inzake bevordering gebruikmaking door SG RvE van bevoegdheid van
artikel 52 EVRM (Motie van de leden Van Oven en Blaauw, 23 936, R
1523, nr. 9)
Kamerbrief over verzoek inzake bevordering gebruikmaking door SG RvE
van bevoegdheid van artikel 52 EVRM (Motie van de leden Van Oven en
Blaauw, 23 936, R 1523, nr. 9)
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Taakgroep Raad van Europa
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
10 mei 2004
Behandeld
Anne-Sietske Brinks
Kenmerk
TG RvE-083/2004
Telefoon
070-348 6929
Blad
1/3
Fax
070-348 6233
Bijlage(n)
---
as.brinks@minbuza.nl
Betreft
Uw verzoek inzake bevordering gebruikmaking door SG RvE van
bevoegdheid van artikel 52 EVRM (Motie van de leden Van Oven en
Blaauw, 23 936, R 1523, nr. 9)
Graag ga ik hierbij in op de toezegging van mijn voorganger gedaan
tijdens het algemeen overleg Raad van Europa op 11 september 2003 (TK
28810, nr. 2) inzake de motie Van Oven en Blaauw (TK 23936 (R1523),
nr. 9) inzake de bevordering van gebruikmaking door de
Secretaris-Generaal van de Raad van Europa van zijn bevoegdheid op
grond van artikel 52 EVRM.
Artikel 52 EVRM biedt een bijzondere bevoegdheid aan de
Secretaris-Generaal van de Raad van Europa tot het vragen van
inlichtingen aan de lidstaten ten aanzien van de wijze waarop zij
nationaal de uitvoering waarborgen van de in het verdrag neergelegde
rechten. Van de bevoegdheid van artikel 52 wordt spaarzaam gebruik
gemaakt. De Secretaris-Generaal maakte hiervan enkele jaren geleden
voor het laatst gebruik ten aanzien van Rusland in verband met de
situatie in Tsjetsjenië. Omdat dit niet tot enig concreet resultaat
leidde, gingen stemmen op voor een andersoortig gebruik van het
instrument, minder gekoppeld aan politieke of humanitaire brandhaarden
in Europa en dus wellicht tot minder weerstanden bij aangezochte
staten leidend. De motie van de Tweede Kamer paste in die trend.
Echter, sinds het aannemen van de motie in 1996 heeft zich in
Straatsburg een aantal ontwikkelingen voorgedaan die mij ertoe leiden
te concluderen dat het voorstel inmiddels is ingehaald door de huidige
situatie.
In de eerste plaats beschikt de Raad van Europa sinds eind jaren
negentig over een Commissaris Mensenrechten. De Commissaris is
bevoegd, ook daar waar sprake is van structurele misstanden, namens de
Raad van Europa onderzoek te doen en handelend op te treden.
In de tweede plaats is de discussie in de Raad over monitoring
activiteiten van de Raad van Europa hernieuwd. Algemene monitoring,
gekoppeld aan bepaalde thema's, vindt plaats door het Comité van
Ministers en door de Parlementaire Assemblée. Over de wijze waarop
daaraan invulling wordt gegeven door het Comité van Ministers bestaat
onvrede onder de lidstaten. Daarom wordt sinds enige tijd gesproken
over plannen die de monitoring op andere leest dienen te schoeien. Zo
heeft de Secretaris-Generaal voorgesteld jaarlijks een alomvattend
rapport uit te brengen, op te stellen door experts uit (een roulerend
aantal van) 15 van de 45 lidstaten van de Raad. Dit rapport dient dan
mede gebaseerd te zijn op alle monitoring - activiteiten uitgevoerd
door de Raad en gericht te zijn op concrete verbetering van een
situatie. Bij dit proces wordt ook meer dan tot nu toe gelet op het
voorkomen van duplicatie.
Een systematischer, meer neutraal gebruik van artikel 52 leidt
potentieel tot een geheel nieuw, alomvattend monitoring instrument van
de Raad van Europa. Overigens moet niet uit het oog worden verloren
dat de tenuitvoerlegging van de rechten neergelegd in het EVRM grote
(zo niet alle) onderdelen van wet- en regelgeving, rechtspraktijk en
maatschappelijk leven raakt. Dat te monitoren, los van een indicatie
van een structurele misstand, lijkt niet alleen een doublure van de
voornemens waar thans over wordt gesproken, maar ook een omvangrijke
exercitie waarvoor toch al schaarse financiële middelen moeten worden
aangewend.
Tot slot moet niet worden veronachtzaamd dat het risico bestaat van
rapportagemoeheid bij lidstaten. Ondanks bonafide inspanningen ter
bescherming en bevordering van de rechten van de mens, moeten
lidstaten daarvan keer op keer en op verschillende fronten
verantwoording afleggen ten overstaan van internationale mechanismen,
zelfs bij afwezigheid van de geringste indicatie van schendingen.
Ik onderschrijf de gedachte achter de motie. Het toezien op de
naleving van Verdragsbepalingen dient op een aantal onderdelen te
worden verbeterd. Sinds het aannemen van de motie wordt daaraan in
Straatsburg gewerkt. De huidige discussie over hervorming van het
monitoringsysteem en de uitbreiding van het mandaat van de Commissaris
Mensenrechten zijn hiervan het bewijs. Ik kan u verzekeren dat
Nederland een actieve rol speelt bij de hervormingsdiscussie van het
monitoring systeem, dat één van de pilaren vormt van de Raad van
Europa. Dit past in het Nederlandse streven naar de verbetering van de
tenuitvoerlegging van de mensenrechtennormen in de lidstaten van de
Raad van Europa, één van de prioriteiten van ons
voorzitterschapsprogramma.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
Ministerie van Buitenlandse Zaken