Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO7066 Zaaknr: 02573/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 1-06-2004
Datum publicatie: 1-06-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
1 juni 2004
Strafkamer
nr. 02573/03
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Amsterdam van 20 maart 2003, nummer 23/002198-02, in de strafzaak
tegen:
, geboren te (Suriname) op
1958, zonder bekende woonplaats hier te lande, ten tijde van de
betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring
"Havenstraat" te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Rechtbank te Amsterdam van 18 juni 2002 - de verdachte ter zake van 1.
"poging tot zware mishandeling" en 2. "belaging" veroordeeld. Het Hof
heeft bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met
bevel tot verpleging van overheidswege.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a,
tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P.
Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij
schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit
arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van
het beroep. De conclusie is voorzover voor de beoordeling van het
vijfde middel van belang aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof een onjuiste uitleg
heeft gegeven aan het begrip stelselmatig als bedoeld in art. 285b Sr,
althans dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde
ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de telastelegging
onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 12 juli 2001 te
Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft
gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van , met het
oogmerk die te dwingen iets te doen en/of vrees aan te
jagen door:
- die meermalen te bellen en
- tegen die meermalen bedreigingen te uiten, zoals: "als
je mij verlaat dan vermoord ik je" en "ik maak je van kant", althans
woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en
- die via familie en collega's te bedreigen en
- een familielid en een collega bedreigend te bejegenen (op 9 mei 2001
, een collega van en op 7 juli 2001
, de zus van ) en
- die te volgen naar haar werk en
- zich hinderlijk op te houden bij het werk van die op
28 januari 2001 en op 22 februari 2001 en op 26 februari 2001 en op 9
mei 2001 en
- een dreigende brief te sturen naar die en
- hinderlijk en schreeuwend voor de woning van die te
staan op 8 november 2000 en op 7 januari 2001 en op 9 mei 2001."
3.3. Art. 285b, eerste lid, Sr luidt:
"1. Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op
eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te
dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te
jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de
vierde categorie."
3.4. De tenlastelegging is toegesneden op art. 285b, eerste lid, Sr.
Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking
"stelselmatig" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde
betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
3.5. Mede gelet op de ontstaansgeschiedenis van genoemde bepaling
zoals weergegeven in conclusie van de Advocaat-Generaal onder 35, en
in aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent onder
meer de aard, de duur en de frequentie van de gedragingen van de
verdachte, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte
"stelselmatig" inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer
van niet blijk van een onjuiste uitleg van art.
285b, eerste lid, Sr. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.
3.6. Het middel faalt derhalve.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art.
81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot
beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of
de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad
ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak
ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden
verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in
bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 1
juni 2004.
*** Conclusie ***
Nr. 02573/03
Mr. Vellinga
Zitting: 30 maart 2004
Conclusie inzake:
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1. "poging
tot zware mishandeling" en 2. "belaging" veroordeeld. Het Hof heeft
bevolen dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met
verpleging van overheidswege.
2. Namens verdachte hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer,
advocaten te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof voor de oplegging van
de TBS ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een psychologisch
rapport van 15 augustus 2001 terwijl de eerste terechtzitting in hoger
beroep eerst plaatsvond op 9 december 2002.
4. Bij de stukken van het geding bevinden zich, voor zover voor de
beoordeling van het middel van belang:
- een psychologisch rapport van 15 augustus 2001, opgemaakt door
J.W.G.M. van Soest, psycholoog;
- een rapportage van het Pieter Baan Centrum van 9 april 2002,
opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog, en J.H. Scheffer, zenuwarts.
5. De eerste terechtzitting in hoger beroep vond plaats op 9 december
2002. De tweede en laatste terechtzitting in hoger beroep vond plaats
op 6 maart 2003. Het Hof heeft op 20 maart 2003 arrest gewezen.
6. Art. 37 lid 2 Sr - dat ingevolge art. 37a lid 3 Sr van
overeenkomstige toepassing is op de oplegging van de TBS - luidt als
volgt:
"2. De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid slechts
nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend
advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen
van verschillende disciplines - waaronder een psychiater - die de
betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de
gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk
te zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de
aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hiervan
slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de
verdachte."
7. Voor de beoordeling van het middel dient volgens recente
jurisprudentie van de Hoge Raad te worden vooropgesteld dat: a. als
aanvang van de in art. 37, tweede lid, Sr genoemde termijn van een
jaar geldt de dagtekening van het daar bedoelde advies,
respectievelijk van het eerst uitgebrachte van de daar bedoelde
adviezen;
b. als eindpunt van de meergenoemde termijn geldt de dag waarop het
onderzoek ter terechtzitting dat tot oplegging van de maatregel heeft
geleid, overeenkomstig het bepaalde in art. 270 Sv is aangevangen,
onderscheidenlijk opnieuw is aangevangen.(1)
8. Het Hof heeft gebruik gemaakt van een rapportage van het Pieter
Baan Centrum van 9 april 2002, opgemaakt door enerzijds een psycholoog
en anderzijds een zenuwarts. Daarmee is de in art. 37 lid 2 Sr
gestelde eis vervuld, nu dit gedragsdeskundig advies - afkomstig van
twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines onder wie een
psychiater - later dan een jaar vóór de nadere terechtzitting in hoger
beroep is gedagtekend. Dit advies kan de beslissing van het Hof
zelfstandig dragen.
9. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof het psychologisch
rapport van 15 augustus 2001 gebruikt ter nadere onderbouwing van zijn
op basis van de rapportage van het Pieter Baan Centrum genomen
beslissing. Het bepaalde in art. 37 lid 2 Sr staat daaraan niet in de
weg.
10. Het middel faalt.
11. Het tweede middel bevat de klacht dat onder meer art. 5 EVRM is
geschonden doordat het Hof de TBS heeft opgelegd zonder te beschikken
over een recente medische rapportage waaruit de noodzaak van die
maatregel bleek.
12. Het Hof heeft de oplegging van de TBS als volgt gemotiveerd:
"De rechtbank heeft gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden
gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis
hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden
veroordeeld tot dezelfde maatregel als de rechtbank heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op
grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze
zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing
genomen.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin gedurende een lange
periode belaagd ('gestalked'). Hij heeft haar meermalen gebeld en zich
meermalen dreigend - zowel mondeling als schriftelijk - tegenover haar
uitgelaten. Tevens heeft de verdachte meermalen
gevolgd naar haar werk en heeft hij zich meermalen hinderlijk voor
haar woning opgehouden. Verdachte heeft zowel collega's als
familieleden van lastig gevallen en een collega en
een familielid bedreigend bejegend. Aan het eind van deze periode
heeft verdachte - toen hij zich wederom in de avonduren ophield bij de
woning van - geprobeerd de vriend van [het
slachtoffer], , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
door met een mes een stekende beweging naar zijn lichaam te maken.
Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van en haar veel vrees
aangejaagd, hetgeen het hof ter terechtzitting in hoger beroep zelf
door haar getuigenverklaring heeft kunnen vaststellen. De ervaring
leert dat slachtoffers van belaging hiervan nog geruime tijd nadelige
psychische gevolgen kunnen ondervinden. Bovengenoemde feiten
veroorzaken bovendien ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid in
de maatschappij in het algemeen en voor de betrokkenen in het
bijzonder.
Door de poging tot zware mishandeling heeft de verdachte voorts de
openbare veiligheid in het algemeen en de lichamelijke integriteit van
in het bijzonder geschaad en voorts leidt dat tot
gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel
Documentatieregister van 29 januari 2003 is hij reeds eerder
strafrechtelijk veroordeeld.
Bij het bepalen van de maatregel heeft het hof tevens de volgende over
de verdachte uitgebrachte rapporten in aanmerking genomen:
- een psychologisch rapport van 15 augustus 2001, opgemaakt door
J.W.G.M. van Soest, psycholoog;
- een rapportage van het Pieter Baan Centrum van 9 april 2002,
opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog, en J.H. Scheffer, zenuwarts.
Uit de psychologische rapportage van 15 augustus 2001 komt onder meer
-zakelijk weergegeven - het volgende naar voren:
Onderzochte heeft nauwelijks zelfinzicht en ziektebesef is afwezig.
Onderzochte heeft een zwakke persoonlijkheidsstructuur. Hij is
externalistisch georiënteerd. Hij zoekt de oorzaken van zijn problemen
niet bij zichzelf, maar denkt dat anderen, i.c. de "ORG", hem het
leven zuur maken. Daardoor voelt hij zich niet verantwoordelijk om
veranderingen aan te brengen.
Er is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en ook
van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Onderzochte
heeft een paranoïde denkstoornis. Hij heeft een waandenkbeeld.
Daarnaast is er een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in
de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis.
Deze persoonlijkheidsstoornis en de paranoïde denkstoornis bestonden
ten tijde van het plegen van de delicten.
Het gedrag van onderzochte werd ten tijde van de gepleegde delicten
hierdoor in grote mate beïnvloed.
Onderzochte is, gegeven de persoonlijkheidsstoornis en de paranoïde
denkstoornis, in beperkte mate in staat geweest de wederrechtelijkheid
van de feiten in te zien en is op grond van de bovengenoemde
stoornissen in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten.
De kans dat onderzochte weer vergelijkbare delicten pleegt, acht
onderzoeker groot indien er geen behandeling plaats vindt.
Uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 9 april 2002 komt
onder meer -zakelijk weergegeven - het volgende naar voren:
Onderzochte heeft ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde
feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, doch is in
mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil
in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen.
Ondergetekenden (het hof begrijpt: Oudejans en Scheffer) concluderen
dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde
feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en
ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat deze feiten hem
slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Betrokkene is een chronisch, paranoïd psychotische man. In de
etiologie van de psychose lijkt het niet tot stand hebben kunnen komen
van een basale vertrouwensband met de moederfiguur een centrale rol te
spelen. Betrokkene is in zijn ontwikkeling niet in staat geweest
stabiele beelden van zijn ouders te integreren; als volwassene is hij
de facto nog steeds op zoek naar een vrouw als moederfiguur bij wie
hij zich, als kind, kan invoegen in en de geborgenheid ervaren van een
gezin. Bovendien heeft hij een vrouw nodig, omdat hij het alleen-zijn
slecht verdraagt - hij dreigt dan door verlatingsangst te worden
overspoeld en psychotisch te decompenseren - en als gevolg daarvan
verdraagt hij het niet haar te moeten loslaten. Deze dynamiek speelt
bij het onder 1 tenlastegelegde een belangrijke rol. Ten aanzien van
het onder 2 tenlastegelegde speelt de uit de problematiek voortkomende
opgekropte agressie een grote rol.
De kans op herhaling van soortgelijke feiten, het 'stalken' en
bedreigen van zijn ex-vriendin - en in het verlengde daarvan eventueel
verdergaande vormen van agressie tegen haar of tegen anderen - moet
bij onbehandelde problematiek voor betrokkene naar het oordeel van het
onderzoekend team aanzienlijk worden geacht. Dit geldt evenzeer - zij
het op langere termijn - voor een eventuele nieuwe relatie van
betrokkene, waarvan de kans dat die op een gegeven moment zal worden
verbroken - gelet op de aard van betrokkenes problematiek - eveneens
aanzienlijk is. Om bovengenoemde redenen adviseren onderzoekers
betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot
verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof neemt bovenstaande conclusies over en maakt deze tot de zijne.
Het onder 1 bewezenverklaarde is een feit waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert een overtreding van artikel 285b
van het Wetboek van Strafrecht op.
Al het bovenstaande in overweging nemende, is het hof van oordeel dat
na te noemen maatregel passend en geboden is.
Het hof zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en
bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt
verpleegd, nu de veiligheid van anderen danwel de algemene veiligheid
van personen en goederen het opleggen van deze maatregel eist."
13. Art. 5 lid 1, aanhef en sub e, EVRM luidt als volgt, voor zover
thans van belang:
"1. Everyone has the right to liberty and security of person. No one
shall be deprived of his liberty save in the following cases and in
accordance with a procedure prescribed by law:
(...)
(e) the lawful detention (...) of persons of unsound mind (...)".
14. Zoals het middel terecht opmerkt, moeten ten minste de volgende
drie voorwaarden zijn vervuld om een "person of unsound mind" de
vrijheid te kunnen ontnemen overeenkomstig voormeld verdragsartikel:
"firstly, he must reliably be shown to be of unsound mind; secondly,
the mental disorder must be of a kind or degree warranting compulsory
confinement; thirdly, the validity of continued confinement depends
upon the persistence of such a disorder".(2)
In dit verband eist het EHRM dat:
"the individual concerned should not be deprived of his liberty unless
he has been reliably shown to be of "unsound mind". The very nature of
what has to be established before the competent national authority -
that is, a true mental disorder - calls for objective medical
expertise. Further, the mental disorder must be of a kind or degree
warranting compulsory confinement. What is more, the validity of
continued confinement depends upon the persistence of such a
disorder".(3)
De eis van een "objective medical expertise" wordt door het EHRM als
volgt nader toegespitst:
"the medical assessment must be based on the actual state of mental
health of the person concerned and not solely on past events. A
medical opinion cannot be seen as sufficient to justify deprivation of
liberty if a significant period of time has elapsed".(4)
15. De vraag wat moet worden verstaan onder "a significant period of
time" moet worden beantwoord aan de hand van de concrete
omstandigheden van het geval.
16. In het huidige art. 37 lid 2 Sr ligt besloten dat de wetgever zich
op het standpunt stelt dat indien een advies is uitgebracht binnen een
jaar voor de aanvang van de terechtzitting, niet "a significant period
of time" in de hiervoor aangehaalde zin is verstreken.
17. Tot 14 januari 1994 gold ingevolge het toenmalige art. 37 lid 2 Sr
een termijn van ten hoogste een half jaar tussen de datum van
dagtekening van het advies en de datum van de terechtzitting. De
wetgever voerde, samengevat en zakelijk weergegeven, de volgende
redenen aan voor verlenging van deze termijn tot een jaar(5):
- de termijn van een half jaar levert in de praktijk problemen op in
gevallen waarin de beslissing omtrent de TBS niet binnen die termijn
door de feitenrechter kan worden genomen;
- deze problemen zijn met name aan de orde in gevallen waarin het
onderzoek op de terechtzitting opnieuw moet worden aangevangen;
- alsdan is een hernieuwd gedragsdeskundig onderzoek noodzakelijk,
waartoe de verdachte niet altijd bereid is;
- laatstgenoemd bezwaar doet zich met name gevoelen wanneer in de
appèlfase andermaal advies zou moeten worden uitgebracht;
- het risico van verlenging van de termijn van zes maanden tot een
jaar is niet zo groot dat de advisering reeds door dat enkele
tijdsverloop aan kwaliteit inboet en daarom niet meer verantwoord kan
worden gebezigd;
- in de appèlfase kan men aannemen dat redelijke grond bestond voor
het opleggen van de TBS in eerste aanleg;
- de aard van de psychische stoornissen is veelal zodanig dat die
stoornissen niet plotseling geheel verdwijnen of binnen zeer korte
termijn zijn te genezen;
- wanneer de halfjaars-termijn zou worden gehandhaafd zou de
verdachte, ook in de gevallen waarin de uitkomst van het uitgebrachte
advies niet wordt betwist, zonder dringende noodzaak aan een nieuw
intensief onderzoek moeten worden onderworpen.
18. In de onderhavige zaak heeft het Hof bewezenverklaard dat
verdachte zich in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 12 juli
2001 heeft schuldig gemaakt aan belaging en dat hij zich op 16 juli
2001 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Ter
ondersteuning van zijn oordeel (van 20 maart 2003) dat TBS geboden is,
heeft het Hof gebruik gemaakt van gedragsdeskundige rapportages van 9
april 2002 en van 15 augustus 2001. Het Hof heeft de in deze
rapportages verwoorde conclusies overgenomen en tot de zijne gemaakt
en aldus tot uitdrukking gebracht dat de gebrekkige ontwikkeling en
ziekelijke stoornis van verdachtes geestvermogens ten tijde van 's
Hofs uitspraak nog steeds aanwezig waren. Dit oordeel is in het licht
van het voorgaande niet onbegrijpelijk en geeft geen blijk van een
onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet van art. 5 EVRM, in
aanmerking genomen dat tussen de datum waarop de rapportage van het
Pieter Baan Centrum is gedagtekend (9 april 2002) en de uitspraak in
hoger beroep (20 maart 2003) nog geen jaar is verstreken, uit de door
het Hof gebezigde rapporten gelezen in onderling verband en samenhang
door het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk is opgemaakt dat
verdachte reeds geruime tijd aan een ernstige psychische stoornis
leed, en ter 's Hofs terechtzitting niet is aangevoerd dat sinds het
laatste over verdachte uitgebrachte rapport in verdachtes psychische
toestand een wezenlijke verbetering was opgetreden, terwijl - zoals
het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld -
aanwijzingen daarvoor aan verdachtes gedrag ter terechtzitting, voor
zover blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, ook niet
vallen te ontlenen.
19. Het middel faalt.
20. Het derde middel bevat de klacht dat het Hof geen blijk heeft
gegeven het verweer te hebben onderzocht dat verdachte geen van de
deskundigen heeft gesproken, terwijl het Hof desondanks de rapportages
van die deskundigen heeft gebruikt voor de oplegging van de TBS.
21. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep
van 6 maart 2003 is aldaar onder meer het volgende voorgevallen:
"De voorzitter maakt melding van een uittreksel uit het Justitieel
Documentatieregister van 29 januari 2003, van een reclasseringsrapport
van 7 december 2001, van een door psycholoog J.W.G.M. van Soest, vast
gerechtelijk deskundige, opgestelde rapportage van 15 augustus 2001,
van een brief van 14 december 2001 van E.M.M. Mol, psychiater/hoofd
FPD Amsterdam, aan mr. F.P.M. Eberhard, rechter-commissaris, en van
een rapportage van 9 april 2002, opgesteld door J.H. Scheffer,
zenuwarts, en J.M. Oudejans, psycholoog, beiden werkzaam bij het
Pieter Baan Centrum.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Ik heb geen van deze mensen gesproken, dus hoe kunnen ze dat nu
allemaal zeggen? Ik heb ze toch niet gesproken? Eerst ben ik gegijzeld
en gemanipuleerd en nu ben ik zeker psychotisch. Ik weet van het
bestaan van een geheim rapport, een undercover rapport. Vanwege dat
rapport zit ik tussen psychisch gestoorden; zodat ik dan vanzelf wel
psychisch gestoord word. De org is hier verantwoordelijk voor. Ik wil
dat vertrouwelijke rapport hebben.
Al mijn klachten zijn naar Den Haag.
(...)
Tevens verzoekt de raadsman het hof om, indien zijn verweren worden
verworpen, rekening te houden met de hierna genoemde omstandigheden.
Verdachte is van mening dat er bij hem geen sprake is van een
geestesstoornis. Daarnaast adviseert psycholoog Van Soest in zijn
rapportage van 15 augustus 2001 een medicamenteuze behandeling. De
verdediging acht mitsdien een medicamenteuze behandeling passender dan
een terbeschikkingstelling. Psychiatrie in de vorm van een
terbeschikkingstelling zal een omgangsregeling tussen verdachte en
zijn dochter frustreren. Tevens is
terbeschikkingstelling gezien de ernst van de tenlastegelegde feiten
buitenproportioneel. In het licht van de beginselen van
proportionaliteit en subsidiariteit zou plaatsing in een psychiatrisch
ziekenhuis, hetzij een voorwaardelijke gevangenisstraf met als
bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich laat opnemen, gepaster
zijn. Daarnaast verzoekt de verdediging het hof om geen acht te slaan
op de rapportage van het Pieter Baan Centrum, nu deze rapportage niet
met de verdachte is besproken."
22. Met het oog op de oplegging van de TBS heeft het Hof gebruik
gemaakt van meergenoemd rapport van het Pieter Baan Centrum van 9
april 2002. Dit, zich bij de stukken van het geding bevindend, rapport
bevat onder meer een verslag van de psycholoog J.M. Oudejans van het
psychologisch onderzoek ten aanzien van verdachte (p. 19 e.v.). Dit
verslag houdt, zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, in
dat verdachte de psycholoog telkens te kennen heeft gegeven niet aan
een onderzoek te willen meewerken en niet met de psycholoog te willen
praten, maar dat verdachte toch iedere keer bereid bleek om de
psycholoog in zijn cel te laten en te praten. Dezelfde gang van zaken
deed zich voor tussen verdachte en de zenuwarts J.H. Scheffer (p. 25
e.v.).
23. Tegen deze achtergrond is 's Hofs kennelijke oordeel dat verdachte
met de gedragsdeskundigen heeft gesproken, niet onbegrijpelijk en
behoeft het evenmin nadere motivering. Verweven als het is met
waarderingen van feitelijke aard kan 's Hofs oordeel in cassatie niet
verder ten toets komen.
24. Het middel faalt.
25. Het vierde middel bevat de klacht dat het Hof onvoldoende heeft
gemotiveerd op grond waarvan het de TBS heeft gelast, althans dat het
Hof onvoldoende blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of en in
hoeverre een minder vergaande maatregel zou kunnen worden opgelegd.
26. Het Hof heeft de oplegging van de maatregel van TBS gemotiveerd
zoals hiervoor bij de bespreking van het tweede middel is weergegeven.
27. Vooropgesteld moet worden dat de feitenrechter vrij is in de
bepaling van de sanctie en de waardering van de factoren die hij
daartoe van belang acht. Deze afweging is aan hem voorbehouden. In
cassatie kan dus niet worden onderzocht of de juiste sanctie is
opgelegd en evenmin of de sanctie beantwoordt aan alle daarvoor in
aanmerking komende factoren, zoals de ernst van het feit of de persoon
van de verdachte.(6)
28. Het Hof heeft met de zojuist weergegeven motivering tot
uitdrukking gebracht waarom het de terbeschikkingstelling met bevel
tot verpleging van overheidswege heeft opgelegd (vgl. artikel 359,
leden 5, 6 en 8 Sv) en niet een andere sanctie, zoals de door de
raadsman bepleite plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis(7) of
voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en
geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Evenmin behoeft het
nadere motivering, in aanmerking genomen dat - naar het Hof met
juistheid heeft vastgesteld - naar aanleiding van beide
bewezenverklaarde feiten de onderhavige maatregel kan worden opgelegd
en dat het onder 1. bewezenverklaarde feit (poging tot zware
mishandeling) een geweldsdelict oplevert in de zin van art. 359 lid 8
Sv. Ook 's Hofs oordeel dat de kans op herhaling van soortgelijke
feiten als belaging aanzienlijk moet worden geacht en dat de
veiligheid van anderen danwel de algemene veiligheid van personen en
goederen het opleggen van deze maatregel eist, is in het licht van de
door het Hof aangehaalde inhoud van de door het Hof genoemde rapporten
niet onbegrijpelijk en kan wegens verwevenheid met waarderingen van
feitelijke aard in cassatie niet verder ten toets komen.
29. Voorzover het middel blijkens de toelichting nog een beroep doet
op een passage uit het gedragskundig advies van J.W.G.M. van Soest van
15 augustus 2001 waarin een ten opzichte van 's Hofs oordeel
afwijkende conclusie wordt getrokken, miskent het dat de feitenrechter
niet verplicht is zijn ten opzichte van de deskundige afwijkende
opvatting nader te motiveren.(8) Het Hof heeft zich kennelijk en niet
onbegrijpelijk laten leiden door het recentere rapport van het Pieter
Baan Centrum.
30. Het middel faalt.
31. Het vijfde middel is gericht tegen het bewijs van het onder 2.
bewezenverklaarde en in het bijzonder tegen 's Hofs oordeel dat sprake
is van "wederrechtelijk stelselmatig" inbreuk maken. Volgens de
steller van het middel heeft het Hof een onjuiste uitleg begrepen aan
het begrip stelselmatig in de zin van art. 285b Sr, althans de
bewezenverklaring te dier zake onvoldoende met redenen omkleed.
32. Het Hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van
belang, ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 12 juli 2001 te
Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft
gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van , met het
oogmerk die te dwingen iets te doen en/of vrees aan te
jagen door:
- die meermalen te bellen en
- tegen die meermalen bedreigingen te uiten, zoals: "als
je mij verlaat dan vermoord ik je" en "ik maak je van kant", althans
woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en
- die via familie en collega's te bedreigen en
- een familielid en een collega bedreigend te bejegenen (op 9 mei 2001
, een collega van en op 7 juli 2001
, de zus van ) en
- die te volgen naar haar werk en
- zich hinderlijk op te houden bij het werk van die op
28 januari 2001 en op 22 februari 2001 en op 26 februari 2001 en op 9
mei 2001 en
- een dreigende brief te sturen naar die en
- hinderlijk en schreeuwend voor de woning van die te
staan op 8 november 2000 en op 7 januari 2001 en op 9 mei 2001".
33. Daartoe heeft het Hof de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
"7. Een ambtsedig proces-verbaal met nummer 2001187793-1 van 13 juli
2001, opgemaakt door R.M. Tjin-Tham-Sjin, adjunct inspecteur van de
Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde
bladzijden 84-89).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk
weergegeven, als verklaring van :
Tussen 1 oktober 2000 en 12 juli 2001 te Amsterdam werd ik bedreigd en
belaagd door . Op 20 oktober 2000 wilde ik een feestje
organiseren voor mijn dochter. kwam langs en begon te
schelden en te provoceren. Hij heeft ruzie gekregen met mijn
familieleden. Na dit incident begonnen de bedreigingen. Hij is elke
dag langs de deur geweest en begon bedreigingen te uiten in de trant
van "als je mij verlaat dan vermoord ik je" en "ik maak je van kant".
Toen de scheldpartijen weer begonnen in mijn huis heb ik hem
verscheidene keren gezegd dat hij mijn huis moest verlaten, wat hij
vervolgens niet deed. Ik heb gedurende deze laatste periode
verscheidene keren de politie gebeld.
Als ik niet thuis was, ging hij langs bij vriendinnen van mij, mijn
broer, mijn zus, mijn werk, de school van mijn dochters en telkens met
de vraag waar ik was. Ook de receptionisten van mijn werkplekken zijn
door hem bedreigd. Hij heeft van beide verzorgingstehuizen(het hof
begrijpt: De Venser en De Garstkamp) een verbod tot binnenkomen
gekregen, maar daar trekt hij zich niets van aan.
Omdat ik de situatie niet meer aankon ben ik begin november 2000 voor
zes weken in een Blijf-van-mijn-lijf-huis geweest. Toen ik half
december 2000 weer terugkwam in mijn woning was vrij snel
op de hoogte van mijn terugkomst. Vanaf die tijd belde hij mij wel
vijftig keer per dag, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat.
Het bleef niet bij telefoontjes alleen. Ook kwam vaak weer
langs bij mijn woning. Dan stond hij op straat te schelden en dan
belde ik de politie en die kwam dan vervolgens naar mijn woning en
sprak met .
Gedurende de voornoemde periode heb ik mij zeer angstig gevoeld. Ik
voelde mij zelfs zo angstig dat ik de straat niet meer op durfde. Ik
ging vaak met de taxi of met mijn broer in de auto naar mijn werk.
In februari 2001 heb ik een nieuw telefoonnummer gekregen. De
telefoontjes stopten toen. Wel kreeg ik brieven. Ook ging hij nog
steeds langs mijn werk, mijn vrienden en wachtte hij mij op als ik
naar mijn werk ging of boodschappen ging doen.
In juni 2001 ben ik in de dagdienst gaan werken omdat mijn collega's
zich inmiddels ook zodanig bedreigd voelden dat ze liever wilden dat
ik niet meer met hen 's avonds werkte.
Mijn leven is helemaal op zijn kop gezet door . Ik ben er
overspannen van geraakt en durfde zelfs gedurende een periode niet
meer de straat op en later alleen met begeleiding. Ik heb een ander
telefoonnummer moeten nemen vanwege zijn telefoontjes. Op mijn werk
heeft hij collega's bedreigd en mij bedreigd.
8. Een geschrift, zijnde een niet-ondertekend proces-verbaal met
nummer 2001124393-1 van 10 mei 2001 opgemaakt door D. Zijlstra,
hoofdagent van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, wijkteam
Ganzenhoef (doorgenummerde bladzijden 68-70).
Dit geschrift houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven,
als verklaring van :
Ik ben werkzaam bij thuiszorg. Toen ik op 9 mei 2001 na mijn
avondpauze met de dienstbus werd teruggebracht naar het werk in de
Seniorenflat De Garstkamp te Amsterdam zag ik een man met een mes bij
mijn fiets staan. Ik zag dat hij vervolgens met het mes de banden
overdwars stuksneed. Ik zag dat hij dit deed bij zowel mijn voorband
als mijn achterband. Ik zag dat de man vervolgens naar de bus toe liep
waarin ik samen met de chauffeur zat. Ik zag dat de man naar binnen
keek en herkende hem als de ex-man van een collega genaamd [het
slachtoffer]. Ik zag dat de man de bus inkeek en begreep achteraf dat
dit kennelijk was met de bedoeling om te zien of in
de bus zat. Toen ik dit echter nog niet wist, voelde ik mij op dat
moment zeer bedreigd door de man aangezien hij het mes nog in zijn
hand hield.
9. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2001190013-9 van 18 juli 2001,
opgemaakt door M.A.J. van den Dobbelsteen, hoofdagent van de
Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde
pagina's 35-36).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk
weergegeven, als de op 18 juli 2001 tegenover verbalisant afgelegde
verklaring van :
U belt mij naar aanleiding van een voorval dat heeft plaatsgevonden in
het bejaardenhuis De Garstkamp te Amsterdam waar ik regelmatig
werkzaam ben als receptioniste. U zegt mij dat het gaat om een man die
zijn ex regelmatig lastig valt. Ik kan u zeggen dat u dan
waarschijnlijk bedoelt, die zijn ex
lastig valt tijdens haar werk. Daar dit al vaker is gebeurd heeft deze
een ontzegging gehad van de directeur van De Garstkamp.
Een ontzegging die overigens ook geldt voor De Venser waar hij ook
regelmatig mensen lastig valt als zijn ex daar werkzaam is.
10. Een ambstedig proces-verbaal, nummer 2001273857-1 van 13 oktober
2001, opgemaakt door F.M.G. Blommestijn, inspecteur van de
Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde
bladzijden 123-126).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde
verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, heb een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is
bevonden.
Betrokkenen: - , wonende op het adres te
,
- , wonende op het adres te
en
- , wonende op het adres te .
Ik, verbalisant, ben als buurtregisseur werkzaam. Als buurtregisseur
word ik benaderd om in een langslepende ruzie dan wel bij
overlast-problemen te bemiddelen en te adviseren. Ik ben in de maand
november 2000 voor de eerste maal benaderd door en in
de maand december 2000 voor de eerste maal benaderd door [het
slachtoffer]. Van de incidenten heb ik hierna een journaal
bijgehouden.
Telefonische meldingen en afhandeling zonder mutatierapport:
- 7 juli 2001: belt met de mededeling dat
weer eens lastig is bij haar voor de deur, .
11. Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer
2001026078-1 opgemaakt door B. Misdorp en R.J. Jonathans van de
Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Flierbosdreef
(doorgenummerde bladzijden 56-57).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde
rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: overige misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid
Gepleegd:28 januari 2001
Plaats:Amsterdam
Betrokken personen: - , wonende op het adres
te , rol: verdachte,
- , wonende op het adres te
, rol: aangeefster.
Toelichting:Rapporteurs geweest bij bejaardenhuis de Venser waar
genoemde aangeefster zojuist door haar ex-man werd gestalked en
bedreigd. Aangeefster verklaarde te werken bij genoemd bejaardenhuis
en naar huis te willen, echter verdachte belette haar. Aangeefster
verklaarde zich hierdoor bedreigd te voelen en heeft de politie
gebeld. Verdachte zou gedurende die tijd zeer agressief op het raam
van de toegangsdeur hebben geslagen.
12. Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer
2001050426-1 opgemaakt door S.K. Gijzen en J. Brons van de
Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Flierbosdreef
(doorgenummerde bladzijden 54-55).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde
rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: overige meldingen
Gepleegd: 22 februari 2001
Plaats: Amsterdam
Betrokken personen: - , wonende op het adres
te , rol: verdachte,
- , wonende op het adres te
, rol: aangeefster.
Toelichting:Rapporteurs ter plaatse gegaan naar de Venser waar
medewerkster door haar ex zou worden
lastiggevallen. Na haar dienst wilde naar huis gaan
toen zij voor de Venser haar ex in een VW Passat zag zitten, die haar
kennelijk op stond te wachten. is erg bang voor
. In het verleden is er al het één en ander voorgevallen en
sindsdien wordt gestalked.
13. Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer
2001053381-1 opgemaakt door M.A. de Jong en W.M. Sliekers en G.J. van
Zalen van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Flierbosdreef
(doorgenummerde bladzijden 52-53).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde
rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: overige meldingen
Gepleegd: 26 februari 2001
Plaats: Amsterdam
Betrokken personen: - , wonende op het adres
te , rol: verdachte,
- , wonende op het adres te
, rol: melder.
Toelichting:melding dat melder gestalked wordt door haar ex die een
straatverbod heeft alsmede een verbod om op het terrein te komen waar
melder werkt, namelijk bejaardenhuis de Venser. Verdachte liep de hele
ochtend rond op het terrein en valt melder steeds lastig.
14. Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer
2000312828-1 opgemaakt door J.A. Faber en M.A.J. van den Dobbelsteen
van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Ganzenhoef
(doorgenummerde bladzijden 61-62).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde
rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: afhandeling echtelijke/huiselijke twist
Gepleegd:8 november 2000
Plaats: Amsterdam
Betrokken personen: - , wonende op het adres
te ,
Toelichting:Bewoonster van de belde in verband met
lastige man voor de deur. Bleek te gaan om .
15. Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer
2001006462-1 opgemaakt door E. van de Groep, S. Bussemaker, F.M.G.
Blommestijn en G.J. van Zalen van de Regiopolitie
Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde bladzijden
58-60).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde
rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: overtreding overig
Gepleegd: 7 januari 2001
Plaats: te
Betrokken personen: - , wonende op het adres
te , rol: verdachte,
- , wonende op het adres te
, rol: melder.
Toelichting:Rapporteurs kregen opdracht te gaan naar voornoemd adres
alwaar een lastige ex voor de deur zou staan. Rapporteurs zijn ter
plaatse gegaan en hoorden via de portofoon dat meneer reeds diverse
malen problemen had gemaakt bij zijn ex. Rapporteurs troffen voor het
genoemde perceel aan. Na een kort "gesprek" bleek dat
voor geen enkele rede vatbaar was. Meneer kon alleen maar
schreeuwen en wilde alleen maar bij zijn ex naar binnen. Meneer wilde
ondanks herhaald verzoek niet weggaan. Rapporteurs hebben een kort
gesprek gehad met die verklaart dat zij zojuist
terug was van zes weken verblijf in een blijf-van-mijn-lijf-huis door
hem. Eén en ander heeft niet mogen baten. Mevrouw kan weer niet over
straat en staat doodsangsten uit.
16. Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer
2001123176-1 opgemaakt door M. Schaap, C.B. van Duijn, F.M.G.
Blommestijn, F. Stena en J.J.M. Teunissen van de Regiopolitie
Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde bladzijden
47-49).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde
rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: bedreiging
Gepleegd: 9 mei 2001
Plaats: woning, te
Betrokken personen: - , wonende op het adres
te , rol: verdachte,
- , wonende op het adres te
, rol: aangever.
Toelichting:Rapporteurs stonden op de alwaar wij de bekende
zagen. stond druk te gebaren in de richting
van de woning van zijn ex-vrouw genaamd . Enkele
minuten later kregen wij, rapporteurs, door van het HB dat er een
bedreiging zou plaatsvinden aan de . Dit betrof dus
en .
17. Een geschrift, zijnde een kopie van een brief van aan
(doorgenummerde bladzijden 90-93), waarvan een kopie
is gehecht aan deze aanvulling verkort arrest.
18.Een ambtsedig proces-verbaal, met nummer 2001190013-10 van 23
augustus 2001, opgemaakt door G.J. van Zalen, inspecteur van de
Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde
bladzijde 94).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk
weergegeven, als de op 23 augustus 2001 tegenover verbalisant
afgelegde verklaring van aangeefster :
Ik wens hierbij een klacht te doen tegen mijn ex-vriend .
Ik heb reeds eerder aangifte gedaan, maar nu dien ik officieel een
klacht tegen hem in."
34. Art. 285b Sr luidt:
"1. Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op
eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te
dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te
jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de
vierde categorie.
2. Vervolging vindt niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het
misdrijf is begaan."
35. Aan de wetsgeschiedenis kan de navolgende karakteristiek van
belaging worden ontleend, en in het bijzonder van de stelselmatige
aard daarvan:
"Bij belaging wordt iemand opzettelijk door een ander herhaaldelijk
lastig gevallen en wordt daardoor een inbreuk gemaakt op iemands
persoonlijke levenssfeer. Dit kan door een en dezelfde activiteit,
maar ook door middel van een variëteit aan gedragingen, zoals
bijvoorbeeld het op straat achtervolgen, bedreigingen uiten,
telefonisch of schriftelijk ongewenst benaderen, voor de woning of
werkplek posten, het ongewenst bestellen van goederen en diensten op
naam en op rekening van het slachtoffer, het laten bezorgen van
grafkransen en het plaatsen van overlijdensadvertenties, het
ongevraagd geven van opdrachten op naam van het slachtoffer, het
verspreiden van valse geruchten over het slachtoffer, het bekladden
van de woning, het beschadigen, vernielen of verplaatsen van goederen,
het onder valse voorwendselen informatie inwinnen bij instanties over
het slachtoffer, het telkenmale nodeloos aanspannen van gerechtelijke
procedures etc. De gedragingen behoeven zich niet louter tot het
slachtoffer uit te strekken, ook familieleden, de werkgever,
collega's, vrienden en kennissen kunnen door de belager worden
geterroriseerd. Als gevolg van de diepgaande inbreuk op de
persoonlijke levenssfeer wordt het slachtoffer vaak bang of onzeker.
Een normaal functioneren is in veel gevallen onmogelijk. Het
slachtoffer kan zich genoodzaakt voelen een geheim telefoonnummer te
nemen, zich niet onbeschermd op straat te begeven, op het werk
voorzieningen te treffen, buren en anderen in te schakelen om alert te
zijn etc. Veel slachtoffers voelen zich gevangene in eigen huis.
De gedragingen kunnen escaleren en resulteren in misdrijven, zoals
bijvoorbeeld fysieke mishandeling met voorbedachte rade (art. 301
Wetboek van Strafrecht), bedreiging met een misdrijf tegen het leven
gericht (art. 285 Wetboek van Strafrecht) of moord (art. 289 Wetboek
van Strafrecht).
(...)
Onder stelselmatig wordt hetzelfde verstaan als in het op 17 juni 1997
ingediende wetsvoorstel dat de bijzondere opsporingsbevoegdheden
regelt (kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, pag. 27). Stelselmatig
betekent met een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie. Eén
enkel nachtelijk telefoontje is geen belaging. Uiteraard kan de
combinatie van gedragingen wel het stelselmatige karakter
opleveren."(9)
en
"Wat is stelselmatig? Volgens de Van Dale heeft stelselmatig van doen
met systematisch, ordelijk, samenhangend, volgens een voorbedacht plan
en niet zo maar toevallig. Op advies van de Raad van State hebben wij
het bestanddeel "stelselmatig" een zelfde uitleg gegeven als in de wet
bijzondere opsporingsbevoegdheden. Daar is "stelselmatig" in art. 126g
uitgelegd als "met een bepaalde duur, intensiteit en/of frequentie."
In het wetboek van strafvordering ziet het stelselmatige toe op
handelingen van de opsporingsautoriteiten. Het stelselmatige in het in
het wetboek van strafrecht opgenomen belagingsartikel slaat op de
gedragingen van de belager. Hier kan het gaan om een combinatie van
allerlei soorten gedragingen. De intensiteit, de duur en de frequentie
van die gedragingen kunnen per belagingszaak verschillen. De
initiatiefnemers antwoorden de leden van de PVDA-fractie dat zij niet
willen aangeven hoe lang in concreto een belaging moet duren. Zouden
de indieners een week of een maand of welke tijdseenheid dan ook
aangeven, dan zouden belagers dat kunnen ontduiken door net iets
korter te belagen. De initiatiefnemers verwachten dat de rechter aan
de hand van de concrete feiten en omstandigheden in een zaak het
bestanddeel "stelselmatig" nader zal inkleuren, waardoor in de
rechtspraktijk een zekere afbakening zal gaan plaatsvinden."(10)
36. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof onder meer het
volgende vastgesteld:
- tussen 1 oktober 2000 en 12 juli 2001 is verdachte dagelijks langs
de deur van geweest;
- verdachte heeft sinds 20 oktober 2000 dagelijks bedreigingen geuit
tegen in de trant van: "als je mij verlaat dan
vermoord ik je" en "ik maak je van kant";
- heeft verdachte verscheidene keren gezegd dat hij
haar huis moest verlaten hetgeen hij dan niet deed;
- verdachte ging langs bij vriendinnen, familie, collega's en de
school van de dochters van , telkens met de vraag
waar zij was
- aan een ontzegging van verdachte van de directeur van de
verzorgingshuizen waar werkte om die
verzorgingshuizen te betreden, liet verdachte zich niets gelegen
liggen;
- door deze feiten en omstandigheden heeft zes weken
in een blijf-van-mijn-lijf-huis verbleven;
- na terugkomst thuis werd door verdachte lastig
gevallen met telefoontjes door verdachte, welke telefoontjes dagelijks
met zeer grote frequentie plaatsvonden;
- verdachte kwam vaak langs bij het huis van en
stond dan op straat te schelden;
- nadat een nieuw telefoonnummer had gekregen,
stopten de telefoontjes maar kreeg wel brieven van
verdachte;
- verdachte vernielde een fiets van een collega van ;
- verdachte wachtte bij haar werk op en gedroeg zich
daarbij agressief;
- voelde zich door verdachtes gedrag zo bedreigd dat
zij de straat niet meer op durfde.
37. Onder deze omstandigheden geeft 's Hofs oordeel dat de inbreuk
door verdachte op de persoonlijke levenssfeer van
stelselmatig van aard was tegen de achtergrond van de wetsgeschiedenis
van art 285b Sr geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het
allerminst onbegrijpelijk en is het voldoende met redenen omkleed, in
aanmerking genomen dat, naar in 's Hofs oordeel besloten ligt en uit
de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt, de verschillende
handelingen van verdachte met grote frequentie en intensiteit
plaatsvonden gedurende een ruime tijdsspanne en de uiteenlopende
handelingen ieder op zichzelf en zeker in combinatie een zeer
bedreigend karakter hadden.
38. Het middel faalt.
39. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het
beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 25 maart 2003, NJ 2003, 624, rov. 3.3.
2 EHRM, 20 februari 2003, nr. 50272/99 (Hutchison Reid), § 47. Zie ook
EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. EAA (Winterwerp); EHRM 24
oktober 1997, NJ 2000, 47 (Johnson); EHRM 5 oktober 2000, nr. 31365/96
(Varbanov), alsmede T. Kooijmans, Op maat geregeld? (diss. EUR), 2002,
p. 140.
3 EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. EAA (Winterwerp), § 39.
4 EHRM 5 oktober 2000, nr. 31365/96 (Varbanov), § 47.
5 Kamerstukken II, 1992-1993, 22 909, nr. 3, p. 2-6; nr. 5, p. 2-4 en
nr. 6, p. 3-5.
6 A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, vierde druk, 1998, p. 234.
7 Art. 37 Sr vereist voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis
dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. In de onderhavige
zaak heeft het Hof vastgesteld dat verdachte slechts verminderd
toerekeningsvatbaar was.
8 HR 11 november 2003, LJN AL6191, rov. 3.7.
9 Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 3, p. 2 resp. nr. 5, p. 17.
Zie ook Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 3, p. 15 waarin
stelselmatig wordt uitgelegd als volgens een voorbedacht plan, niet zo
maar toevallig: "Eén enkel nachtelijk telefoontje is geen belaging.
Uiteraard kan de combinatie van gedragingen wel het stelselmatige
karakter opleveren."
10 Kamerstukken I, 1999-2000, 25 768, nr. 67a, p. 7-8.