Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
5 april 2004 SV/F&W/04/25971
nr. 2030411960
Onderwerp Datum
Kamervragen van de leden Weekers en 26 april 21004
Dezentjé Hamming
./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden Weekers en Dezentjé Hamming
(beiden VVD) over de terugwerkende kracht van het besluit van 3 februari 2004 (Stcrt,
12 februari 2004, nr. 29, blz. 11) houdende verduidelijking van het begrip dagen waarover de
werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
2030411960
Vragen van de leden Weekers en Dezentjé Hamming (beiden VVD) aan de minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de terugwerkende kracht van het Besluit inzake loondagen.
(Ingezonden 2 april 2004)
Vraag 1
Op welke wijze is de terugwerkende kracht waarmee uw besluit van 3 februari 2004 inzake
loondagen, Staatscourant 2004, nr. 29, blz. 11 (hierna: het besluit) is ingevoerd, getoetst aan de
notitie van 29 maart 1993 inzake het overgangsrecht in de sociale verzekeringen (EK, vergaderjaar
1992-1993, 22 013, nr. 46j)?
Antwoord
De terugwerkende kracht van deze regeling is getoetst aan de (meer recente) notitie over het
overgangsrecht in de sociale zekerheid (Kamerstukken I 1999/2000, 25 900, nr. 87b) en aan een
notitie over terugwerkende kracht in fiscale regelgeving (Kamerstukken II 1996/1997, 25 212, nr.
1).
De bedoelde regeling heeft terugwerkende kracht, maar dat betekent in dit geval niet dat de
regeling de rechtszekerheid aantast. De regeling sluit namelijk aan bij datgene dat een ieder kan
verwachten, aangezien de regeling aansluit bij de reeds jarenlang bestaande uitvoeringspraktijk van
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Een uitvoeringspraktijk waarover, tot
de uitspraak van de Rechtbank van Rotterdam van
14 januari 2004, nr. Premie 03/1102-HRK, nimmer een negatief rechterlijk oordeel was
uitgesproken. Ik merk hierbij voor alle duidelijkheid op dat de regeling zich niet uitstrekt tot de
vraag in hoeverre in de situatie dat werkzaamheden worden verricht in een arbeidspatroon van 14
dagen werken / 14 dagen vrij, de 14 vrije dagen betrokken dienen te worden in de vaststelling van
het maximumpremieloon en de franchise. De regeling is qua inhoud dus voorzienbaar. Er wordt
derhalve geen wijziging met terugwerkende kracht ingevoerd, maar de bestaande wetgeving is met
terugwerkende kracht verduidelijkt. Zonder terugwerkende kracht zou de indruk kunnen ontstaan
dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de periode voor de inwerkingtreding van de
regeling en de periode daarna. Deze potentiële onduidelijkheid wordt door het verlenen van
terugwerkende kracht vermeden.
De in het antwoord bij vraag 3 geschetste potentiële consequenties, geven aan dat de samenleving
als geheel een groot belang heeft bij een continuering van de bestaande situatie. De belangen van
een minderheid van de werkgevers die naar aanleiding van de onduidelijke jurisprudentie hopen
een deel van de betaalde premies terug te kunnen vorderen, dienen dan ook minder zwaar te
wegen dan het algemeen belang.
Bovenstaande overwegingen, alsmede de uitvoeringsconsequenties van de groeiende
onduidelijkheid als gevolg van de jurisprudentie en de diverse publicaties daarover, hebben ertoe
geleid dat ik heb besloten terugwerkende kracht te verlenen aan deze regeling.
Vraag 2
Op grond waarvan is gekozen voor de ingangsdatum 1 januari 1995?
2
Antwoord
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, wordt terugwerkende kracht verleend om te
vermijden dat de indruk zou ontstaan dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen de periode
voor de inwerkingtreding van de regeling en de periode daarna. In verband met de termijnen
waarover terugbetaling van onverschuldigde premie gevorderd kan worden, heb ik aan deze
regeling terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 1995.
Vraag 3
Bent u van oordeel dat het elimineren van niet-gewerkte dagen bij de premieberekening dermate
onevenwichtig en onredelijk is, dat een parallel met de rechtspraak van de Hoge Raad over de
Verduidelijkingswet van 29 april 1998, Stb. 1998, nr. 267 opgaat?
Antwoord
Indien dagen waarover loon is verdiend, maar waarop niet is gewerkt niet langer zouden meetellen
als loondagen in de zin van de werknemersverzekeringen, zou dit onevenwichtige consequenties
hebben. De premie-inkomsten zouden dan afnemen omdat het maximum premie-inkomen lager
komt te liggen. Hier tegenover zou een positief effect op de premie-inkomsten ontstaan doordat
een kleiner deel van het loon wordt vrijgesteld voor de WW-premie (de zogenoemde franchise
neemt af). Daarnaast zou geen premie meer geheven kunnen worden over uitkeringen ingevolge
werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Het onevenwichtige hieraan is dat:
1) bij een gelijk loon minder premie hoeft te worden betaald als niet wordt gewerkt vanwege
verlof, vakantie, ziekte, etcetera.
2) bij loondoorbetaling bij ziekte voor werknemers zelfs een negatieve financiële prikkel zou
kunnen ontstaan om te gaan werken;
3) er positieve inkomensconsequenties voor werkenden met een hoog inkomen en negatieve
inkomensconsequenties voor werkenden met een laag inkomen ontstaan;
4) een deel van de reeds geheven premies zou moeten worden teruggegeven. Dit zou leiden tot een
negatief effect op de financiële positie van de sociale fondsen, waardoor een tussentijdse
premieverhoging onvermijdelijk zou kunnen worden. Dit zou ongunstig zijn voor de economische
ontwikkelingen in 2004 en 2005. Daarnaast zou het letterlijk leiden tot het rondpompen van geld.
Op langere termijn zou de premie over gewerkte dagen moeten worden verhoogd en dat zou
leiden tot een structureel hogere belasting van de factor arbeid.
De genoemde consequenties zijn dermate onevenwichtig, onredelijk en onwenselijk dat de hier
bedoelde parallel zeker opgaat.
Vraag 4
Werkt het besluit ook terug in gevallen waarin reeds een gerechtelijke procedure aanhangig is of
zelfs reeds een rechterlijke uitspraak is gedaan?
3
Antwoord
Ja, het besluit kan gevolgen hebben voor een gerechtelijke procedure die reeds aanhangig is.
Bijvoorbeeld als UWV een procedure voert over de vraag of een dag waarop vakantie wordt
genoten kan worden aangemerkt als een loondag, kan UWV in zijn bewijsvoering gebruikmaken
van de verduidelijking van de wet zoals die wordt gegeven in het desbetreffende besluit.
Het besluit zet geen rechterlijke uitspraken opzij die zijn genomen op grond van de op dat moment
vigerende wet- en regelgeving en in kracht van gewijsde zijn gegaan. Overigens zijn ons geen
rechterlijke uitspraken bekend van voor die van de Rechtbank van Rotterdam van 14 januari
2004, waarin met een interpretatie van de term "dagen waarover de werknemer loon heeft
genoten" premieheffing achterwege diende te blijven met betrekking tot loon over dagen waarop
niet was gewerkt vanwege verlof, vakantie, ziekte, etcetera. Zou een dergelijke uitspraak er wel
zijn dan geldt bovendien dat de zogenoemde derdenwerking van een dergelijke uitspraak door de
regeling wordt beperkt. Zoals is toegelicht in de toelichting bij de regeling heeft de Hoge Raad zich
op dit punt expliciet uitgesproken in het arrest van 12 september 2003 (zaaknr. 38424) in die zin
dat het voor belanghebbende niet opgaat wat de Hoge Raad vóór het van kracht worden van de
desbetreffende regeling met terugwerkende kracht heeft geoordeeld in een soortgelijk geval.
Vraag 5
Zo ja, is het dan wel verenigbaar met het aan artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens (EVRM) ten grondslag liggende rechtsstaatbeginsel (zie het arrest van het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens( EHRM) 9 december 1994, Stran Greek Refineries e.a., Series A
301-B en EHRM 28 oktober 1999, Brumarescu, Reports of Judgments and Decisions 1999-
VII)?
Antwoord
De terugwerkende kracht van het besluit staat niet op gespannen voet met het rechtsstaatbeginsel.
Er is immers geen sprake van een wijziging in de regelgeving met terugwerkende kracht maar
slechts een verduidelijking van bestaande regelgeving met terugwerkende kracht. Er ontstaat geen
andere situatie voor eventueel belanghebbenden waardoor zij mogelijk benadeeld zouden kunnen
worden. De regeling sluit naadloos aan bij de reeds jarenlang bestaande uitvoeringspraktijk, zoals
die totstandgekomen is op grond van de bestaande regelgeving. De inhoud van de regeling was
derhalve te voorzien. Van onverenigbaarheid met het rechtsstaatbeginsel (onder andere tot
uitdrukking komend in de beginselen van fair trial en equality of arms) zoals in de door u
aangehaalde arresten Stran Greek Refineries en Brumarescu van het Europees Hof, is dan ook
geen sprake.
Vraag 6
Hoe verhoudt de onderhavige terugwerkende kracht zich tot het arrest-Pressos e.a. van het arrest
van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) d.d. 20 november 1995, Series A
332, waarin een wetswijziging met terugwerkende kracht ten voordele van de Staat als inbreuk op
het Eerste Protocol bij het EVRM werd beschouwd?
4
Antwoord
In het arrest Pressos e.a. wordt het met terugwerkende kracht invoeren van een wet waardoor een
toegekende claim tot schadevergoeding, te betalen door de Staat, tenietgedaan werd, beschouwd
als een inbreuk op het eigendomsrecht uit het Eerste Protocol bij het EVRM. In casu is geen
sprake van een situatie waarin een wetswijziging met terugwerkende kracht ten voordele van de
Staat in het leven wordt geroepen. Er is slechts een verduidelijking van de bestaande wetgeving
gegeven.
Vraag 7
Welke gevolgen heeft de terugwerkende kracht van het besluit voor de afspraken die het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) begin 2003 tegenover diverse
adviesorganisaties heeft gemaakt, en waarbij het UWV zich heeft verbonden om tot en met de
Centrale Raad van Beroep over de onderhavige materie proefprocedures te voeren, waarbij is
afgesproken dat de uitkomst van thans lopende proefprocedures kan worden doorgetrokken naar
cliënten van die organisaties?
Antwoord
Allereerst merk ik op dat bovengenoemde afspraken alleen betrekking hebben op de situatie dat
adviesorganisaties namens hun cliënten bezwaar hebben ingediend. Verder heeft UWV mij
meegedeeld dat UWV in beginsel conform de gemaakte afspraken de lopende proefprocedures
tot en met de Centrale Raad van Beroep zal voeren. Dit kan afhangen van de vraag of de
wederpartij in beroep of hoger beroep wenst te gaan. De organisaties met wie de afspraken zijn
gemaakt, hebben UWV meegedeeld de proefprocedures tot en met de Centrale Raad van Beroep
door te willen zetten. De regeling geeft hun, zo heb ik begrepen, geen aanleiding de procedures te
beëindigen, danwel niet verder voort te zetten. UWV kan bij de onderbouwing van de door hem
gegeven interpretatie van de wetgeving in de procedures gebruik maken van de verduidelijking die
is gegeven in de regelgeving.
Vraag 8
Wat is de reden dat u thans in 2004 tot wijziging van de regelgeving overgaat, terwijl u een brief
van 24 mei 2002 aan het UWV nog had geweigerd om te voldoen aan een verzoek van deze
instelling om de regelgeving naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
31 mei 2001, nr. 98/5466 inzake ALGEM op dit punt aan te passen?
Antwoord
In de bedoelde brief van 24 mei 2002 heeft de toenmalige Staatssecretaris van SZW aangegeven
op dat moment geen aanleiding te zien tot regelgeving. De uitspraak van de Centrale Raad van
Beroep beperkte zich immers tot de vraag in hoeverre de 14 niet gewerkte dagen in
ploegendienstsituaties in de offshore-industrie, waar men bij een volledig dienstverband 14 dagen
op en 14 dagen af werkt, betrokken dienen te worden in de vaststelling van het
maximumpremieloon en de franchise. Intussen heeft de Rechtbank te Rotterdam deze uitspraak
van de Centrale Raad van Beroep in die zin uitgelegd dat deze ook
5
zou opgaan voor de situatie van verlof in een niet-ploegendienstsituatie. Dit heeft geleid tot
publicaties, waarin gesteld wordt dat ook geen premies verschuldigd zouden zijn over het loon
over bijvoorbeeld vakantiedagen of ziektedagen. De uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam en
de publicaties hebben ertoe geleid dat op grote schaal onduidelijkheid is ontstaan over de
reikwijdte van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Dit heeft mij ertoe gebracht om de
regelgeving op dit punt te verduidelijken.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid