Antwoorden op vragen van het lid Albayrak (PvdA) aan de ministers van Justitie en van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de partydrug GHB (Gamma-Hydroxy-Butyraat).
(Ingezonden 29 maart 2004) (2030411520)
1
Kent u de partydrug GHB, ook wel "date rape drug" die de laatste tijd steeds meer in de horeca
en het uitgaansleven wordt gebruikt?
1
Ja.
2
Is het u bekend wat deze drug als effecten heeft en vooral wat deze drug voor schade kan
aanrichten? Kunt u uw visie hierop geven?
2
Die effecten zijn mij bekend. In 1999 is door het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring
(CAM) een multidisciplinaire risicoschatting over GHB uitgevoerd. In 2002 is in opdracht van
VWS naar aanleiding van signalen over toenemend gebruik een nader onderzoek verricht (Korf
e.a.: GHB: tussen extase en narcose. Amsterdam, 2002). De mogelijke nadelige effecten van
gebruik komen in dit rapport uitvoerig aan de orde. Het belangrijkste risico van GHB is, dat
gebruikers bewusteloos raken. Dit komt vooral door de moeilijke doseerbaarheid van GHB, dat op
zichzelf geringe toxische eigenschappen heeft.
Op grond van de resultaten van deze studie is het Landelijk Steunpunt Preventie verzocht om de
GHB-preventie te intensiveren. Dit is inmiddels gebeurd.
3
Zou deze drug niet in de lijst 1 van de Opiumwet moeten staan? Zo ja, waarom? Zo neen,
waarom niet?
3
In 2000 is door het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA) in
Lissabon een risicoschatting uitgevoerd naar GHB. Vervolgens is in het voorjaar van 2002
internationaal afgesproken dat GHB op Lijst IV van het Verdrag inzake Psychotrope Stoffen werd
geplaatst. Op deze lijst staan stoffen die therapeutisch gebruikt worden en weinig schadelijk zijn.
Het is dan gebruikelijk dat Nederland zijn wetgeving aanpast aan de internationale afspraken.
Voor stoffen op Lijst IV van het genoemde verdrag betekent dat plaatsing op lijst II van de
Opiumwet. Dit is gebeurd bij kabinetsbesluit van 26 april 2002 na een voorhangprocedure bij de
Tweede Kamer.
Sinds 2002 is niet gebleken van aan belangen van volksgezondheid te ontlenen argumenten om
plaatsing van GHB op lijst II van de Opiumwet te herzien.
4
Zijn er gevallen bij u bekend waarin sprake is van misbruik van onvrijwillige gebruikers? Kunt u
voorbeelden noemen en aangeven of justitie in deze gevallen in actie is gekomen?
4
Signalen over misbruik van onvrijwillige gebruikers (GHB als `rape drug') vormden mede de
aanleiding voor het eerder genoemde onderzoek in 2002.
Uit de studie blijkt, dat in de periode januari 1998-oktober 2001 het Nederlands Forensisch
instituut op verzoek van justitie in 168 gevallen bloed/urine onderzoek heeft gedaan naar GHB in
verband met een delict. In 47 gevallen was sprake van GHB-gebruik, daarvan ging het in zeven
gevallen om een zedendelict.
In de periode oktober 2001 september 2003 is voorts nog in 181 gevallen door het Nederlands
Forensisch Instituut op verzoek van justitie bloed/urine onderzoek verricht naar GHB. 72 van
deze 181 zaken betroffen mogelijke zedendelicten. Bij vier van deze 72 zaken werd GHB in
biologisch materiaal aangetroffen. In twee andere gevallen werd geen GHB in biologisch
materiaal aangetoond, maar werd wel GHB aangetroffen op de plaats van het delict.
In antwoord op uw verzoek om voorbeelden, verwijs ik u naar twee uitspraken. In een zaak
welke bij de rechtbank Amsterdam heeft gespeeld (zie vonnis van 28 mei 2003, LJN-nummer:
AF9284) heeft de politierechter het gebruik van GHB bewezen verklaard. In andere zaak betrof
het een onderzoek naar meervoudige moord/doodslag. Daar heeft de rechtbank onvrijwillige
toediening van GHB niet bewezen verklaard (zie het vonnis van de rechtbank Breda d.d. 14
november 2003, LJN-nummer: AN8158).
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport