Antwoorden op kamervragen over een adviescommissie bij Roda JC
Antwoorden op kamervragen over een adviescommissie bij Roda JC
26 april2004
Vragen van de leden Externe link Timmermans en Externe link Depla
(beiden PvdA) aan de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties over een adviescommissie bij Roda JC. (Ingezonden
3 februari 2004 en ingezonden 8 april 2004)
---
1. Vraag
Kent u het besluit van de Limburgse gedeputeerde van Economie,
Onderwijs en Internationale Zaken, de heer Martin Eurlings, om
voorzitter te worden van een adviescommissie van de betaalde
voetbalorganisatie (BVO) Roda J.C., met als doel de toekomstige
organisatie en financile mogelijkheden van de BVO in kaart te brengen?
Kent u het besluit van de burgemeester van Kerkrade, de heer Jos Som,
om eveneens tot de adviescommissie toe te treden? 1)
1. Antwoord
Ja.
2. Vraag
Deelt u de mening dat niet kan worden uitgesloten dat een dergelijke
betrokkenheid bij een BVO tot spanning kan leiden met de brede
provinciale en lokale bestuurlijke verantwoordelijkheid van de
gedeputeerde en de burgemeester, aangezien een BVO een bedrijf is met
grote financile belangen dat niet zelden afhankelijk is van
provinciale en gemeentelijke regelgeving en subsidies? Vindt u het
gepast als provinciale en lokale bestuurders zich zouden inlaten met
bijvoorbeeld het opzetten van beleid voor het werven van sponsors voor
een BVO?
3. Vraag
Deelt u de mening dat hierdoor op zijn minst de schijn van
belangenverstrengeling zou kunnen ontstaan, zeker gelet op de
portefeuilles van zowel de gedeputeerde als de burgemeester? Zou niet
alleen al deze schijn nopen tot uiterste terughoudendheid?
4. Vraag
Hoe beoordeelt u de stelling van de Limburgse Commissaris van de
Koningin dat er geen belangenverstrengeling is omdat gedeputeerde
Eurlings zijn nevenfunctie in alle openheid heeft vermeld (overigens
na eerdere perspublicaties)? 2) Kan er alleen belangenverstrengeling
optreden als iets stiekem gebeurt?
2, 3 en 4. Antwoord
Soms hebben gemeentelijke en provinciale bestuurders, naast hun
politieke ambt, nog betaalde of onbetaalde nevenfuncties. Een goede
functievervulling van het politieke ambt en handhaving van de
onpartijdigheid en onafhankelijkheid dienen bepalend te zijn bij de
beslissing of een nevenfunctie aanvaard wordt of niet. Het risico of
de schijn van belangenverstrengeling dient hierbij vermeden te worden.
Een dergelijk risico kan bijvoorbeeld ontstaan wanneer een bestuurder
een nevenfunctie vervult die raakvlakken heeft met de uitoefening van
het politieke ambt.
Men kan niet in zijn algemeenheid stellen dat de brede provinciale of
bestuurlijke verantwoordelijkheid van bestuurders leidt tot
belangenverstrengeling, wanneer zij een nevenfunctie vervullen. De
aard van de nevenfunctie en de omstandigheden waarin deze wordt
vervuld, bepalen of er sprake is van (de schijn van)
belangenverstrengeling of niet. Door het openbaar maken van
nevenfuncties voldoen gemeentelijke en provinciale bestuurders aan een
wettelijke verplichting en wordt de mogelijkheid gecreerd om, indien
daar behoefte aan is, een publiek debat te voeren over de
aanvaardbaarheid van de desbetreffende nevenfunctie. Het openbaar
melden van nevenfuncties is overigens wel een noodzakelijke, maar naar
mijn mening niet altijd een afdoende voorwaarde ter voorkoming van (de
schijn van) belangenverstrengeling. Het college van Gedeputeerde
Staten ontkent overigens dat dit wel door de Limburgse Commissaris van
de Koningin zou zijn gesuggereerd.
Gedeputeerde Staten van Limburg, respectievelijk het college van
burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade hebben via
ambtsberichten een reactie gegeven op de gestelde vragen.
Gedeputeerde Staten geeft aan dat gedeputeerde Eurlings zijn voornemen
om voorzitter te worden van de adviescommissie eerst heeft besproken
in het college. Vervolgens is de nevenfunctie openbaar gemaakt. Dit
is, zo stelt het college, anders dan in vraag 4 wordt verondersteld,
niet gebeurd nadat er reeds perspublicaties gedaan waren. De
commissaris van de Koningin heeft in het radio-interview gesproken
over het belang van het transparant omgaan met nevenfuncties. Ook in
de statenvergadering van de provincie Limburg is de nevenfunctie van
de gedeputeerde uitvoerig aan de orde geweest. De statenleden
oordeelden in een motie dat er van belangenverstrengeling geen sprake
is. Het college geeft aan dat er geen financile relatie is tussen de
provincie en Roda JC. De voetbalorganisatie wordt niet door de
provincie gesubsidieerd.
In reactie op uw aanvullende Kamervraag naar het voornemen dat
gedeputeerde Eurlings uitgesproken zou hebben, om voorzitter te worden
van Roda JC, heeft de gedeputeerde mij hierover het volgende te kennen
gegeven.
Van een benoeming van gedeputeerde Eurlings tot nieuwe voorzitter van
voetbalclub Roda JC is op dit moment geen sprake. Gedeputeerde
Eurlings ontkent op dit moment het voornemen te hebben om voorzitter
te worden.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade
geeft aan op de hoogte te zijn geweest van het besluit van de heer Som
om toe te treden tot de adviescommissie van Roda J.C. Het college
vermeldt dat deze adviescommissie als taak had de beide raden van
commissarissen van Roda J.C. en Stadion Kerkrade N.V. te adviseren
omtrent de toekomstige bestuursstructuur en de ontwikkelingen in het
topvoetbal in relatie tot Roda J.C. Het college geeft aan dat de
verantwoordelijkheid, taken en bevoegdheden van de heer Som als
burgemeester van Kerkrade van een totaal andere aard en strekking zijn
dan die hij als lid van de adviescommissie van Roda J.C. opgedragen
heeft gekregen.
De gemeente geeft verder aan dat er tussen Kerkrade en Stadion
Kerkrade N.V. bestuurlijke, juridische en financile relaties bestaan.
De gemeente is grootaandeelhouder van Stadion Kerkrade N.V. Twee
wethouders zijn aangesteld als lid van de raad van commissarissen.
Kerkrade ziet het stadion als een belangrijke multifunctionele
voorziening voor de gemeente en acht vanuit die optiek gemeentelijke
betrokkenheid gewenst. Een vermenging van belangen acht het college
daarbij niet aan de orde.
Naar aanleiding van de zogenoemde Winsum-uitspraak heb ik op 19 mei
2003 aan de Kamer een notitie gezonden over het belang van zuivere
besluitvorming en maatregelen gericht op voorkoming van (de schijn
van) belangenverstrengeling. Daarbij wordt besproken dat een
bestuursorgaan de nodige maatregelen moet treffen om te voorkomen dat
een vermenging van belangen kan optreden. Deze zorgplicht strekt zich
ook uit tot het voorkomen van de schijn van belangenvermenging.
De verantwoordelijkheid van deze zorgplicht berust in de eerste plaats
bij het betreffende bestuursorgaan. In het licht van de informatie van
de provincie, stel ik me voor dat het risico van belangenvermenging of
de schijn daarvan hier niet waarschijnlijk is. Wat betreft de gemeente
Kerkrade ben ik daar op grond van de mij toegezonden informatie minder
zeker van. Ik plaats kanttekeningen bij de vraag of deze zorgplicht
door de gemeente Kerkrade in dit geval voldoende is nagekomen. Door de
financile, bestuurlijke en juridische relaties tussen de gemeente
Kerkrade en Stadion Kerkrade N.V. is de schijn van
belangenverstrengeling niet uit te sluiten. Van bestuurders wordt
verwacht dat zij bij besluitvorming onbevangen staan ten opzichte van
alle af te wegen belangen. Daar waar besluitvorming plaatsvindt ten
aanzien van organisaties waar bestuurders (neven)functies of
adviesposities vervullen, is derhalve grote zorgvuldigheid vereist.
Dit geldt in dit geval met name indien op bestuurlijk niveau de
financile positie van Roda J.C. aan de orde mocht komen. Gelet op het
voorgaande is niet vanzelfsprekend geborgd dat in een dergelijke
situatie de schijn kan worden vermeden dat verschillende belangen met
elkaar worden vermengd. Mocht in de toekomst door het college van b &
w moeten worden geoordeeld over eventuele aanvullende financile
ondersteuning van Roda J.C. of Stadion Kerkrade N.V., dan is op zijn
minst een zeer terughoudende opstelling door de betrokken bestuurders
het meest passend. Dit heb ik college van b & w ook laten weten.
5. Vraag
Bent u bereid deze handelwijze te toetsen aan het integriteitsbeleid
dat u hanteert voor politieke ambtsdragers? Zo ja, acht u de
handelwijze van de gedeputeerde en de burgemeester te rijmen met het
integriteitsbeleid van de rijksoverheid? Op welke gronden komt u tot
een oordeel?
5. Antwoord
Als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik een
politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de zorg van de
kwaliteit van het openbaar bestuur. Het integriteitsbeleid is hier een
onderdeel van. Bestuurders en overheidsorganisaties zijn primair zelf
verantwoordelijk voor de implementatie en naleving van het
integriteitsbeleid. Het is in deze kaders dat de Handreiking
integriteit van bestuurders bij gemeenten en provincies is
uitgebracht.
De adviescommissie van Roda J.C. heeft haar werkzaamheden reeds
afgerond. Bij de eventuele besluitvorming die hieruit voortvloeit
dient grote zorgvuldigheid in acht worden genomen ter waarborging van
zuivere belangenafweging, overeenkomstig het gestelde in de
beantwoording van vraag 4.
1) Dagblad De Limburger, 31 januari jl.
2) L1 radio, programma Trefpunt, 1 februari jl.
---
---
---
---
Doorsturen Doorsturen
Printversie van pagina Printversie van pagina
Bookmark Bookmark
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - 27
april2004
Naar boven
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties