Den Haag, 4 juni 2004
Betrokkenen confronterend verhoor Bagci-zaak niet strafrechtelijk
vervolgd
De hoofdofficier in arrondissement Den Haag heeft besloten dat geen
van de betrokkenen bij het 'confronterende verhoor' in de Bagci-zaak
strafrechtelijk zal worden vervolgd. De hoofdofficier heeft die
beslissing genomen op basis van het onderzoek van de Rijksrecherche.
De Rijksrecherche had op verzoek van de hoofdofficier in Den Haag
onderzoek gedaan naar het 'confronterende verhoor' dat een 48-jarige
vrouw in september 2003 door de politie werd afgenomen. De vrouw werd
ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij de moord op de
zevenjarige Kumral Bagci in juni 1995. De 48-jarige vrouw pleegde in
september 2003 in een Haagse politiecel zelfmoord.
De hoofdofficier had -zoals gebruikelijk als een verdachte in een
politiecel overlijdt- in deze zaak de Rijksrecherche eerder al om een
onderzoek verzocht. Dat onderzoek heeft zich geconcentreerd op de
directe oorzaak van het overlijden en de relevante omstandigheden.
Naar aanleiding van dat onderzoek concludeerde de hoofdofficier in
februari 2004 dat niet was gebleken van een relatie tussen de
verhoormethode en de zelfdoding van de vrouw. De hoofdofficier besloot
dan ook om geen van de betrokkenen strafrechtelijk te vervolgen.
Kort nadat die beslissing bekend was gemaakt, heeft de advocaat van de
familie van de overleden vrouw aangifte gedaan van belediging tegen de
betrokken politiemensen, de tolk en de psycholoog. Naar aanleiding van
die aangifte heeft de hoofdofficier de Rijksrecherche in februari 2004
opnieuw om een onderzoek verzocht naar het confronterend verhoor.
Uit dat onderzoek door de Rijksrecherche is opnieuw gebleken dat
voorafgaand aan het verhoor en gesteund door openbaar ministerie en
een psycholoog om de volgende redenen gekozen is voor een
confronterende aanpak:
het gaat om een buitengewoon ernstig feit;
in de eerdere verhoren was de verdachte stoïcijns gebleven;
de politie had in de voorafgaande verhoren te maken gehad met een
ontkennende verdachte die aantoonbaar onwaarheden verklaarde.
Voorts werd de wijze van verhoor en taalgebruik ingegeven door de
persoon van de verdachte en de door haarzelf gebezigde taal.
De hardere aanpak is gedurende één verhoor gehanteerd.
De hoofdofficier is van mening dat hij niet anders kan concluderen dan
dat de verbalisanten de oprechte bedoeling hadden dat zij de verdachte
vrouw met gebruikmaking van haar eigen termen en op confronterende
wijze zouden kunnen 'bereiken'. De opzet was zeker niet gericht op het
beledigen van de verdachte.
De hoofdofficier heeft derhalve besloten geen van de betrokkenen bij
deze zaak strafrechtelijk te vervolgen terzake van belediging. Zoals
al aangegeven naar aanleiding van het eerdere onderzoek van de
Rijksrecherche in deze zaak zullen de betrokken ook niet voor enig
ander feit worden vervolgd.
Openbaar Ministerie