informatievoorziening aan de Eerste en Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
Kamerbrief inzake informatievoorziening aan de Eerste en Tweede Kamer
over nieuwe Commissievoorstellen
Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG
Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum
10 juni 2004
Auteur
Mw. drs. B. M. Karel
Kenmerk
DIE-274/04
Telefoon
070 348 48 76
Blad
1/25
Fax
070 348 40 86
Bijlage(n)
10
E-mail
die-in@minbuza.nl
Betreft
Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij tien
fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep
Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
1. Proposal for a Directive of the European Parliament and of
the Council on reinsurance and amending Council Directives 73/239/EEC,
92/49/EEC and Directives 98/78/EC and 2002/83/EC (Richtlijn over
herverzekering)
2. Mededeling van de Commissie over de werkzaamheden van oktober
2002 tot december 2003 van het Gezamenlijk EU-forum over
verrekenprijzen in het kader van de belasting op ondernemingen en over
een voorstel tot Gedragscode voor een efficiënte toepassing van het
Arbitrageverdrag (90/436/EEG) van 23 juli 1990
3. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees
Parlement: Verbetering van het toezicht op de industriële visserij in
de EU
4. Mededeling van de Commissie: Naar een actief burgerschap:
cultuur en verscheidenheid in Europa bevorderen door programma's voor
jeugd, cultuur, de audiovisuele sector en participatie van de burger
5. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad betreffende de erkenning van door de lidstaten afgegeven
bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden en tot wijziging van
Richtlijn 2001/25/EG
6. Voorstel voor een richtlijn en twee voorstellen voor
aanbevelingen tot vergemakkelijking van de toelating van onderdanen
van derde landen tot de Europese Gemeenschap met het oog op
wetenschappelijk onderzoek
7. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en
de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1165/98 van de Raad
inzake kortetermijnstatistieken
8. Richtlijn van de Raad tot wijziging van de Richtlijnen
66/401/EEG, 66/402/EEG, 202/54/EG en 2002/57/EG met betrekking tot
onderzoeken onder officieel toezicht en de gelijkwaardigheid van de in
derde landen geproduceerd zaaizaad
9. Mededeling van de Commissie - Follow-up van het denkproces op
hoog niveau over de mobiliteit van patiënten en de ontwikkelingen in
de gezondheidszorg in de Europese Unie
10. Aanbeveling van de Commissie inzake handhaving op het gebied van
verkeersveiligheid
De Staatssecretaris voor Europese Zaken
Atzo Nicolaï
Fiche 1: Richtlijn over herverzekering
Titel: Proposal for a Directive of the European Parliament and of the
Council on reinsurance and amending Council Directives 73/239/EEC,
92/49/EEC and Directives 98/78/EC and 2002/83/EC
Datum Raadsdocument: 21 april 2004
Nr Raadsdocument: 8891/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 273 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep financiële diensten,
Ecofin Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Voorgesteld wordt het toezicht op herverzekeraars in Europees verband
te harmoniseren in het kader van het bereiken van een interne markt
voor financiële diensten in Europa via het Financial Services Action
Plan. Op dit moment zijn de regels voor toezicht op herverzekeraars
niet geharmoniseerd. De afwezigheid van een regelgevend kader in
Europees verband heeft geleid tot aanzienlijke verschillen in het
niveau van toezicht op herverzekeraars. Verschillende nationale
regelingen creëren onzekerheid voor directe verzekeraars en hun
polishouders. Daarnaast leiden verschillen in nationale regelingen tot
handelsbelemmeringen in de interne markt en administratieve lasten
voor herverzekeraars. Verder zal een geharmoniseerd toezichtregime
voor herverzekeraars in Europa de deur open zetten naar erkenning op
belangrijke internationale markten.
Het voorstel bevat het systeem van het "thuislandbeginsel"en
"wederzijdse erkenning". Dit betekent dat toezicht wordt gehouden op
de herverzekeraar in de lidstaat waar die herverzekeraar gevestigd is
(het "thuisland"). Eenmaal in het bezit van een vergunning, afgegeven
door een toezichthouder in één lidstaat, mag een herverzekeraar
activiteiten verrichten in iedere andere lidstaat van de Europese
Unie. In het "gastland" mogen geen additionele eisen worden gesteld
aan de herverzekeraar die een vergunning heeft verkregen. Een op basis
van de richtlijn afgegeven vergunning wordt aldus wederzijds erkend.
Deze systematiek is afgeleid van het regime voor verzekeraars en heeft
haar geschiktheid reeds sinds vele jaren aangetoond.
Ten opzichte van het regime voor verzekeraars is het voorstel op een
aantal punten vereenvoudigd. Zo is de notificatieprocedure (het melden
van aanvang van activiteiten in een andere lidstaat of staat buiten de
Europese Unie) versimpeld voor herverzekeraars en gelden geen
specifieke beleggingsregels voor herverzekeraars. Het voorstel heeft
enkel betrekking op gespecialiseerde ("pure") herverzekeraars. Indien
een verzekeraar herverzekeringsactiviteiten uitoefent is het bestaande
toezichtregime voor verzekeraars van toepassing.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 47, tweede lid, en artikel 55 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Het voorstel geeft de Commissie voor bepaalde onderwerpen de
bevoegdheid om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen (in artikel 55
en 56 van het voorstel). Hierbij is gekozen voor de
regelgevingsprocedure. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een bestaand
comitologie-comité (het Verzekeringscomité); er wordt geen nieuw
comitologie-comité ingesteld.
Subsidiariteit en Proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. Het richtlijnvoorstel draagt bij aan de
voltooiing van een interne markt voor financiële diensten in Europa.
Poportionaliteit: Positief. Slechts de essentiële elementen van het
toezicht worden geregeld. Mede gelet hierop is een richtlijn een
doeltreffend middel.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Met het voorstel worden gespecialiseerde herverzekeraars onder
toezicht geplaatst. De kosten van het toezicht worden voor 11%
gedragen door het ministerie van Financiën. Dit betreft de kosten die
gemaakt worden voor het repressieve toezicht. De andere 89% wordt
gedragen door de herverzekeraars zelf. Dit betreft de kosten voor de
vergunningaanvraag en de kosten voor het reguliere toezicht.
Daarnaast brengt het voorstel administratieve lasten met zich mee voor
de herverzekeraar die onder toezicht staat. Voor het in kaart brengen
van de gevolgen voor de administratieve lasten van het voorstel is
gebruikt gemaakt van het rapport Nulmeting Administratieve lasten
Financiële Markten van Cap Gemini Ernst & Young. Deze "nulmeting" is
opgesteld in het kader van de kabinetsdoelstelling om in deze
kabinetsperiode de administratieve lastendruk met 25% ten opzichte van
31 december 2002 te verminderen. Daarbij is aangesloten bij de
geïnventariseerde kosten voor verzekeraars.
Vooraf wordt nog opgemerkt dat er in Nederland een aantal verzekeraars
is die voornamelijk het herverzekeringsbedrijf uitoefenen. Zij hebben
op dit moment geopteerd voor het toezichtregime voor verzekeraars.
Verwacht wordt dat bij inwerkingtreding van de richtlijn, deze
verzekeraars zullen opteren voor het toezichtregime voor
herverzekeraars, omdat voor herverzekeraars op een aantal punten een
vereenvoudigd regime geldt. In dat geval zal het voorstel voor deze
"herverzekeraars" een lastenverlichtende werking hebben. Voor wat
betreft de vermindering van de administratieve lasten zal dit
voornamelijk tot uiting komen in de notificatieprocedure.
Op dit moment zijn er 15 gespecialiseerde herverzekeraars in Nederland
gevestigd. In het voorstel is opgenomen dat een herverzekeraar, die
het is toegestaan activiteiten te verrichten in een lidstaat op het
moment van inwerkingtreding van de richtlijn, van rechtswege een
vergunning krijgt op grond van de richtlijn. Dit betekent dat
bestaande herverzekeraars in Nederland geen vergunning hoeven aan te
vragen, indien de richtlijn in werking treedt. Wel zullen deze kosten
bestaan voor nieuwe toetreders. Deze vergunningkosten zullen ongeveer
hetzelfde zijn als de kosten die gemaakt worden voor de aanvraag van
een vergunning voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf en
zullen per herverzekeraar neerkomen op ongeveer EUR 36.000 per
aanvraag.
De in Nederland gevestigde herverzekeraar zal aan de voorschriften van
het reguliere toezicht dienen te voldoen. Wederom zijn deze
voorschriften gebaseerd op de voorschriften die gelden voor
verzekeraars. De herverzekeraar moet zorgen voor inrichting van
adequate interne controleprocedures en dient de herverzekeraar
informatie te verschaffen die relevant is voor uitoefening van
toezicht. De kosten bedragen EUR 128.000 per herverzekeraar (het
bedrag voor 15 herverzekeraars is dus EUR 1.920.000).
Voor het beheer van de staten en de financiële toestand dient de
herverzekeraar staten in te dienen bij de Pensioen- &
Verzekeringskamer die een duidelijk beeld geven van het gevoerde
beheer en de financiële toestand. De kosten hiervoor bedragen EUR
144.000 per herverzekeraar ( totaal voor 15 herverzekeraars EUR
2.160.000). Voor het opstellen van een verklaring en het waarmerken
van de staten moet een actuaris worden ingeschakeld. De kosten
hiervoor zullen EUR 360 per herverzekeraar bedragen (totaal voor 15
herverzekeraars EUR 5.400). Tevens zal een jaarverslag moeten worden
ingediend bij de Pensioen-& Verzekeringskamer (EUR 180 per
herverzekeraar, totaal EUR 2.700).
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De Pensioen-&Verzekeringskamer zal met het toezicht op herverzekeraars
worden belast . Het voorstel zal tot aanpassing leiden van de Wet
toezicht verzekeringsbedrijf 1993 .
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking (bij verordeningen en beschikkingen) met
commentaar t.a.v. haalbaarheid:
In het voorstel is nog geen implementatietermijn opgenomen.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: n.v.t.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Het voorstel draagt bij aan de integratie van de financiële markten in
Europa en de internationale financiële stabiliteit. De harmonisatie
van het toezicht op herverzekeraars in Europees verband zal voor alle
partijen (herverzekeraars, verzekeraars en polishouders) positiechenve
gevolgen hebben. Door het voorstel kunnen verzekeraars op een
efficiënte wijze een keuze maken voor een geschikte herverzekeraar.
Belangrijke handelsbelemmeringen zullen worden opgeheven, hetgeen
leidt tot verlaging van de premies voor de polishouders. Voor
herverzekeraars die in Europa actief zijn betekent het voorstel een
aanzienlijke verlaging van de lasten omdat het toezicht in elke
lidstaat hetzelfde is (volstaan kan worden met één vergunning). Verder
zal een geharmoniseerd toezichtregime voor herverzekeraars in Europa
de deur open zetten naar belangrijke internationale markten.
Nederland hecht belang aan het systeem van het "thuislandbeginsel" en
acht het dan ook essentieel dat dit in het voorstel gehandhaafd
blijft.
Fiche 2: Mededeling over verrekenprijzen in het kader van de belasting
op ondernemingen en over een voorstel tot Gedragscode voor een
efficiënte toepassing van het Arbitrageverdrag
Titel: Mededeling van de Commissie over de werkzaamheden van oktober
2002 tot december 2003 van het Gezamenlijk EU-forum over
verrekenprijzen in het kader van de belasting op ondernemingen en over
een voorstel tot Gedragscode voor een efficiënte toepassing van het
Arbitrageverdrag (90/436/EEG) van 23 juli 1990
Datum Raadsdocument: 26 april 2004
Nr Raadsdocument: 8876/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 297 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën i.o.m
EZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Fiscale Vraagstukken,
Ecofin Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In oktober 2001 heeft de Commissie de mededeling: "Naar een interne
markt zonder belastingbelemmeringen. Een strategie voor het
verschaffen van een geconsolideerde heffingsgrondslag aan
ondernemingen voor de vennootschapsbelasting op hun activiteiten in de
gehele EU" (COM(2001)582) uitgebracht. Hierin is een tweeledige
strategie voorgesteld die tot doel heeft de belasting gerelateerde
inefficiënties en belemmeringen voor grens overschrijdende economische
bedrijvigheid in de interne markt weg te nemen. In de mededeling, die
voortbouwt op de resultaten van een onderzoek van de Commissiediensten
(De heffing van vennootschapsbelasting in de interne markt
), worden in detail zowel doelgerichte oplossingen voor
onmiddellijke actie gepresenteerd als stappen die moeten worden gezet
om op de langere termijn ondernemingen een geconsolideerde
heffingsgrondslag voor hun activiteiten in de gehele EU te
verschaffen. Eén van de voorstellen van de Commissie is de instelling
van het Gezamenlijk EU-forum over verrekenprijzen (hierna: `Forum').
Het Forum is naar aanleiding van Raadsconclusies van 11 maart 2002
ingesteld en bestaat uit een vertegenwoordiger uit elke lidstaat en 10
vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven. Het Forum is gevraagd om
praktische (niet-wettelijke) voorstellen te doen om de problemen op
het gebied van verrekenprijzen binnen de EU te verminderen. In
december 2003 heeft het unaniem een rapport aangenomen over de
activiteiten tot dusver; deze activiteiten hadden betrekking op de
toepassing van het Arbitrageverdrag. Bij het rapport is een
gedragscode over de toepassing van het Arbitrageverdrag gevoegd. De
Commissie schaart zich in haar mededeling achter het rapport van
december 2003 en beveelt de Raad aan om de gedragscode voor de
toepassing van het Arbitrageverdrag aan te nemen.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: n.v.t., betreft een mededeling.
Proportionaliteit: n.v.t., betreft een mededeling.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen, aangezien het hier
grensoverschrijdende economische activiteiten binnen de EU betreft
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan in het debat een constructieve houding aannemen.
Nederland vindt het voorkomen van dubbele belasting belangrijk. Een
meer efficiënte werking van het Arbitrageverdrag kan hier aan
bijdragen. Het rapport houdt een goed evenwicht in van de
verschillende belangen.
Fiche 3: Mededeling over verbetering van toezicht op de industriële
visserij in de EU.
Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees
Parlement: Verbetering van het toezicht op de industriële visserij in
de EU
Datum Raadsdocument: 29 maart 2004
Nr Raadsdocument: 7920/04
Nr. Commissiedocument: COM (04) 167
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van LNV i.o.m. FIN en
BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Visserij, Landbouw -en
Visserijraad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Met industriële visserij wordt in deze mededeling bedoeld de visserij
voor verwerking van vis tot vismeel (voor diervoeder).
Op basis van een verslag aan de Raad en het Europees Parlement met
betrekking tot Verordening (EG) nr. 1434/98 heeft de Raad van 29 juni
1998 besloten tot vaststelling van voorwaarden voor de aanvoer van
haring voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke
consumptie. Uiterlijk 31 december 2002 zou op basis van een verslag en
een voorstel van de Commissie hierover een besluit moeten zijn
genomen. Om diverse redenen is deze termijn niet gehaald.
De conclusies van de Commissie inzake het toezicht op de onder de
verordening van 1998 vallende haringvisserij gelden eveneens voor
andere vormen van industriële visserij. Daarom heeft de Commissie
besloten een algemenere mededeling op te stellen over de noodzaak van
een beter toezicht op alle vormen van industriële visserij.
Industriële visserij kenmerkt zich door vangsten van kleine soorten
zoals zandspiering en sprot, waarbij soms moeilijk te achterhalen
hoeveelheden kleine haring kunnen worden bijgevangen.
De Commissie geeft in de mededeling aan dat de instandhouding van
soorten belangrijker is dan de uiteindelijke verwerking van de
soorten. Wel is het van belang bij de bestandsschattingen alle
vangsten van bepaalde soorten binnen industriële visserij te kunnen
achterhalen. Hiervoor worden diverse (gebiedsgerelateerde) beheers- en
controlemaatregelen voorgesteld:
- Sluiting van gebieden bij het volvissen van een quotum;
- Harmonisatie van controle, weging en bemonstering;
- Meldingsplicht en aangewezen aanlandingshavens.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een
mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het
betreft een mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., betreft een mededeling
Consequenties voor de EU-begroting: Strikt genomen zijn er geen
consequenties voor de EU-begroting, omdat het een mededeling betreft.
Aan de Commissie moet echter duidelijkheid gevraagd worden over
eventuele financiële consequenties van uit deze mededeling
voortvloeiende regelgeving.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Strikt genomen zijn er geen financiële consequenties, omdat het een
mededeling betreft. Aan de Commissie moet echter duidelijkheid
gevraagd worden over evt. financiële consequenties van uit deze
mededeling voortvloeiende regelgeving.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan op hoofdlijnen instemmen met deze mededeling. Nederland
heeft geen belangen in de industriële visserij maar staat van oudsher
kritisch tegenover visserij op soorten voor niet-menselijke consumptie
omdat deze van invloed kan zijn op commercieel interessante soorten.
De voorliggende mededeling dringt aan op verbetering van beheer en
controle, waarbij Nederland zal aandringen op verbetering van de
aanlandingscontrole-methoden. Nederland is verder van mening dat
uitgebreider wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van
industriële visserij op de andere commerciële bestanden noodzakelijk
is.
Fiche 4: Mededeling inzake het bevorderen van cultuur en
verscheidenheid in Europa door programma's voor jeugd, cultuur, de
audiovisuele sector en participatie van de burger
Titel: Mededeling van de Commissie: Naar een actief burgerschap:
cultuur en verscheidenheid in Europa bevorderen door programma's voor
jeugd, cultuur, de audiovisuele sector en participatie van de burger
Datum Raadsdocument: 16 maart 2004
Nr. Raadsdocument: 7352/04
Nr. Commissiedocument COM (2004) 154 def.
Eerstverantwoordelijk ministerie: OCW in nauwe samenwerking met
VWS i.o.m. BZK, FIN, SZW en BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Cultuur, Raadswerkgroep
Audiovisueel, Raadswerkgroep Jeugd en Onderwijs-, Jeugd- en
Cultuurraad (OJC-Raad)
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De discussie over "Naar een actief burgerschap"(Making Citizenship
Work), de mededeling van de Commissie inzake de programma's jeugd,
cultuur, audiovisueel en participatie van burgers, wordt zowel op
raadswerkgroepniveau als op ministersniveau, in twee delen gevoerd. In
de Onderwijs- Jeugd- en Cultuurraad (OJC-Raad), zal de mededeling
worden besproken door enerzijds de ministers verantwoordelijk voor
cultuur en anderzijds door de ministers verantwoordelijk voor
jeugdbeleid.
In de mededeling over de Financiële perspectieven van 10 februari 2004
(COM (2004)101 def.), benoemde de Commissie de ontwikkeling van
Europees burgerschap tot één van haar prioriteiten voor toekomstige
actie. Naast stimulering van vrijheid, recht en veiligheid, wil de
Commissie door stimulering van Europese cultuur en diversiteit een
invulling geven aan Europees burgerschap. In deze mededeling geeft de
Commissie een nadere invulling van dit voornemen. Er wordt specifiek
ingegaan op hoe het nieuwe Jeugdprogramma en de programma's voor
Cultuur en Media er uit moeten gaan zien.
De mededeling doet verslag van een gehouden interim evaluatie en een
publieke consultatie. De belangrijkste constatering is dat het huidige
Cultuurprogramma te veel doelstellingen heeft, zeker indien afgezet
tegen de omvang van het beschikbare budget. Evaluatie en publieke
consultatie over het huidige Media Plus programma zijn overwegend
positief.
De Commissie heeft de uitkomsten van alle consultaties en evaluaties
over het Programma Jeugd (2000-2006) in het voorstel verwerkt, waarbij
de sterke punten van het huidige programma overeind zijn gebleven. Het
nieuwe programma en de doelstellingen van het Witboek Jeugd sluiten
goed bij elkaar aan.
De hoofdlijn voor de nieuwe programma's is als volgt:
- Bij het programma Jeugd streeft de Commissie naar de
volgende acties:
- "Jeugd voor Europa" (programma voor steun aan
uitwisselingen en mobiliteit van jongeren alsmede aan initiatieven
voor jongeren);
- "Jongeren van de wereld" (programma om begrip bij jongeren
voor elkaar te stimuleren);
- "Sociaaleducatieve werkers en ondersteuningsregelingen"
(instrument om de kwaliteitsontwikkeling van ondersteuningsregelingen
in de lidstaten te verbeteren);
- "steun voor politieke samenwerking" (instrument om de
samenwerking in het jeugdbeleid in de Unie te verbeteren).
- Bij het toekomstige Cultuurprogramma stelt de Commissie een
duidelijke focus voor en beperking van het aantal actielijnen. Het
aantal projectsubsidies wordt in vergelijking tot de voorgaande
programma's gelimiteerd. De voorgestelde aanpak leidt tot een
versimpeling van het beheer van de programma's. Inhoudelijk worden een
aantal keuzes gemaakt voor acties die goed voldoen aan het
subsidiariteitcriterium. Deze acties betreffen:
- mobiliteit, zowel van personen werkzaam in de culturele
sector als de circulatie van kunstwerken (inclusief immateriële
werken);
- interculturele dialoog. Het nieuwe programma beoogt meer
(1400) culturele samenwerkingsprojecten, steun aan meer (50) netwerken
of culturele organisaties van Europees belang en een groter aantal
onderzoeksopdrachten.
- Met betrekking tot het toekomstige Europese Audiovisuele
programma worden de volgende drie doelstellingen voorgesteld:
- bescherming en uitbreiding van het Europese audiovisuele
erfgoed
- bevordering van de circulatie van Europees audiovisueel
materiaal
- versterking van de concurrentiekracht van de Europese
audiovisuele industrie.
Het nieuwe programma beoogt meer (1.500) audiovisuele operators bij
elkaar te brengen, het marktaandeel van Europese films in andere
landen te verhogen van 11% naar 20% en een verdubbeling van het aantal
Europese films dat in andere EU-lidstaten draait. Voorts worden beoogt
een samenwerking tussen filmacademies, een verdubbeling van de
audiovisuele projecten en een verdubbeling van het aantal
distributiecampagnes.
De Commissie stelt voor om de programma's te stroomlijnen en
eenvoudiger te maken dan de bestaande programma's. Dat betekent:
- Jeugdbeleid wordt gebundeld in één i.p.v. vier
budgetlijnen, andere rechtsbasis voor jeugdbeleid en decentralisatie
van beheer.
- Cultuur: één budgetlijn i.p.v. vijf, en één rechtsbasis
i.p.v. twee.
- Media: één programma i.p.v. twee.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft
een mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: strikt genomen n.v.t., betreft een mededeling.
Echter de in deze mededeling voorgestelde acties met betrekking tot de
onderdelen cultuur en audiovisueel. (mobiliteit, circulatie en steun
aan netwerken) voldoen goed aan het subsidiariteitsbeginsel.
Conform het Nederlandse standpunt m.b.t. de nieuwe Financiële
Perspectieven (FP's) zullen de inhoudelijke voorstellen die op basis
van deze Mededeling t.z.t. gepresenteerd zullen worden, nog getoetst
worden aan het subsidiariteitsbeginsel en de toegevoegde waarde van de
Europese uitgaven (zie ook bij algemene standpuntbepaling).
Proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling.
De in deze mededeling beoogde maatregelen zijn qua geaardheid
vooralsnog als proportioneel te betitelen.
Consequenties voor de EU-begroting:
De mededeling heeft betrekking op de nieuwe FP-periode en bevat nog
geen financieel memorandum. Nederland zal de Commissie vragen zo snel
en precies mogelijk aan te geven wat het financiële beslag van de
toekomstige voorstellen (Jeugd, Cultuur en Media) zal zijn.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Eventuele financiële consequenties komen ten laste van de begroting
van het beleidsverantwoordelijke departement.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): ja
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkleingslanden: geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Financieel (kader):
Wat betreft de mededeling van de Commissie over de nieuwe programma's
voor jeugd, cultuur, audiovisueel beleid en de participatie van
burgers na 2006 (Making Citizenship Work), zal Nederland naar voren
brengen niet vooruit te willen lopen op de nieuwe Financiële
Perspectieven (FP's) en de nog te verwachten voorstellen van de
Commissie te zullen beoordelen aan de hand van het reeds voor de
onderhandelingen over de FP's bepaalde standpunt, in het bijzonder een
reëel constant uitgavenkader van maximaal 1% BNI en het principe
oud-voor-nieuw. Ook zullen de inhoudelijke voorstellen nog worden
getoetst aan het subsidiariteitsbeginsel en de toegevoegde waarde van
de Europese uitgaven.
Inhoudelijk (programma's):
Ten aanzien van de onderdelen Cultuur en Audiovisueel zal Nederland
naar voren brengen positief te staan tegenover de ontvouwde lijn en
wel om de volgende redenen:
- de mededeling stelt een duidelijke focus voor en beperking
van het aantal actielijnen. Het aantal projectsubsidies wordt in
vergelijking tot de voorgaande programma's gelimiteerd;
- de voorgestelde aanpak leidt tot een versimpeling van het
beheer van de programma's;
- inhoudelijk worden een aantal keuzes gemaakt voor acties
(mobiliteit, circulatie en steun aan netwerken) die goed voldoen aan
het subsidiariteitcriterium.
Ten aanzien van het onderdeel Jeugd zal Nederland inhoudelijk naar
voren brengen eveneens positief te staan tegenover de in de mededeling
ontvouwde gedachten. Zij sluiten goed aan bij de doelstellingen van
het Witboek Jeugd en reflecteren voor een belangrijk deel de
uitkomsten van de mid-term evaluatie van het huidige programma Jeugd.
Fiche 5: Richtlijn betreffende erkenning afgegeven bewijzen
beroepsbekwaamheid zeevarenden
Titel: Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad betreffende de erkenning van door de lidstaten afgegeven
bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden en tot wijziging van
Richtlijn 2001/25/EG
Datum Raadsdocument: 26 april 2004
Nr Raadsdocument: 8978/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 311
definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Verkeer en
Waterstaat i.o.m. OCW
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Transport en
Transport, Telecommunicatie en Energie Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en
wachtdienst zijn op internationaal vlak vastgesteld door middel van
het STCW-Verdrag (Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie
betreffende de normen voor zeevarende inzake opleiding, diplomering en
wachtdienst).
In Richtlijn 2001/25/EG zijn de vereisten van het STCW-verdrag
neergelegd en is tevens bepaald dat voor de erkenning van de
bevoegdheden van personen, die al dan niet onderdanen van lidstaten
zijn, de bepalingen gelden van de al bestaande Richtlijnen 89/48/EEG
en 92/51/EEG betreffende het algemeen stelsel van de erkenning van
beroepsopleidingen. Op deze wijze wordt de wederzijdse erkenning van
vaarbevoegdheidsbewijzen tussen de lidstaten uitgesloten van de
toepassing van de desbetreffende bepalingen van het STCW-Verdrag. In
de maritieme sector belemmert een dergelijk systeem de onmiddellijke
erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen en verhindert zo dat
zeevarenden uit de EU-lidstaten direct hun beroep in een andere
lidstaat kunnen uitoefenen.
Deze situatie is derhalve ongunstiger voor EU-zeevarenden dan voor
zeevarenden uit derde landen, voor wie de equivalente procedure van
het STCW-Verdrag geldt of de onlangs geïntroduceerde communautaire
procedure voor de erkenning van diploma's die door derde landen zijn
afgegeven. Verder is maritiem vervoer een van de weinige
transportsectoren, waarvoor de Gemeenschap al in een vrij vroeg
stadium het vereiste minimum kwalificatieniveau voor
beroepsbeoefenaren heeft vastgesteld. Ofschoon er in de sector sinds
1994 geharmoniseerde vereisten bestaan, is de erkenning van diploma's,
die in feite dezelfde minimumeisen inzake beroepsbekwaamheid
bekrachtigen, aan voorwaarden gebonden.
Om deze redenen worden in dit voorstel specifieke regels vastgelegd
voor een onbelemmerde erkenning van bevoegdheden van zeevarenden die
door de lidstaten worden afgegeven.. De voorgestelde maatregel is
bedoeld om eventuele obstakels voor het vrije verkeer van in de
lidstaten gekwalificeerde zeevarenden, op te heffen, hetgeen op de
lange termijn hun mobiliteit verhoogt en hun werkgelegenheid binnen de
Unie bevordert.
Daarnaast omvat het voorstel een aantal maatregelen ter voorkoming van
fraude met vaarbevoegdheidsbewijzen en de controle op naleving in de
lidstaten van de gewijzigde Richtlijn 2001/25/EG door de Commissie,
die daarin bijgestaan wordt door EMSA (European Maritime Safety
Agency).
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 80, lid 2 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie
Instelling nieuw Comitologie-comité: Neen, procedures via bestaand
Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging
door schepen (COSS, opgericht bij Verordening 2099/2002).
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. De lidstaten zijn niet zelfstandig in staat
deze maatregel te nemen.
Proportionaliteit: positief. Een richtlijn is het geëigende instrument
om de doelstelling te verwezenlijken.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Het voorstel legt geen financiële verplichtingen op aan de overheid en
zal de administratieve afhandeling van de erkenning van
vaarbevoegdheidsbewijzen afgegeven door andere lidstaten sterk
vereenvoudigen. Voor het bedrijfsleven betekent het voorstel een
vermindering van administratieve lasten; deze vermindering is
afhankelijk van het werkelijk aantal EU zeevarenden dat op de
Nederlandse vloot dienst zal gaan doen. Aangezien reeds een
aanzienlijk aantal EU zeevarenden thans werkzaam is op de Nederlandse
vloot en reeds is voorzien van de benodigde documenten, zal de invloed
van het voorstel op de reductie van administratieve lasten voor het
Nederlandse bedrijfsleven beperkt zijn.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Implementatie dient plaats te vinden in de Zeevaartbemanningswet
(wijziging artikel 22, derde lid) en het Besluit zeevaartbemanning
handelsvaart en zeilvaart (wijziging artikelen 9 en 10).
Het voorstel bevat een notificatieverplichting voor de lidstaten
inzake de bekendstelling van de nationale autoriteiten die bevoegd
zijn tot opsporing en bestrijding van frauduleuze praktijken inzake
vaarbevoegdheidsbewijzen. Deze notificatieverplichting is éénmalig.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: In verband met
noodzakelijke wijziging van de Zeevaartbemanningswet en daaraan
verbonden parlementaire procedures is de voorgestelde periode (18
maanden) te kort.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Op de Nederlandse vloot zijn enige duizenden zeevarenden uit EU landen
werkzaam waarop deze maatregel betrekking heeft. Nederland heeft dan
ook belang bij zo eenvoudig mogelijke procedures voor de erkenning van
door lidstaten afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen.
Helaas wordt in het voorstel voorbij gegaan aan de bepalingen van het
STCW verdrag die een onbelemmerde erkenning op de wijze zoals wordt
voorgesteld niet toestaan; ondanks de vereenvoudigde procedures zal er
sprake moeten blijven zijn van de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen
van erkenning.
Ook ten aanzien van de wederzijdse erkenning van medische certificaten
bestaat twijfel omdat er geen Europees geharmoniseerde medische eisen
voor de zeevaart zijn vastgelegd.
De wederzijdse erkenning van certificaten inzake medische geschiktheid
kan leiden tot een vermindering van administratieve lasten voor het
bedrijfsleven (bij 3000 zeevarenden vanuit de EU beloopt deze ca. EUR
120.000). Aangezien er binnen de EU aanzienlijke verschillen bestaan
m.b.t. de medische eisen waaraan zeevarenden moeten voldoen, is het
twijfelachtig of de wederzijdse erkenning van certificaten inzake
medische geschiktheid door Nederland en de overige lidstaten kan
worden aanvaard. Advies hierover zal worden ingewonnen bij de Medisch
Adviseur van de Scheepvaartinspectie en zonodig de Nationale
Gezondheidsraad.
Fiche 6: Voorstel tot vergemakkelijking van toelating van derdelanders
tot de Europese Gemeenschap met het oog op wetenschappelijk onderzoek
Titel: Voorstel voor een richtlijn en twee voorstellen voor
aanbevelingen tot vergemakkelijking van de toelating van onderdanen
van derde landen tot de Europese Gemeenschap met het oog op
wetenschappelijk onderzoek
Datum Raadsdocument: 30 maart 2004
Nr Raadsdocument: 7815/04 MIGR 18
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 178 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie i.o.m.
BZ, OCW, SZW, VWS, FIN en EZ
Behandelingstraject in Brussel: Werkgroep migratie (toelating);
Strategisch comité voor immigratie, grenzen en asiel; JBZ-Raad.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Sinds de Commissie in januari 2000 het startsein heeft gegeven voor de
Europese onderzoeksruimte, staat deze centraal in het beleid van
Europese Unie op het gebied van onderzoek. De instemming van de
Europese Raad van Lissabon van maart 2000 heeft van de
onderzoeksruimte de kern gemaakt van het nieuwe strategische doel dat
de Europese Gemeenschap zich voor dit decennium heeft gesteld: de
meest dynamische en concurrerende kenniseconomie van de wereld worden.
Met de ontwerprichtlijn wordt beoogd de condities voor toelating van
onderdanen uit derde landen voor het verrichten van wetenschappelijk
onderzoek te versoepelen en te harmoniseren. Met de twee aanbevelingen
wordt vervolgens beoogd voornoemde toegang te faciliteren, in die zin,
dat wordt voorzien in de afgifte van een verblijfsvergunning
respectievelijk een visum. De aanbevelingen hebben directie werking
maar zijn niet juridisch bindend.
De Commissie wil door middel van een richtlijn een specifieke
procedure instellen voor de toelating van onderdanen uit derde landen
die in de EU onderzoek willen doen. Tewerkstellingsvergunningen (twv)
komen te vervallen, een verblijfsvergunning wordt binnen 30 dagen
afgegeven en de onderzoeksinstellingen sluiten een "hosting agreement"
met de onderzoeker, waardoor de Immigratiedienst niet langer de
kwalificaties van de onderzoeker of het onderzoeksproject hoeft te
toetsen. Bovendien dragen organisaties door het ondertekenen van de
garantstelling een financiële verantwoordelijkheid bij illegaal
verblijf. Wanneer een derdelander die toegelaten is om
wetenschappelijk onderzoek te verrichten een beroep wil doen op de
Openbare Rijkskas dan vervalt zijn verblijfsrecht.
Vooruitlopend op de invoering van de richtlijn wil de Commissie twee
aanbevelingen uitvaardigen:
De eerste aanbeveling roept lidstaten op tot het nemen van praktische
maatregelen die de invoering van de richtlijn later vergemakkelijken
en - in aanvulling op de richtlijn - tot het verdergaand versoepelen
van de regels voor gezinshereniging voor onderzoekers. Deze
aanbeveling richt zich dan ook in het bijzonder op de volgende
terreinen:
- toelating met het oog op onderzoek;
- verblijfstitels;
- gezinshereniging;
- operationele samenwerking.
De tweede aanbeveling betreft de invoering van een uniform visum voor
kort verblijf (maximaal drie maanden) voor onderzoekers ten behoeve
van reizen voor conferenties of werk. De aanbeveling richt zich op de
volgende punten:
- vergemakkelijken van de afgifte van visa;
- verbetering van de internationale mobiliteit van
onderzoekers door het verstrekken van meervoudige visa;
- een geharmoniseerde aanpak ten aanzien van de
bewijsstukken;
- de afgifte van visa aan wetenschappelijke onderzoekers
zonder aanrekening van dossierkosten;
- plaatselijke consulaire samenwerking voor de uitwisseling
van goede praktijken;
- het verstrekken van informatie aan de Commissie m.b.t.
beste praktijken ten behoeve van evaluatie
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 63, lid 3, onder a, en lid 4 EG.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
unanimiteit, adviesrecht Europees Parlement
Instelling nieuw Comitologie-comité: geen
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Het voorstel voor een richtlijn en de
daarbij behorende aanbevelingen borduren voort op hetgeen tijdens de
Europese Raad van Lissabon is afgesproken, te weten noodzaak voor
afstemming van de nationale wetgevingen over de voorwaarden van
toelating en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog
wetenschappelijk onderzoek. Voor de uitwerking van deze afspraak is
communautair optreden noodzakelijk. De onderhavige richtlijn en de
daarbij behorende aanbevelingen vormen een aanvulling op de
initiatieven die de Commissie op het gebied van immigratie met het oog
op werk- en gezinshereniging reeds heeft genomen om de nationale
wetgevingen inzake de toegangs- en verblijfsvoorwaarden voor
onderdanen van derde landen op elkaar af te stemmen, teneinde een
volledig juridisch kader tot stand te brengen waarin de
toegangsvoorwaarden zijn gekoppeld aan het verblijfsdoel.
Proportionaliteit: positief. De door de Commissie voorgestelde
richtlijn gaat niet verder dan de doelstelling uit het EG-verdrag
waarop de richtlijn is gebaseerd.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Het voorstel voor een richtlijn brengt geen verdergaande
verplichtingen voor Nederland met zich mee dan op grond van de
Vreemdelingenwet 2000 thans het geval is. De inhoud van het voorstel
zal geen substantiële gevolgen hebben voor de nationale procedure noch
zijn er voor de (Rijks)overheid financiële gevolgen verbonden aan dit
voorstel, ook niet in de sociale zekerheid. Voor eventuele
tegenvallers zal binnen de departementale begrotingen dekking worden
gevonden.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: 24 maanden na
formele aanname van de richtlijn.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Positief. Het voorstel kan
belemmeringen bij toelating van wetenschappers uit ontwikkelingslanden
verminderen, hun participatie in conferenties binnen de EU
vergemakkelijken en zo bijdragen aan de vanuit ontwikkelingsoogpunt
gewenste 'brain circulation'.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Het kabinet heeft aangegeven dat Nederland op dit gebied een van de
koplopers in Europa wil zijn. Het kabinet heeft deze ambitie ook
uitgesproken in de reactie op de aanbevelingen van het
Innovatieplatform in het rapport "Grenzeloze Mobiliteit
kennismigranten: Hoe krijgen we het talent naar Nederland toe?". Een
notitie genaamd "Kennismigranten" is onlangs naar de Kamer verstuurd.
Het betreft een uitwerking van het kabinetsstandpunt op de
aanbevelingen van het Innovatieplatvorm. Het voorstel van de Commissie
komt in grote lijnen overeen met de nationale prioriteiten.
Fiche 7: Voorstel voor een Verordening tot wijziging van Verordening
(EG) nr. 1165/98 van de Raad inzake kortetermijnstatistieken
Titel: Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de
Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1165/98 van de Raad inzake
kortetermijnstatistieken
Datum Raadsdocument: 13 april 2004
Nr Raadsdocument: 8525/04
Nr. Commissiedocument: COM(2003)823
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken
(Centraal Bureau voor de Statistiek) i.o.m. FIN
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Statistiek, Ecofin
Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het voorstel regelt de aanpassing en uitbreiding van de huidige
verordening uit 1998 inzake kortetermijnstatistieken, die niet voldoet
aan de wensen van onder andere de ECB en andere belangrijke
gebruikers. In de huidige verordening ontbreken enkele voor de ECB en
het monetaire beleid belangrijke onderdelen en komt een aantal
indicatoren te laat beschikbaar. De wijzigingen hebben onder andere
betrekking op een uitbreiding met nieuwe indicatoren, het versnellen
van de levering van een aantal bestaande indicatoren en het omzetten
van enkele bestaande kwartaalindicatoren in maandindicatoren.
Deze aanpassingen bestaan grotendeels uit het in de verordening
verwerken van besluiten die eerder in de Ecofin Raad en het SPC
(Statistiek Programma Comité) zijn genomen in het kader van het
EMU-actieplan en de Voornaamste Europese Economische Indicatoren
(VEEI's). Verder bevat het voorstel gedetailleerde operationele
verbeteringen, onder andere op het gebied van seizoencorrectie en de
wijze van levering van gegevens aan Eurostat. Bovendien voorziet het
voorstel in een aantal haalbaarheidsstudies naar verdere
verbeteringen, zoals indicatoren voor gewerkte uren en brutolonen in
detailhandel en dienstensector en een outputprijsindex voor de
bouwnijverheid.
Een principiële wijziging in het voorstel is de creatie van de
mogelijkheid van het opzetten van Europese steekproefprogramma's voor
het snel verkrijgen van indicatoren op EU/EMU-niveau tegen een zo laag
mogelijke enquêtedruk en zo gering mogelijke kosten voor de lidstaten.
De nieuwe indicatoren betreffen: invoerprijzen van de industrie, het
onderscheid eurozone/niet-eurozone voor een aantal industrievariabelen
en afzetprijzen voor delen van de dienstensector.
Indicatoren die onder de nieuwe verordening worden versneld betreffen
productie en aantal werknemers in de industrie en in de
bouwnijverheid; omzet, deflator/ verkoopvolume en aantal werknemers in
de detailhandel en omzet en aantal werknemers in de dienstensector.
De omzetting van kwartaal- naar maandcijfers geldt voor de
bouwproductie, terwijl een haalbaarheidsstudie is voorzien om ook de
omzetcijfers van de dienstensector naar maandbasis te brengen.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 285, lid 1 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie
Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee, bestaand Comité statistisch
programma
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Het doel van de verordening, het verbeteren
van de kortetermijnstatistieken, kan onvoldoende door de lidstaten
afzonderlijk worden bereikt.
Proportionaliteit: positief. De verordening gaat niet verder dan nodig
is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Consequenties voor de EU-begroting: De totale toewijzing voor de actie
(financiering uit de begroting) bedraagt EUR 4.500.000,-- aan
vastleggingskredieten vanaf 2004/2005, zonder beperking in de periode
van aanwending. Nederland staat op het standpunt dat hiermee geen
voorschot op de nieuwe Financiële Perspectieven (periode 2007-2013)
kan worden genomen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De met het voorstel gemoeide verzwaring van de activiteiten van het
CBS zijn al doorberekend in de jaarlijkse opgave van kosten die
gepaard gaan met nieuwe EU-activiteiten. Hierover is besloten in het
kader van de Rijksbegroting. De uitbreiding met nieuwe indicatoren
leidt in principe tot een verhoging van de administratieve lastendruk
voor het bedrijfsleven. In de praktijk beperkt die verhoging zich tot
het waarnemen van prijsinformatie in de dienstensector en een
gedeeltelijke waarneming van de eurozonesplitsing bij de prijzen in de
industrie, omdat a) een aantal nieuwe indicatoren nu al door het CBS
worden samengesteld (invoerprijzen industrie, maancijfers
bouwproductie, outputprijsindex in de bouwnijverheid, lonen en
gewerkte uren in de detailhandel en de dienstensector), b) het CBS
methoden heeft of ontwikkelt om nieuwe variabelen af te leiden uit
bestaande statistieken en uit registers (de eurozonesplitsing voor
omzet en orders in de industrie, maandomzetcijfers voor de
dienstverlening) en c) het CBS actief meewerkt aan het ontwikkelen van
Europese steekproefprogramma's (voor de detailhandelsomzet en de
eurozonesplitsing voor de industriële invoer- en uitvoerprijzen).
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): De onderhavige
verordening betekent een additionele EU-verplichting voor het Centraal
Bureau voor de Statistiek.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Volgens het voorstel treedt de verordening in zijn algemeenheid in
werking op de twintigste dag na bekendmaking in het Publicatieblad van
de Europese Unie. Voor iedere afzonderlijke verandering vermeldt de
verordening welke overgangstermijnen uiterlijk mogen worden
toegestaan. De termijnen zijn in principe haalbaar, op voorwaarde dat
de inwerkingtreding van de verordening en de uitwerking van een aantal
aspecten ervan niet te lang op zich laat wachten. Een belangrijk
aspect is dat een aantal variabelen indexcijfers betreffen, waarvan
het eerstvolgende basisjaar 2005 is. De voorbereiding van de
implementatie van nieuwe reeksen moet dus in de meeste gevallen in
2005 van start gaan, ook als er wordt voorzien in een overgangstermijn
van bijvoorbeeld twee jaar.
Technisch gezien kan hier vooral een probleem ontstaan bij de
waarneming van de eurozonesplitsing bij de industrieprijzen. Daarvoor
stuurt Eurostat aan op een "Europees Programma", waarvan de concrete
invulling en het draagvlak bij de lidstaten echter nog niet duidelijk
zijn. De ontwerp-wijzigingsverordening ondersteunt uitdrukkelijk de
bepaling van een Europese benadering voor diverse indicatoren, m.a.w.
een gezamenlijke invoerprijsindicator voor de eurolanden.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan akkoord gaan met het voorstel. De tekortkomingen van de
huidige verordening zijn evident en moeten worden opgelost.
Het belang voor Nederland ligt vooral op het terrein van de
implementatie: Nederland streeft naar het hanteren en zonodig
ontwikkelen van statistische methodes die extra enquêtedruk en hogere
kosten voorkomen of minimaliseren. De creatie van de mogelijkheid om
uitbreidingen en verbeteringen door te voeren door het opzetten van
"Europese Programma's" is in dat opzicht een belangrijk nieuw
instrument.
Nederland heeft - net als de andere landen en Eurostat - belang bij
een snelle besluitvorming, vooral in verband met het feit dat voor
nieuwe indexcijferreeksen 2005 het basisjaar moet worden.
Nederland steunt het voorstel, maar benadrukt het belang van het
zoveel mogelijk beperken van extra enquêtedruk en kosten. Nederland
staat op het standpunt dat hiermee geen voorschot op de nieuwe
Financiële Perspectieven (periode 2007-2013) kan worden genomen.
Titel: Richtlijn van de Raad tot wijziging van de Richtlijnen
66/401/EEG, 66/402/EEG, 202/54/EG en 2002/57/EG met betrekking tot
onderzoeken onder officieel toezicht en de gelijkwaardigheid van de in
derde landen geproduceerd zaaizaad
Datum Raadsdocument: niet bekend
Nr Raadsdocument: niet bekend
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 263 definitief
(19-04-04)
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van LNV
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep landbouw, Landbouw -en
Visserijraad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Zaaizaad van landbouwgewassen mag slechts in de handel worden gebracht
als het voldoet aan kwaliteitseisen die zijn vastgelegd in richtlijnen
die voor de verschillende landbouw-gewassen zijn opgesteld. Deze
richtlijnen dateren uit de jaren 60 van de vorige eeuw. Toezicht op de
naleving van deze richtlijnen is door de minister van LNV opgedragen
aan een hiervoor officieel aangewezen ZBO, de Nederlandse Algemene
Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK).
De volgende 3 punten hebben geleid tot het voorstel voor wijziging van
de 4 richtlijnen voor het in de handel brengen van zaaizaden van
landbouwgewassen:
- Er heeft een tijdelijk experiment plaatsgevonden
(1998-2003) met als doel om na te gaan of de kwaliteit van zaaizaad
gelijk zou blijven als zaaizaadbedrijven zelf het zaad zouden
bemonsteren en analyseren, dit onder toezicht van de NAK. Dit in
plaats van officiële bemonstering en analyse van de NAK. Uit het
experiment zijn geen negatieve resultaten gebleken.
- Bij landbouwgewassen moeten de velden waar zaaizaad wordt
geproduceerd officieel worden gekeurd door medewerkers van de NAK. Op
basis van Richtlijn 98/96/EG zijn regels opgesteld om deze veldkeuring
te laten uitvoeren door de bedrijven zelf, dit onder officieel
toezicht van de NAK. De ervaringen zijn positief wat nu leidt tot een
voorstel om dit systeem uit te breiden tot alle gewassen die bestemd
zijn voor de productie van gecertificeerd zaaizaad
- Er is voor een beperkt aantal soorten zaaizaad een
gelijkwaardigheidsverklaring van zaaizaad uit derde landen t.o.v. het
zaaizaad uit de Gemeenschap. Gezien de internationale ontwikkelingen
moet de gelijkwaardigheidsregeling worden uitgebreid naar alle soorten
zaaizaad die voldoen aan de vereisten uit de richtlijnen van de
Gemeenschap.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 37 EG Verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad:
gekwalificeerde meerderheid, EP: advies
Instelling nieuw Comitologie-comité: nee
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: n.v.t., het betreft een exclusieve bevoegdheid van de
Gemeenschap.
Proportionaliteit: positief. De handel in zaaizaad is zeer
internationaal. In het verleden zijn door de Gemeenschap regels
opgesteld om de handel in zaaizaad op de interne markt goed te laten
verlopen en zijn ook afspraken gemaakt over gelijkwaardigheid van
zaaizaad uit derde landen. Deze regels zijn in een aantal richtlijnen
vastgelegd. De afnemers, die zaaizaad kopen zijn daardoor gegarandeerd
van kwalitatief goed teeltmateriaal. De ontwikkelingen leiden er toe
dat meer verantwoordelijkheden bij het bedrijfsleven, dat zaaizaad
produceert, neergelegd kunnen worden waarbij hierop door een officiële
orgaan toezicht wordt gehouden.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De aanpassingen van de richtlijnen leiden ertoe dat voor het
bedrijfsleven de keuze ontstaat om zelf een aantal kwaliteitscontroles
uit de voeren (onder officieel toezicht van de NAK) of de NAK de
kwaliteitscontroles te laten uitvoeren. Dit laatste betekent
handhaving van de huidige situatie.
Uitvoering door de bedrijven zelf zal niet leiden tot minder
administratieve lasten omdat de bedrijven gegevens moeten verzamelen
en opslaan om deze uit te kunnen wisselen met de officiële instantie,
de NAK. Hier staat tegenover dat dubbele werkzaamheden kunnen worden
voorkomen. Dit geldt met name voor de producenten van graszaad.
Schattingen wijzen uit dat dit bij de veldkeuringen van graszaad tot
een jaarlijkse besparing kan leiden van EUR 400.000 voor deze
bedrijven. Bij het nemen van zaaizaadmonsters en analyse hiervan
worden geen kosten bespaard ( aangenomen dat analysekosten door
bedrijven gelijk zijn aan die van de NAK). Wel zijn er logistieke
voordelen omdat bedrijven op elk moment zelf kunnen bemonsteren en
analyseren en niet afhankelijk zijn van derden.
De aanpassingen die nu in de richtlijnen worden doorgevoerd komen
voort uit een verzoek van het bedrijfsleven.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De richtlijn zal naar verwachting worden geïmplementeerd door middel
van een wijziging van het Keuringsreglement van de NAK.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De voorgestelde implementatietermijn is 31 maart 2005. Dit is haalbaar
voor Nederland.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Op dit moment wordt nauwelijks zaaizaad uit ontwikkelingslanden
geïmporteerd. De voorgestelde maatregelen zullen op deze situatie
geen, of een marginale (positieve) invloed hebben.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan instemmen met de voorstellen van de Commissie. De
voorstellen passen bij de ontwikkelingen die in het bedrijfsleven
plaatsvinden waarbij bedrijven zelf steeds meer gebruik gaan maken van
systemen om de kwaliteit te borgen. Om na te gaan of bedrijven aan de
eisen van de richtlijnen voldoen zal door de NAK toezicht moeten
worden gehouden en zal er steekproefsgewijs gecontroleerd moeten
worden. Nederland is voorstander van een zo beperkt mogelijk aantal
steekproeven omdat de ervaringen tot nu toe geen aanleiding geven om
te pleiten voor uitgebreide steekproeven die kostenverhogend zullen
zijn.
Fiche 9: Mededeling over mobiliteit van patiënten en ontwikkelingen in
gezondheidszorg EU
Titel: Mededeling van de Commissie - Follow-up van het denkproces op
hoog niveau over de mobiliteit van patiënten en de ontwikkelingen in
de gezondheidszorg in de Europese Unie
Datum Raadsdocument: 21 april 2004
Nr Raadsdocument: 8682/04 SAN 66
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 301
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van VWS i.o.m. BZK, EZ,
SZW en FIN
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Volksgezondheid, Raad
Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en
consumentenzaken.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De mededeling is een reactie van de Commissie op het eindrapport van
het op 9 december 2003 afgeronde high level reflection process on
patient mobility and healthcare developments in the EU. In de
mededeling pleit de Commissie voor de oprichting van een permanent
mechanisme, te weten een High Level Group on Health and Medical
Services. Dit permanente mechanisme heeft tot doel de Europese
samenwerking tussen lidstaten op het gebied van gezondheidszorg te
bevorderen. Meer in het bijzonder moet het permanente mechanisme de
aanbevelingen gedaan in het high level reflection process on patient
mobility and healthcare developments in the EU verder uitwerken.
De aanbevelingen hebben betrekking op de rechten en plichten van
patiënten, gebruikmaking van schaarse middelen (infrastructuur) en
grensoverschrijdende gezondheidszorg, het ontwikkelen van Europese
centres of reference en ontwikkeling van nieuwe technologieën.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 152, lid 2, EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: nee
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t.. het betreft een
mededeling waarbij nog geen sprake is van formele voorstellen tot
regelgeving of ander gemeenschappelijk optreden.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Eventuele financiële consequenties komen ten laste van de begroting
van het beleidsverantwoordelijke departement.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): -
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: In dit stadium is er geen
effect; de mededeling betreft namelijk grensoverschrijdende
gezondheidszorg binnen de Europese Unie.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is voorstander van de oprichting van een permanent
mechanisme voor gezondheidszorg. Nederland ziet goede mogelijkheden om
de open methode van coördinatie (OMC) als werkmethode te introduceren
in de gezondheidszorg. Dit is in lijn met de kabinetsreactie in
aanloop naar de Voorjaarsraad, waarin Nederland zich positief heeft
uitgesproken over het gebruik van OMC op het terrein van de
gezondheidszorg.
Fiche 10: Aanbeveling inzake handhaving op het gebied van
verkeersveiligheid
Titel: Aanbeveling van de Commissie inzake handhaving op het gebied
van verkeersveiligheid
Datum Raadsdocument: n.v.t.
Nr Raadsdocument: n.v.t
Nr. Commissiedocument: Aanbeveling 2004/345/EG
gepubliceerd op 6 april 2004 (Publicatieblad L111/75)
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie i.o.m.
V&W, BZK, VWS, VROM, FIN, BZ, IPO
Behandelingstraject in Brussel: Aanbeveling zal in een expertgroep
besproken worden.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Commissie heeft een Europees actieprogramma voor verkeersveiligheid
vastgesteld (COM (2003) 311 van 2.6.2003) dat voorziet in operationele
maatregelen om in het jaar 2010 een halvering van het aantal
verkeersslachtoffers in de Unie te bereiken. Deze aanbeveling kan
gezien worden als een aanvulling op het actieprogramma. Doel is een
samenhangend handhavingspakket voor de Unie op de gebieden van
snelheid, alcohol en gordel te bewerkstellingen, gecombineerd met
publieksvoorlichting.
De Commissie beveelt de lidstaten een vijftal zaken aan:
1. Een nationaal handhavingsplan inzake snelheid, alcohol en
gordel volgens een format waarbij zeer specifiek over datum, tijd en
aantal van de verrichte controles gerapporteerd moet worden.
2. Geautomatiseerde snelheidscontrolesystemen,
steeksproefsgewijze alcoholtest, driemaal per jaar intensieve
handhavingsacties voor het gordelgebruik; allemaal gecombineerd met
publiciteitscampagnes.
3. Het (strafrechtelijk) vervolgen van overtredingen door het
opleggen en uitvoeren van een sanctie en/of corrigerende maatregel;
bij overtredingen effectieve sancties opleggen; sancties verzwaren bij
herhaalde overtredingen; als sanctie het rijbewijs kunnen intrekken en
het voertuig immobiliseren.
4. Het instellen van een nationaal coördinatiepunt in elke
lidstaat. De coördinatiepunten zullen worden gebruikt voor de
uitwisseling van de beste handhavingspraktijken en het houden van
contacten over (maatregelen tegen) niet-ingezetenen.
5. De Commissie om de twee jaar informeren over de handhaving
van snelheid, alcohol en gordel overeenkomstig een zeer uitgebreid en
gedetailleerd standaardformulier over de uitvoering van de aanbeveling
en over de ontwikkelingen op de betrokken gebieden.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 211 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief ten aanzien van het meer harmoniseren van de
verkeershandhaving. De toets is echter negatief voor wat betreft het
te gedetailleerd aanbevelen van de wijze waarop de lidstaten de
daadwerkelijke handhaving van snelheid-, alcohol- en gordelbepalingen
uitvoeren.
Proportionaliteit: Nederland plaatst vraagtekens omdat betwijfeld
wordt of dergelijke gedetailleerde maatregelen en voorschriften wel
noodzakelijk zijn.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Nederland voldoet reeds aan de in de aanbeveling voorgestelde
handhavingsinspanningen en zal in dat kader geen extra financiële of
personele consequenties ondervinden. Het om de twee jaar informeren
van de Commissie heeft echter zeker extra administratieve en daarmee
samenhangende financiële en personele consequenties. Het betreft hier
administratieve lasten voor politie, openbaar ministerie, Centraal
Justitieel Incassobureau, Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen en
in ieder geval de ministeries van V&W en Justitie. Opgemerkt kan
worden dat ook nog andere methoden van monitoring van de uitvoering
van de aanbeveling denkbaar zijn zoals bijvoorbeeld. het verlenen van
een ad-hoc audit bevoegdheid aan de Commissie. Deze zou minder
administratieve lasten veroorzaken.
Eventuele budgettaire consequenties moeten worden opgevangen binnen de
begroting van de desbetreffende departementen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Niet van toepassing, betreft een aanbeveling. De Commissie wil
binnenkort wel de lidstaten uitnodigen om de vorderingen bij de
uitvoering van de aanbeveling te bespreken.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland voldoet aan de in de aanbeveling voorgestelde
handhavingsacties op het gebied van snelheid, alcohol en gordel
gecombineerd met publiciteitscampagnes. Op het gebied van de
handhaving van snelheidsovertredingen is de Nederlandse aanpak zelfs
een voorbeeld geweest voor de Commissie bij het opstellen van de
aanbeveling. Nederland kent, naast de reguliere verkeershandhaving
door de regiopolitie in elke regio een apart verkeershandhavingsteam
dat specifieke controles verricht op de gebieden van helm, gordel,
rood licht, alcohol en snelheid. Een nationaal handhavingsplan kent
Nederland niet omdat de afspraken op regionaal niveau met de
verkeershandhavingsteams, worden gemaakt. Deze werkwijze werkt goed en
de meerwaarde van een nationaal handhavingsplan wordt in Nederland
niet gezien.
Zowel bij de politie als bij de rechterlijke macht krijgt de opsporing
en vervolging van verkeersovertredingen voldoende aandacht. Het belang
van Nederland bij deze EU-aanpak van de verkeershandhaving is dat in
de lidstaten van de Unie de verkeershandhaving op het terrein van
snelheid, alcohol en gordel op een gelijkwaardig niveau gebracht
wordt.
Voorts is voor Nederland van belang dat een verbeterde naleving van
snelheidslimieten, ook en vooral in EU-verband, bijdraagt aan
vermindering van geluidhinder en uitstoot van CO2 en NOx, waarvoor op
EU-niveau doelen vastgesteld zijn.
Het om de twee jaar informeren van de Commissie stuit op meer bezwaren
omdat hier nogal wat administratieve consequenties aan kleven en er
momenteel juist een traject in gang is gezet om de administratieve
lasten bij de politie (en andere betrokken overheidsinstanties) terug
te dringen. De Commissie vraagt om zeer uitgebreide en zeer
gedetailleerde informatie over de opsporing, vervolging en berechting
van verkeersovertredingen. Hiermee lijkt de Commissie een vinger aan
de pols te willen houden bij de uitvoering van de aanbeveling en bij
de ontwikkelingen op de betrokken gebieden. Echter, de verwachte
administratieve lasten die een dergelijke uitgebreide en
gedetailleerde informatieverstrekking met zich meebrengen staan niet
in verhouding tot het doel. Nederland acht het dan ook niet wenselijk
om de Commissie om de twee jaar te informeren volgens het bijgevoegd
standaardformulier. Dit zou onevenredig zijn. Het zou de voorkeur
hebben om met een minder gedetailleerd standaardformulier te gaan
werken waarin op hoofdlijnen kan worden aangegeven hoe de handhaving
op snelheid, alcohol en gordel gecombineerd met publiekscampagnes in
de lidstaten wordt gedaan.
De Nederlandsche Bank en de Pensioen-&Verzekeringskamer zullen,
indien het wetsvoorstel daartoe tot wet wordt verheven (Tweede Kamer,
Kamerstukken II, 2003/04, 29 411, nrs. 1-4), integreren tot één
prudentiële toezichthouder, met de naam DNB.
In het kader van de hervorming van het financiële toezicht zal de
Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 worden vervangen door de Wet op
het financieel toezicht, hiervoor wordt verwezen naarKamerstukken II
2001/02, 28 122, nr. 2 (nota Hervorming toezicht).
Ministerie van Buitenlandse Zaken