk
op gewezen dat de grondslag van haar vordering onrechtmatige daad is.
(...) Bovendien is het hof van oordeel dat de veronderstelde
mededeling redelijkerwijs niet heeft mogen opvaten als een garantie.
Daarbij heeft het hof de volgende omstandigheden in aanmerking
genomen.
(...)
Het betrof, naar bekend was, een nieuw zaad waarmee nog maar
op beperkte schaal ervaring was opgedaan.
In contractuele verhoudingen pleegt aansprakelijkheid
op grond van teeltadviezen, beschrijvingen en aanbevelingen in haar
brochure voor afwijkende resultaten in het geteelde product uit te
sluiten, hetgeen bekend was, althans bekend kon zijn
(artikel 13 van haar algemene voorwaarden die deel uitmaken van de
bekend brochure van ).
Hieruit volgt dat ook niet jegens
aansprakelijk is uit hoofde van een garantieverbintenis."
2.6.6 In rov. 11 gaat het Hof aan het bewijsaanbod van
voorbij "als onvoldoende gesubstantieerd dan wel niet ter zake
dienend."
2.7 heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Het beroep is
door tegengesproken. Partijen hebben hun stellingen
schriftelijk toegelicht.
3. Bespreking van de middelen
3.1.1 Het eerste middel verwijt het Hof, naar ik mede op grond van de
s.t. begrijp, in de eerste plaats te hebben geoordeeld dat de brochure
waarop het Hof doelt, bestemd was voor de professionele teler. Dat zou
niet uit de processtukken blijken.
3.1.2 Voorts wordt betoogd dat uit de
"enkele toevoeging "p" achter het ras en het achterwege laten van de
mededeling dat niets bekend is over de groei-eigenschappen en het
gedrag van het ras tijdens de kweek (...) wel degelijk een vorm van
onvolledige en dus misleidende reclame . was
gehouden volledige informatie te geven en heeft dit niet gedaan."
3.2 Het middel bestrijdt niet 's Hofs oordeel dat aansprakelijkheid op
grond van art. 6:194 BW eerst aan de orde komt als een
verwijt treft of de door haar gedane mededeling op andere grond voor
haar rekening komt. Het Hof geeft vervolgens aan dat zij geen
wetenschap had of behoorde te hebben van de trosuitval. In beginsel,
zo ligt in het vervolg besloten, brengt dat mee dat
niet aansprakelijk is (rov. 8).
3.3 Hierop gaat het Hof nader in op het verwijt dat
heeft gemaakt. Een verwijt dat volgens het Hof is
gelegen in "verzwijging" van "de eigenschap van trosuitval" (rov. 7).
In dat verband signaleert het Hof dat sprake is van "beproevingszaad",
te weten zaad dat nog in onderzoek is. De doelgroep van de brochure
bestond uit "(professionele) telers." Voor die doelgroep moet, nog
steeds volgens het Hof, duidelijk zijn geweest dat de gebezigde
kwalificaties nog slechts op beperkte ervaring waren gebaseerd en dat
dus sprake was van "zekere risico's".
3.4 Het is al aanstonds de vraag of de eerste klacht feitelijke
grondslag heeft. Immers heeft het Hof "professionele" tussen haakjes
geplaatst.
3.5.1 De vraag of de brochure al dan niet is bestemd voor
professionele telers is voorts van weinig gewicht nu
onmiskenbaar als zodanig valt aan te duiden. Dit volgt reeds uit de
eerste alinea van inleidende dagvaarding waarin aangeeft dat
zij zich bezig houdt met de kweek van tuinbouwproducten en uit de mvg
onder 8.4 waarin zij zich zelf (en de andere afnemers) aanduidt als
"tuinders". Ook alle overige stellingen van partijen zijn moeilijk
anders te begrijpen dan aldus dat (in elk geval) een
professionele teler is. Dat geldt expliciet voor de mva onder 24 en
55. 's Hofs redenering gaat voor daarom sowieso op.
3.5.2 Hoe dit zij, het Hof heeft uit de door zelfs
overgelegde brochure - klaarblijkelijk met het doel dat de rechter
deze zou lezen - geredelijk kunnen afleiden dat deze was bestemd voor
professionele telers, hetgeen intussen een feitelijk oordeel is.
Immers wordt daarin (onder meer) reeds op de eerste pagina gesproken
van "promotionele aktiviteiten op de afzetmarkten" die "het Hollandse
kwaliteitsimago weer op vijzelen".
3.5.3 Opmerking verdient nog dat de Rechtbank in haar vonnis in rov.
5.2 heeft geoordeeld dat de omschrijving en aanprijzing in de brochure
niet misleidend is en niet zodanig is dat:
"(...)een gemiddelde afnemer in de doelgroep tot welke deze reclame is
gericht, niet tot de transactie betreffende het aangeprezen goed zou
zijn overgegaan als hij daarvan wel weet zou hebben gehad."
heeft weliswaar een grief (6) gericht tegen deze overweging,
maar deze richt is niet gericht tegen het toetsingskader: "de
gemiddelde afnemer in de doelgroep tot welke de reclame is gericht".
Integendeel: sluit zich in haar mvg onder 8.4 juist aan bij
de vaststelling door de Rechtbank dat er getoetst dient te worden aan
de 'gemiddelde tuinder'.
3.6 De tweede klacht voldoet niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv.
omdat niet wordt aangegeven waar de daarin genoemde
feitelijke stellingen bij Rechtbank of Hof zou hebben aangevoerd.
Bovendien wordt niet aangegeven waarom 's Hofs hierboven onder 3.3
weergegeven oordeel onjuist of onbegrijpelijk zou zijn.
3.7 De klacht ziet er bovendien aan voorbij dat 's Hofs oordeel, als
gezegd, niet slechts is gebaseerd op de in het middel vermelde twee
elementen.
3.8 verliest ten slotte uit het oog dat, naar het Hof in
cassatie niet bestreden heeft geoordeeld, niet op de
hoogte was van de pretense tekortkomingen van Cabrion (rov. 5). De
klacht dat deze desalniettemin had moeten vermelden
hangt daarom enigszins in de lucht.
3.9 Het tweede middel vertrekt van de gedachte dat het Hof (nog wel
uitgebreid) zou zijn ingegaan op de "vermeende contractuele grondslag"
van de vordering. Aldus zou het Hof hebben verzuimd in te gaan op de
door onder haar vordering geschoven grondslag: art. 6:162
BW.
3.10 Het middel mist feitelijke grondslag. Het Hof heeft de op
onrechtmatige daad gebaseerde grondslag wel degelijk uitvoerig
besproken en wel in rov. 4 t/m 6.
3.11 Ten overvloede nog het volgende. In rov. 9 t/m 11 heeft het Hof
een oordeel geveld over de pretense garantie van . In
dat kader maakt het Hof een aantal opmerkingen over de juridische
betekenis van een garantie en besteedt het onder veel meer aandacht
aan aansprakelijkheid die "in contractuele verhoudingen
pleegt (...) uit te sluiten".
3.12 Het Hof maakt er in rov. 10 expliciet melding van dat
haar op de garantie gegronde vordering op onrechtmatige daad heeft
gestoeld. Het geeft uitvoerig aan dat en waarom deze grondslag in zijn
ogen ondeugdelijk is.
3.13 Het middel bestrijdt 's Hofs oordeel en de gronden waarop het
berust niet inhoudelijk. Nu de door het Hof bijgebrachte gronden in
totaliteit en onderlinge samenhang zijn oordeel kunnen dragen, faalt
de klacht ook daarom. Dat geldt heel in het bijzonder voor de door het
Hof aan het slot van rov. 10 in aanmerking genomen omstandigheden,
waarbij aantekening verdient dat deze voor een deel zijn gebaseerd op
een waardering van feitelijke aard die in cassatie niet op haar
juistheid kan worden getoetst.
3.14 Bij deze stand van zaken kon het Hof het bewijsaanbod inderdaad
passeren.
3.15 Het Hof kon dat eens te meer omdat het college reeds is uitgegaan
van de juistheid van een aantal in het bewijsaanbod genoemde
stellingen. Dat geldt met name voor de verhoogde vruchtuitval bij
andere tuinders (het eerste bewijsaanbod); zie de vaststaande feiten
onder 1.4. Het Hof heeft veronderstellenderwijs aangenomen dat
(een werknemer van ) zich heeft
uitgelaten in de in rov. 9 genoemde zin (het tweede bewijsaanbod): zie
rov. 10.
3.16 Ten aanzien van het derde "bewijsaanbod" ging het blijkens de
bewoordingen ervan om een verzoek deskundigen te benoemen. Daartoe was
het Hof evenwel, volgens vaste rechtspraak, niet gehouden hetgeen de
steller lijkt te hebben onderkend. Immers is tegen het niet gelasten
van zulk een onderzoek geen klacht gericht.
3.17 Los van het onder 3.16 opgemerkte: het middel komt niet op tegen
's Hofs in rov. 5 en 6 opgenomen oordeel dat een en
ander niet wist of behoorde te weten. Het laatste bewijsthema is
daarmee hoe dan ook van de baan.
3.18 In deze zaak zijn geen vragen aan de orde die van belang zijn in
het kader van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Daarom leent zij
zich voor toepassing van art. 81 RO.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van
art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 In gelijke zin de tweede alinea van rov. 5.2.