LJN-nummer: AP1592 Zaaknr: 03/1911 NABW
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 14-05-2004
Datum publicatie: 15-06-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: NABW 03/1911 NIFT
Uitspraak
in het geding tussen
, wonende te , eiser,
gemachtigde mr. L.H. Weijer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan
den IJssel, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 31 juli 2002 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hem
in het kader van zijn bijstandsuitkering verplichtingen worden
opgelegd inzake inschakeling in de arbeid.
Tegen dit besluit eiser bij brief van 9 september 2002 bezwaar
gemaakt.
Bij besluit van 23 mei 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond
verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij
brief van 23 juni 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 8 september 2003 een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2004.
Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door D.K. van de Marel.
2. Overwegingen
Bij de beoordeling van het geding gaat de rechtbank uit van de
volgende feiten.
Eiser heeft in 1995 een buikoperatie ondergaan.
Eiser ontving vanaf 1 januari 1997 een bijstandsuitkering, nadat hij
door de gemeentearts arbeidsongeschikt was verklaard.
Op 4 juli 2002 is eiser gekeurd door de adviserend arts van Argonaut.
In zijn rapportage van 11 juli 2002 heeft de adviserend arts vermeld
dat eiser tal van klachten heeft waaronder hypertensie en diabetes.
Aangegeven is dat eiser in de ochtend lange tijd nodig heeft om tot
dagelijkse dingen te komen en eiser veel loopt om de pijn draaglijk te
maken. In rapportage is vermeld dat geen lichamelijk onderzoek is
verricht omdat anamnese en observatie voldoende informatie
verschaffen. Informatie van behandelaars is niet ingewonnen omdat op
grond van de door eiser verstrekte gegevens en het overige verrichte
onderzoek daarvan geen meerwaarde wordt verwacht in het kader van de
medische beoordeling. De adviserend arts heeft de problematiek
voldoende helder en eenduidig geacht. Geconcludeerd is dat eiser
geschikt is voor passende arbeid gedurende drie uur per dag.
Op aandringen van eiser heeft de adviserend arts informatie opgevraagd
bij de behandelend sector.
In de rapportage van 31 januari 2003 is aangegeven dat informatie van
de huisarts en specialistenbrieven zijn ontvangen. De adviserend arts
heeft in de rapportage vermeld dat in de gegevens van het ziekenhuis
wordt bevestigd dat eiser interne aandoeningen heeft, dat de pijn goed
onder controle is en dat er medisch gezien een stabiele situatie is.
Vermeld is dat uit de gegevens naar voren komt dat eiser al langere
tijd niet meer bij de huisarts is geweest.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de overweging dat het medisch
advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat op goede
gronden is besloten eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, een
arbeidsverplichting gedurende drie uur per dag op te leggen. Daarbij
is overwogen dat het beter was geweest indien de adviserend arts
rechtstreeks bij de medisch specialisten informatie had ingewonnen.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet in staat is
drie uur per dag te werken. Eiser heeft geen normaal dagritme. Hij is
's ochtends twee uur bezig met opstaan. Eiser heeft aangegeven aan
koortsaanvallen te lijden. Hij heeft 24 uur per dag pijnklachten aan
maag en darmen, waarvoor de behandelend sector geen verklaring kunnen
geven. Eiser gebruikt diarree remmende middelen en moet constant
pijnstillers innemen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat een
verjaardag bezoeken voor hem al een probleem is. Alleen door een
dubbele dosis medicatie te nemen, kan eiser enkele uren zonder een
toilet.
Eiser heeft aangegeven dat hij ten tijde van belang onder behandeling
was bij het Pijnteam van het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam en
daar nog steeds onder behandeling is. Eiser wordt aldaar naar zijn
zeggen behandeld door - onder meer - een internist, een uroloog en een
cardioloog. Gesteld is dat de adviserend arts ten onrechte alleen
informatie aan de huisarts heeft gevraagd en niet rechtstreeks bij de
behandelend specialist. Eiser heeft aangegeven dat hij ten tijde van
de rapportage van 31 januari 2003 al langere tijd niet meer bij de
huisarts was geweest. Gemachtigde van eiser heeft gesteld dat hij het
medisch oordeel van de adviserend arts niet heeft kunnen laten toetsen
door een medisch adviseur, aangezien hij niet over de daarvoor
benodigde informatie beschikt.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende rekening
is gehouden met de beperkingen van eiser. Gelet op de door de
adviserend arts aangegeven beperkingen verwacht verweerder dat de
arbeidsverplichting alleen sociale activering zal inhouden,
bijvoorbeeld het doen van vrijwilligerswerk of het volgen van een
cursus. Verweerder beoogt hiermee dat toekomstige reïntegratie van
eiser op de arbeidsmarkt tot de mogelijkheden blijft behoren. Een en
ander wordt uitgewerkt in een trajectplan waarbij met de beperkingen
rekening zal worden gehouden. Verweerder stelt zich op het standpunt
dat de adviserend arts voldoende informatie van de huisarts heeft
gekregen om tot een advies te komen. Volgens verweerder mag ervan
worden uitgegaan dat de huisarts door de specialisten uitvoerig is
geïnformeerd over eisers gezondheidstoestand.
Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat verweerder de
informatie van de huisarts en de specialistenbrieven niet in zijn
bezit heeft. Verweerder heeft gesteld dat het te ver zou voeren om
alle medische stukken in de bezwaarprocedure mee te sturen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Invoeringswet Wet werk en
bijstand dient het onderhavige geschil te worden beoordeeld met
toepassing van de bepalingen van de Algemene bijstandwet.
Artikel 113, eerste lid, van de Algemene bijstandswet luidt als volgt.
1. De belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het
bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking is vanaf de dag
van melding als bedoeld in artikel 68a, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;
b. ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij de
Centrale organisatie werk en inkomen en geregistreerd blijft, indien
hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van
de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c. passende arbeid te aanvaarden;
d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;
e. mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing
of opleiding en aan een scholing of opleiding, die noodzakelijk wordt
geacht;
f. beschikbaar te zijn voor de voorzieningen van de Wet inschakeling
werkzoekenden, mee te werken aan het verkrijgen van die voorzieningen,
daarvan gebruik te maken en daartoe op een aangegeven tijd en plaats
te verschijnen.
In het tweede lid van artikel 113 van de Algemene bijstandswet is
bepaald dat onder passende arbeid wordt verstaan alle arbeid die voor
de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende is
berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke
of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
Ingevolge artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: de Awb) legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle
verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het
horen gedurende te minste een week voor belanghebbenden ter inzage.
In artikel 8:42, eerste lid, van de Awb is - voor zover hier van
belang - bepaald dat het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag
van verzending van het beroepschrift de op de zaak betrekking hebbende
stukken aan de rechtbank zendt.
Niet is betwist dat de door de adviserend arts van de huisarts
ontvangen informatie en de specialistenbrieven in bezwaar niet aan
eiser zijn toegezonden en evenmin ter inzage zijn gelegd.
De rechtbank stelt vast dat het door de adviserend arts ontvangen stuk
houdende de informatie van de huisarts en de specialistenbrieven
behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Zij dienden
immers als onderbouwing van het bestreden besluit. Door de stukken in
bezwaar ter inzage te leggen noch aan eiser toe te zenden heeft
verweerder in strijd met artikel 7:4 van de Awb gehandeld. De stukken
zijn in beroep evenmin overgelegd, waardoor ook artikel 8:42 van de
Awb is geschonden.
Ingevolge jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgend uit
zijn uitspraak van 28 mei 1997, gepubliceerd in RSV 1997/301, leidt de
enkele omstandigheid dat deze stukken niet aan de rechtbank zijn
overgelegd, niet tot de consequentie dat het bestreden besluit moet
worden vernietigd, maar moet acht worden geslagen op een weergave van
de zakelijke inhoud van die stukken.
De rechtbank stelt vast dat de adviserend arts slechts de zakelijke
inhoud van de informatie van de huisarts heeft weergegeven en niet van
de specialistenbrieven. Voorts hebben de rechtbank, eiser en zijn
gemachtigde en verweerder geen van allen kunnen vaststellen of de
beknopte weergave van die informatie juist en volledig is. Geenszins
kan worden aangenomen dat eiser niet in zijn processuele belangen is
geschaad. Het bestreden besluit komt reeds wegens strijd met artikel
7:4 en artikel 8:42 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank overweegt dat eiser reeds in bezwaar heeft aangegeven dat
niet zijn huisarts maar de behandelend specialisten over relevante
informatie beschikken. Nu de adviserend arts desalniettemin heeft
volstaan met het opvragen van informatie bij de huisarts, terwijl de
adviserend arts zelf heeft geconstateerd dat eiser al langere tijd
niet meer bij de huisarts is geweest, is in het ongewisse gebleven of
de adviserend arts zich op voldoende adequate en actuele medische
informatie heeft gebaseerd. Onvoldoende inzichtelijk is of eiser ten
tijde van belang in staat was gedurende drie uur passende arbeid te
verrichten. Verweerder heeft zich er onvoldoende van vergewist of het
onderzoek van de adviserend arts op zorgvuldige wijze heeft
plaatsgevonden. Het bestreden besluit komt derhalve tevens voor
vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb,
op grond van welke bepaling het bestuursorgaan bij de voorbereiding
van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af
te wegen belangen vergaart.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten
die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze
uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de
proceskosten op EUR 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling
in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet
gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat de gemeente Capelle aan den IJssel aan eiser het door hem
betaalde griffierecht van EUR 31,00 vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van EUR 644,-
en wijst de gemeente Capelle aan den IJssel aan als de rechtspersoon
die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick als voorzitter
en mr. A. van Sonsbeeck en mr. J.M. Hamaker als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Vos als griffier,
uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2004.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en
verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de
Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn
voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt
aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze
uitspraak is verzonden.