Uitspraak Rechtbank Amsterdam LJN-nummer: AO8630 Zaaknr: KG 04/840 SR
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 29-04-2004
Datum publicatie: 29-04-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: kort geding
SR/HO
vonnis 29 april 2004
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t r o l n u m m e r v a n:
de vereniging VERENIGING VAN EFFECTENBEZITTERS,
gevestigd te Den Haag,
e i s e r e s bij conceptdagvaarding,
procureur mr. L.P. Broekveldt,
advocaten mr. J.H. Lemstra en J. Pas te Den Haag,
t e g e n :
1. de naamloze vennootschap KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
procureur mr. A.R.J. Croiset van Uchelen,
advocaten mr. A.R.J. Croiset van Uchelen, mr. T.M. Stevens en mr. J.L.
Burggraaf, allen advocaat te Amsterdam,
2. de vennootschap naar vreemd recht SOCIÉTÉ AIR FRANCE S.A.,
gevestigd te Parijs, Frankrijk,
procureur mr. M.A. Blom,
advocaten mr. M.A. Blom, mr. P.D. Olden en mr. E. Hammerstein, allen
advocaat te Amsterdam
g e d a a g d e n ,
vrijwillig verschenen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 28 april 2004 heeft eiseres, verder te noemen
VEB, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit
vonnis gehechte conceptdagvaarding. Gedaagden, verder afzonderlijk te
noemen KLM en Air France en gezamenlijk gedaagden, hebben verweer
gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening.
Na verder debat hebben partijen stukken overgelegd voor vonniswijzing.
De spoedeisendheid van de zaak leidt ertoe dat heden de beslissing
wordt gegeven.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Bij deze beslissing is het volgende in aanmerking genomen.
Air France heeft bij persbericht van 30 september 2003 bekend gemaakt
een openbaar bod te willen uitbrengen op alle uitstaande gewone
aandelen KLM. Het lag toen in de bedoeling van Air France om het bod
formeel te doen in de eerste helft van maart 2004, de
aanmeldingstermijn zou dan eindigen in de eerste helft van april 2004.
Ingevolge artikel 6a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (verder
Wte) dient Air France een openbaar bod vergezeld te doen gaan van een
biedingsbericht, dat voldoet aan de regels van het Besluit toezicht
effectenverkeer 1995 (verder Bte).
Air France heeft op 5 april 2004, later dan oorspronkelijk voorzien,
het biedingsbericht doen uitgaan. De aanmeldingstermijn loopt tot en
met 3 mei 2004.
In het biedingsbericht zijn de jaarcijfers over het gebroken boekjaar
2003/2004 (lopend van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004) van KLM
niet opgenomen. Deze waren op 5 april 2004 nog niet bekend. Wel was op
5 april 2004 bekend dat de jaarcijfers van KLM op 6 mei 2004 bekend
zouden worden gemaakt. De jaarcijfers van Air France zullen op 18 mei
2004 worden gepubliceerd.
Anders dan de VEB heeft betoogd is er geen grondslag te vinden voor de
stelling dat Air France de aanmeldingstermijn tot 26 mei 2004 had
moeten laten doorlopen, zodat de aandeelhouders ook nog kennis zouden
kunnen nemen van de jaarcijfers van KLM en Air France over het
afgelopen boekjaar en deze bij hun besluitvorming zouden kunnen
betrekken.
Ingevolge artikel 9i sub 1 Bte dient het biedingsbericht bepaalde
gegevens te bevatten omtrent het vermogen van de doelvennootschap
(KLM), maar uit deze bepaling volgt niet dat bij het biedingsbericht
ook rekening gehouden moet worden met gegevens die in de toekomst
zullen verschijnen, in die zin dat de aanmeldingstermijn zo moet
worden ingericht dat deze gegevens bekend zullen worden tijdens de
loop van de aanmeldingstermijn. Van enig boos opzet van Air France bij
het bepalen van de aanmeldingstermijn, gericht op het onthouden van
informatie aan de aandeelhouders is vooralsnog niet gebleken.
VEB heeft KLM verweten dat zij te kort schiet in haar
informatieplicht. Wat hier verder van zij, een te kort schieten van
KLM in haar informatieplicht kan nimmer leiden tot een verlenging van
de aanmeldingstermijn, nu deze ingevolge artikel 9o Bte gesteld wordt
door de bieder, in dit geval dus Air France.
VEB heeft voorts gevorderd dat KLM wordt veroordeeld bepaalde vragen
te beantwoorden. KLM voert onder meer tot haar verweer aan dat deze
vragen voor een groot deel reeds beantwoord zijn op de algemene
vergadering van aandeelhouders van KLM, gehouden op 19 april 2004,
maar heeft zich desondanks ter zitting bereid verklaard alle vragen te
beantwoorden en heeft dat vervolgens ook gedaan. VEB heeft daarop ter
zitting aangegeven met de antwoorden geen genoegen te nemen.
Nu KLM de vragen ter zitting beantwoord heeft en niet te verwachten is
dat de beantwoording anders zal zijn wanneer KLM daartoe veroordeeld
wordt, heeft VEB geen belang bij haar primaire en subsidiaire
vordering met betrekking tot de gestelde vragen.
De subsidaire vordering komt er voor het overige kort samengevat op
neer dat KLM wordt geboden conceptcijfers te publiceren en nadere
informatie te verschaffen.
Afgezien van het bezwaar dat kleeft aan het publiceren van
conceptcijfers, is noch in artikel 9q Bte, noch in enig andere
bepaling steun te vinden voor de stelling dat KLM na de algemene
aandeelhoudersvergadering, waar het bod besproken is, nog nadere
informatie dient te verschaffen ter uitvoering van artikel 6a, tweede
lid Wte.
De verdere uitwerking van deze beslissing volgt op donderdag 13 mei
2004.
BESLISSING IN KORT GEDING
De voorzieningenrechter:
1. Weigert de gevraagde voorzieningen.
2. Veroordeelt VEB in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde
van KLM begroot op EUR 241,= aan vastrecht en op EUR 703,= aan salaris
procureur en aan de zijde van Air France op EUR 241,= aan vastrecht en
op EUR 703,= aan salaris procureur.
3. Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, vice-president van de rechtbank te
Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag
29 april 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.: