Gezondheidsraad

Persbericht

Prenatale screening (2); Downsyndroom, neuralebuisdefecten.

Leeftijd van de moeder als enige criterium voor testen op downsyndroom is niet langer zinvol. Nieuwe tests kunnen zonder risico voor de vrucht de kans op downsyndroom bepalen. De beste methode is een combinatie van een nekplooimeting en een bloedtest. Alle zwangere vrouwen zouden die aangeboden moeten krijgen. Blijkt de kans op downsyndroom verhoogd, dan kan een vlokkentest vervolgens uitsluitsel geven. Daarnaast moet elke vrouw een echo kunnen laten doen om neuralebuisdefecten op te sporen. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een advies dat vandaag wordt aangeboden aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Prenataal screenen heeft als doel de zwangere vrouw en haar partner te informeren over een eventuele aangeboren aandoening bij de vrucht. Is downsyndroom of een neuralebuisdefect geconstateerd, dan kunnen ze kiezen voor een afbreking van de zwangerschap of zich voorbereiden op de komst van een kind met een aangeboren afwijking.

De combinatie van een echo met een nekplooimeting en een bloedtest in de elfde week resulteert in een betere schatting van de kans op downsyndroom dan alleen op grond van de leeftijd van de vrouw, wat op dit moment het uitgangspunt is. De schatting bij de combinatietest is namelijk gebaseerd op nekplooi, stoffen in het bloed en de leeftijd van de vrouw tezamen. Aanbieden van deze combinatietest aan àlle zwangere vrouwen is om verschillende redenen te verkiezen boven de huidige situatie.

Ten eerste ondergaan onnodig veel vrouwen van boven de 36 jaar op dit moment een vruchtwaterpunctie of vlokkentest, omdat alleen hun leeftijd meetelt in de kansberekening. Ook het kleine risico van een miskraam dat daarmee gepaard gaat wordt dus alleen op grond van leeftijd genomen. En dat terwijl een preciezere schatting van de kans op downsyndroom mogelijk is.

Verder hebben zwangere vrouwen beneden de 36 jaar op dit moment niet in gelijke mate toegang tot de nieuwe tests. Hoewel bij een hogere leeftijd van de moeder de kans op downsyndroom bij het kind toeneemt, komen de meeste zwangerschappen met downsyndroom voor beneden de 36 jaar. Op sommige plaatsen krijgen zwangere vrouwen uit deze leeftijdsgroep een nekplooimeting en bloedtest aangeboden, maar op andere niet. Goed geïnformeerde vrouwen vragen er zelf om en worden dan getest, andere niet.

Tenslotte kan de kwaliteit van tests wisselen. Nu wordt soms bij zogenoemde pretecho's gekeken naar de nekplooi. Dat gebeurt dan echter niet altijd op het juiste moment in de zwangerschap en niet altijd door gekwalificeerde mensen.

Uitbreiding van de screening op downsyndroom voor zwangere vrouwen van alle leeftijden kan alleen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo moeten vrouwen vroeger in de zwangerschap naar een verloskundige of arts om al in de elfde week getest te kunnen worden. De kwaliteit van de screening moet gewaarborgd zijn door een beperkt aantal centra en gecertificeerde echoscopisten.

In het advies wordt ook ingegaan op prenataal testen op neuralebuisdefecten, die onder meer een open rug kunnen veroorzaken. Inmiddels is gekozen voor een echo bij twintig weken als de beste methode. Ook voor die echo zouden alle zwangere vrouwen in aanmerking moeten komen.

Het advies is opgesteld door een commissie bestaande uit:

· prof. dr H Rigter, voorzitter, hoogleraar sociale aspecten van medische technologie; Erasmus MC, Rottterdam; · dr CM Bilardo,gynaecoloog; Academisch Medisch Centrum, Amsterdam; · dr EMA Bleiker, psycholoog; Nederlands Kanker Instituut, Amsterdam; · dr SE Buitendijk, arts-epidemioloog; TNO preventie en gezondheid, Leiden; · dr JH Dekker, huisarts; Rijksuniversiteit Groningen; · prof. dr JJM van Delden, hoogleraar medische ethiek; Universitair Medisch Centrum Utrecht; · mr dr JCJ Dute, gezondheidsjurist; Universiteit Maastricht; · prof. dr JDF Habbema, hoogleraar besliskunde, Erasmus MC, Rotterdam; · prof. dr LP ten Kate, hoogleraar klinische genetica; VU medisch centrum, Amsterdam; · prof. dr NJ Leschot, hoogleraar klinische genetica; Academisch Medisch Centrum, Amsterdam; · dr JMM van Lith, gynaecoloog; Onze Lieve Vrouwe Gasthuis en AMC, Amsterdam; · prof. dr PJ van der Maas, hoogleraar maatschappelijke gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam; · prof. dr MH Prins, hoogleraar klinische epidemiologie; Universiteit Maastricht; · dr PCJI Schielen, adviseur , RIVM, Bilthoven; · dr RJM Snijders, projectleider Generation R, Erasmus MC, Rotterdam; · prof. dr F Sturmans, emeritus-hoogleraar epidemiologie; Geertruidenberg; · dr MF Wildhagen, adviseur econometrist; Erasmus MC, Rotterdam; · prof. dr JW Wladimiroff, hoogleraar verloskunde en gynaecologie/ klinische genetica, Erasmus MC, Rotterdam; · WA van Veen, arts, secretaris Gezondheidsraad, Den Haag.

Nadere inhoudelijke inlichtingen verstrekt de heer WA van Veen, arts, tel. (070) 340 6640, e-mail wa.van.veen@gr.nl.
29 april 2004