samenwerking tussen sectoren
Eindrapport "Samenwerking tussen sectoren"
Steeds meer ouders kiezen ervoor om hun chronisch zieke en/of gehandicapte
kinderen in het gezin groot te brengen en volwassenen kiezen steeds vaker
voor een eigen woning met aangepaste voorzieningen. Men gaat op zoek gaat
naar een vorm van ondersteuning op maat in de thuissituatie, naar
samenwerking in het aanbod van gespecialiseerde zorg bij de ondersteuning
thuis. Een vernieuwd thuiszorgaanbod dus dat afgestemd is op de vraag van de
cliënt.
Twee jaar zetten de zorgkantoren zich extra in voor deze samenwerking om te
zoeken naar de knelpunten en mogelijke oplossingen. Zij stelden daarvoor
tijdelijk aandachtsfunctionarissen aan. Het project werd landelijk
gecoördineerd vanuit de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad. De CG-Raad,
de Landelijke Vereniging Thuiszorg en ZN stuurden het project aan. Het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verstrekte de subsidie voor
deze extra impuls.
Enkele bevindingen van de zorgkantoren
De informatie
De cliënt is op zoek naar de zorg die bij hem past. Daarvoor heeft hij
informatie nodig. Vrijwel alle zorgkantoren zijn bezig een sociale kaart te
ontwikkelen. De informatie voor cliënten is nog vaak te sectoraal geregeld.
Het gaat om het bundelen van informatie over de sectoren heen ter
ondersteuning van cliënten op zoek naar het passende aanbod. Het vraagt niet
alleen om kennis van het aanwezige zorgaanbod in de regio. Voor complexe
zorg waarvoor een aanbieder geen kant en klare oplossing heeft is meer
nodig.
Hier volgt een overzicht van de kennis die met dit project is opgedaan en de
oplossingen die worden aangedragen voor de knelpunten die men tegen kwam.
Een complexe zorgvraag
In een aantal projecten kwam men, na interviews met cliënten, tot de
conclusie dat mensen met complexe problematiek niet de zorg ontvangen die
zij nodig hebben. Dat bleek onder andere het geval te zijn bij Niet
Aangeboren Hersenletsel (NAH), Autisme, Multiple Sclerose (MS) aandoeningen
en patiënten met suikerziekten (DM). Bij enkele aandoeningen komt dat
doordat er weinig er- en herkenning van de aandoening is. Als voorbeeld werd
genoemd dat er bij NAH geen ontslagdiagnose wordt gesteld bij ontslag uit
het ziekenhuis. Er is niet eenduidig vastgesteld wat er onder valt. De
zorgketens zijn weinig transparant. In het geval van Diabetes regelt een
verpleegkundige de ketenzorg. Dit vergroot de transparantie. De vraag om
ondersteuning verandert bij het ouder worden, zodat nieuwe vormen van zorg
nodig zijn.
De informatie van patiëntenverenigingen laat vaak te wensen over als het
gaat om informatie hoe men hulpmiddelen en voorzieningen kan krijgen. Bij
NAH bleken cliënten niet in het RPCP vertegenwoordigd te zijn.
Opgemerkt werd dat ook het RIO de complexiteit onderschat die verscholen
ligt achter de vraag van de cliënten.
De problematiek is dus verre van homogeen en een uniforme aanpak biedt geen
oplossing. Maatwerk is dus geboden. Daarbij vraagt de voortschrijdende
ontwikkeling van de functiestoornis(sen) een inzet van de ketenzorg in
wisselende samenstelling. Er is dus meer kennis nodig van het ziektebeeld,
de handicap of functiestoornis.
Het blijkt dat zorg die gegeven wordt pas effectief is als ook in de
ondersteuning van de andere levensgebieden goed voorzien is. Door cliënten
te volgen in het traject dat ze doorlopen, werden de praktische problemen
verhelderd en werd ergernis en onmacht voelbaar. Goede zorg is noodzakelijk.
Het effect verdwijnt echter als op andere levensterreinen onvoldoende
gebeurt. Dat betekent: dat al vroeg in het traject de vraag van de cliënt
duidelijk moet worden geanalyseerd, waarbij alle levensgebieden duurzaam
meegenomen worden.
Het aanbod
Ook aan de aanbodzijde werden een aantal processen duidelijker.
Inventarisatie van het zorgaanbod laat zien, dat er op het grensvlak van GZ
en GGZ weinig initiatieven ontplooid worden, terwijl daar wel om gevraagd
wordt.
Een heel ander aspect is dat de hulpverlener oplossingen gaat zoeken binnen
de eigen mogelijkheden. Te weinig wordt daarbij gekeken wat de cliënt zelf
kan en wil inbrengen (een grondige analyse ontbreekt). Men ziet de cliënt
vaak afhankelijker dan dat deze zichzelf ziet.
Samenwerking tussen sectoren blijkt afhankelijk van personen. Daarbij valt
het op dat aanbieders niet als vanzelfsprekend de samenwerking zoeken en
geen gebruik willen maken van de aanwezige expertise die in de regio
bestaat. Het ontbreekt bij diverse aanbieders aan inzicht en kennis van
elkaars producten. Men vindt opnieuw het wiel uit, waardoor er geen
verbinding is tussen diverse zorgproducten.
De bekostigingssystematiek belemmert tot nu toe deze samenwerking, terwijl
concurrentie de samenwerking evenmin ten goede komt. Bovendien passen de
oplossingen die men door samenwerking vindt niet altijd binnen de visies van
de instellingen. Een aandachtsfunctionaris stelde het zo: Zorgaanbieders
missen een partij die de regie kan voeren in hun regio over de gewenste
ontschotting. Zij missen aansturing en een initiatiefnemer.
De cliëntondersteuning
Het samenstellen van passende ambulante hulpverlening duurt te lang. Dat
geldt niet alleen voor individuele cliënten maar ook voor gezinnen. Een
aantal instellingen wijst aan cliënten een casemanager toe die voor de
cliënt het zorgaanbod van de instelling coördineert. Cliënten vinden dit
niet altijd een ideale oplossing. Men mist dan de dialoog met de
hulpverlener in de startfase. De voorkeur gaat steeds vaker uit naar een
maatje, die voor het gepaste zorgaanbod gáát. De ervaring van cliënten is
dat men voor ingewikkelde zorgvragen doorverwezen wordt naar een andere
aanbieder. Terwijl cliënten niet betrokken worden bij startende projecten
die hiervoor oplossingen moeten zoeken.
Patiëntenverenigingen kunnen op deze processen invloed uitoefenen door zich
in de regio daadkrachtig te verenigen en van zich te laten horen.
Zorgkantoren willen steeds meer ervaringen opdoen met cliëntenpanels om uit
ervaringen te leren.
Het zorgkantoor
Het ontbreekt dus bij samenwerking aan regie. Naast de monitoring van de
samenhang zou er een sturende kracht in de regio moeten zijn. Er tekent zich
een duidelijke regierol af voor het zorgkantoor. Een rol van initiatieven
screenen, volgen en best practices benoemen. Het gaat daarbij niet zozeer om
het ontwikkelen van nieuw aanbod als wel het verbinden van het huidige
aanbod, zodat er meerwaarde ontstaat. Het gaat om intersectoraal
ondersteunen en stimuleren. Samenwerken zou daarbij als product
gekwalificeerd moeten worden, omdat coördinatie ontbreekt als taak in de
regelgeving van zorginstellingen.
Het zorgkantoor moet aanspreekpunt zijn voor zorgaanbieders die willen
samenwerken. Er is bij aanbieders, hulpverleners en bij cliëntenorganisaties
behoefte aan kennis over ziektebeelden, comorbiditeit en veranderingen bij
ouder worden. Het faciliteren en ontwikkelen van kennisnetwerken en
deskundigheidsbevordering vindt men noodzakelijk. Scholing over complexe
zorgvragen bleek een wens van zorgvragers én hulpverleners. Daarbij moet er
samenhang zijn met de vragen op andere levensgebieden.
Het zorgkantoor kan kwaliteitseisen voor zorgaanbieders ontwikkelen. Bij
contractering kan men erop letten hoeveel er wordt gedaan aan bijscholing en
hoeveel inspanning en resultaat men bereikt op het gebied van extramurale
zorgverlening en samenwerking. Cliënten(organisaties) moeten bij de
ontwikkeling van dergelijke meetinstrumenten betrokken zijn.
Een totaal-aanbod
De vraag van de cliënt ligt op meerdere levensgebieden. Een zorgantwoord op
één gebied ervaart de cliënt als belemmerend. Een aantal zorgkantoren geeft
aan dat het om een totaalaanbod gaat: nodig zijn woon-, zorg- en
welzijnsarrangementen op maat. Voorbeelden.
In projecten waar oplossingen werden gezocht voor een complexe zorgvraag
werd een paar keer opgemerkt dat het ontbrak aan best-practices. Kennelijk
zijn er weinig oplossingen voorhanden en is de behoefte aan voorbeelden
groot. Het zorgkantoor heeft daar in de regio een taak in te vervullen.
Landelijk zou men meer van elkaars projecten kunnen leren.
Conclusies en aanbevelingen
Conclusies
Cliënten ervaren een gebrek aan samenwerking tussen de verschillende
aanbieders. Dit is met name het geval bij complexe zorgvragen bij specifieke
functiestoornissen of bij het optreden van meerdere chronische ziektes
tegelijk. De regelgeving heeft tot nu toe belemmerend in gewerkt. Er is ook
een gebrek gesignaleerd aan kennis over specifieke functiestoornissen, zowel
bij hulpverleners, als bij aanbieders en bij de patiëntenorganisaties.
Hulpverleners moeten leren meer zicht te krijgen in de werkelijke vraag van
de cliënt. Cliënten moeten zich in het traject duidelijker positioneren.
Deskundigheidsbevordering helpt daarbij. De cliëntenorganisaties zouden in
de regio meer van zich moeten laten horen. De samenwerking moet verder
ontwikkeld worden in de regio, ook met ondersteuning op andere
levensterreinen moet meer samenwerking komen.
Best practices voor samenwerking ontbreken nog te veel, waardoor aanbieders
te weinig experimenten op eigen initiatief starten. Het zorgkantoor kan
hiervoor het aanspreekpunt in de regio zijn en kan dit stimuleren.
Aanbevelingen
Er is behoefte aan meer voorbeelden van samenwerking in de regio (best
practices). De zorgkantoren kunnen in de regio het initiatief nemen. De
aanbevelingen van de conferentie voor een alliantie, gaan ook in die
richting. ZN kan zorgen voor landelijke uitwisseling van opgedane ervaringen
tussen verzekeraars. Het zou de landelijke branche organisaties van de
diverse sectoren in de thuiszorg, de GZ en de GGZ sieren wanneer zij
gezamenlijk een beleid ontwikkelen waarmee zij samenwerking tussen de
diverse sectoren van aanbieders kan stimuleren.
De CG-Raad kan met de LOREP en FvO stimuleren dat cliëntenorganisaties zich
bewust worden van de rol, die zij in regionaal verband kunnen vervullen.
Patiëntenorganisaties moeten veel meer met elkaar samenwerken en de krachten
bundelen.
Voor de gebruiker zijn zorg en ondersteuning op andere levensterreinen zoals
welzijn, scholing, werk en sociale participatie onlosmakelijk met elkaar
verbonden. Hij kan de kwaliteit van het zorgaanbod pas goed beoordelen als
zijn vraag voor ondersteuning op de andere levensgebieden ook gerealiseerd
is. Dan pas kan hij volwaardig deelnemen aan het leven in een samenleving,
zoals hij dat wil.
De toekomst
Het landelijk beleid tendeert naar vermindering van bureaucratie voor
cliënten; naar minder regels. Een beleid dat zeker in moet gaan op de
volgende vragen. Komt er voor de cliënt één aanspreekpunt voor
gecoördineerde diensten op het terrein van de zorg? Wordt er toegewerkt naar
één loket op lokaal niveau, waar de burger op zijn vragen snel de antwoorden
krijgt? Komen er centra voor bundeling van noodzakelijke ondersteunende
voorzieningen in de buurt, één loket, waarin ondersteuning voor alle
levensterreinen met elkaar in verband worden gebracht? Wil de cliënt wel dat
de gemeente het aanspreekpunt wordt, gelet op de ervaringen van cliënten met
de WVG? Willen gemeenten wel onvoorwaardelijk de ondersteuning bieden, die
mensen nodig hebben om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk leven?
Voor zorgverzekeraars en aanbieders van zorg gaat marktwerking een
beslissende rol spelen. Waarschijnlijk bestaan de zorgkantoren als
verbindingskantoor tussen cliënt en aanbieder over een paar jaar niet meer.
De cliëntenbinding wordt dus steeds belangrijker. De concurrentie om de
gunst van de cliënt zal zich steeds duidelijker manifesteren. Aanbieders
moeten zich in hun onderlinge concurrentiestrijd voor financiering, steeds
meer richten op de vraag van de cliënt. Zorgverzekeraars zullen op zoek gaan
naar een, op de cliënt toegesneden, aanbod waarin aanbieders met elkaar
willen samenwerken. Deze bewegingen hebben een tegenstrijdigheid in zich.
Cliëntenorganisaties zullen hun leden moeten stimuleren de kunst van
vraagformulering nog beter te ontwikkelen. Zij moeten vaststellen welke
positie zij kiezen in dit krachtenveld. Het is van het grootste belang dat
cliënten landelijk, regionaal en plaatselijk invloed uitoefenen bij de
beleidsvorming en uitvoering per niveau. Daarnaast moeten
cliëntenorganisaties hun cliënten met ervaringsdeskundigheid gerichter
ondersteunen, dan zij nu doen.
Het rapport is te verkrijgen bij de bibliotheek van de CG-Raad, e-mail
Bidoc@CG-Raad.nl, telefoon 030 - 291 66 00.
---
Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland