De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
IZ. 2004/941
datum
23-04-2004
onderwerp
Implementatie van het hervormde GLB in Nederland
TRC 2004/3004
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Middels deze brief wil ik u informeren over de nationale besluiten die
ik heb genomen in het kader van de hervorming van het
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).
In mijn brief van 7 juli 2003 (IZ. 2003/1166) heb ik u op de hoogte
gebracht van het compromis dat de ministers van Landbouw van de
Europese Unie hebben bereikt in Luxemburg op 27 juni 2003. Eerst
schets ik de achtergrond en afwegingskader waartegen ik mijn besluiten
heb genomen en vervolgens zal ik de beslissingen toelichten.
datum
23-04-2004
kenmerk
IZ. 2004/941
bijlage
Achtergrond
Zoals ik u in bovengenoemde brief heb geschreven behelst het akkoord
een aantal fundamentele wijzigingen van het GLB. Met de keuze om de
directe inkomenssteun grotendeels te ontkoppelen van de productie is
een duidelijke stap gezet om het landbouwbeleid meer marktgericht te
maken. In de toekomst wordt niet langer primair de productie van
landbouwproducten ondersteund, maar komt de nadruk te liggen op de
ondersteuning van het inkomen van de producent. Bovendien biedt het
overeengekomen compromis de lidstaten de mogelijkheid om op een aantal
punten het beleid volgens nationale keuzes in te vullen. Met de
introductie van verplichte cross-compliance en een versterking van het
plattelandsbeleid richt het beleid zich nadrukkelijker op de
toegepaste productiemethode en op de maatschappelijke aspecten van de
landbouwproductie.
Een ander voor Nederland belangrijk element betreft de zogenaamde
financiële discipline. De Europese Raad heeft tijdens de Top van
Brussel in oktober 2002 een plafond vastgesteld voor de GLB-uitgaven
voor wat betreft het markt- en prijsbeleid (subrubriek 1a). De
introductie van de inkomenstoeslagen in de nieuwe lidstaten, alsmede
de extra uitgaven als gevolg van verdere hervormingen van het GLB en
verdere uitbreiding van de EU moeten ook onder dit plafond worden
gefinancierd. Dit is waarschijnlijk alleen mogelijk middels een
korting op de inkomenstoeslagen in de huidige lidstaten. Met ingang
van 2007 wordt hiertoe de financiële discipline ingevoerd. Dit houdt
in dat indien volgens prognoses de GLB-uitgaven het afgesproken
plafond dreigen te overschrijden, een voorstel van de Commissie volgt
voor een korting op de inkomenstoeslagen om onder het plafond te
blijven. De Raad dient deze eventuele korting ieder jaar vast te
stellen.
Effecten van hervorming in Nederland
Het LEI heeft de mogelijke gevolgen van de hervormingsbesluiten voor
de Nederlandse landbouw doorgerekend 1. De besluiten hebben onder
andere gevolgen voor de inkomens in de landbouwsector en voor de
omvang van de verschillende teelten in Nederland.
De inkomenstoeslagen vormen voor de bedrijven die ze ontvangen een
belangrijk deel van het inkomen (opbrengsten minus alle kosten),
gemiddeld zal dat circa 40 procent zijn. Voor de melkveehouderij is
het aandeel ruim de helft. Melkveehouders zien - bij een directe
doorrekening van het vastgestelde beleid en uitgaande van een
melkprijsdaling van 16 procent - het inkomen met ongeveer 16 procent
dalen. De daling kan nog verder toenemen door een verdergaande korting
op de toeslagen (financiële discipline) en bij tegenvallende
melkprijzen. Indien de melkprijs de daling van de interventieprijs
geheel volgt (-20 procent) dan is de inkomensdaling ruim 30 procent.
Indien de melkprijs de daling van de interventieprijs slechts beperkt
volgt (-12 procent) blijft een inkomensdaling achterwege.
Met behulp van het Dutch Regionalised Agricultural Model (DRAM) worden
de effecten van de hervorming vergeleken met de verwachte autonome
ontwikkelingen in een zogenaamd referentiescenario. Het
referentiescenario rekent verwachte ontwikkelingen door die zonder de
hervorming zouden plaatsvinden. Doorrekening van de dynamische
gevolgen van de besluiten wijst erop dat het saldo (opbrengst
inclusief inkomenstoeslag minus variabele kosten) in de verschillende
landbouwsectoren kan stijgen. Met name de saldi in de vleesvee- en in
de kalvermesterij nemen als gevolg van de hervorming toe.
Dit komt met name door de verwachte prijsstijging van rund- en
kalfsvlees als gevolg van een kleiner aanbod. Bovendien zorgt een
krimp van de vleesveestapel ervoor dat het minst rendabele deel van de
productie verdwijnt. In de kalverhouderij zijn daarnaast lagere kosten
voor mager melkpoeder en nuchtere kalveren van belang.
Zoals gezegd is één en ander echter wel afhankelijk van de mate waarin
de inkomenstoeslagen eventueel worden gekort om onder het afgesproken
plafond te blijven. Verder zijn de dynamische effecten ook afhankelijk
van veronderstelde positieve prijseffecten ten gevolge van
veranderingen in het aanbod.
Uit de studie komt ook naar voren dat de effecten van optionele
maatregelen sterk afhankelijk zijn van de keuzes die andere lidstaten
daarin maken. Dit geldt in het bijzonder voor de rundvleessector waar
de lidstaten de keuze hebben om bepaalde steunregelingen volledig
gekoppeld te houden.
Door ontkoppeling van de directe inkomenstoeslagen kunnen agrariërs
een flexibeler bedrijfsvoering toepassen; zij zijn immers niet meer
genoodzaakt de betreffende gewassen te telen of dieren te houden
waaraan de premies gekoppeld waren. Dit heeft gevolgen voor de omvang
van de teelt van bepaalde gewassen en van de veestapel.
Deze veranderingen in de landbouwproductie werken ook door in de rest
van de keten. De verwachte teeltverschuivingen zijn beperkter van
omvang dan die naar aanleiding van de oorspronkelijke voorstellen
werden verwacht. De reden hiervoor is dat de Raad heeft besloten dat
de teelt van groenten, fruit en poot- en consumptieaardappelen niet is
toegestaan op grond die voor steun in aanmerking komt. In de Raad
heeft Nederland hier ook altijd voor gepleit.
Het LEI berekent dat bij volledige ontkoppeling het areaal granen in
Nederland naar verwachting met circa 8 procent zal afnemen in de
periode tot 2012, terwijl het areaal grasland en snijmaïs naar
verwachting toeneemt. De gevolgen van volledige ontkoppeling zijn het
sterkst voor de vleesveehouderij in Nederland. Ontkoppeling kan ertoe
leiden dat de vleesveestapel met ongeveer de helft krimpt in de
periode tot 2012. Door de aanzienlijke krimp van de vleesveestapel
dalen naar verwachting de kosten voor mestafzet voor de blijvers in de
veehouderij. Het aantal melkkoeien neemt daarentegen enigszins toe als
gevolg van de voorziene uitbreiding van het melkquotum met 1,5
procent.
Voor de agribusiness is het verder van belang dat de daling van de
melkprijs ook zal leiden tot een daling van het inkomen in de
zuivelindustrie en dat in de vleesindustrie het aantal slachtingen van
vleesvee verder afneemt.
Tenslotte blijkt uit het rapport dat het stikstofoverschot op de
oppervlaktebalans met name bepaald wordt door het mestbeleid. De
hierboven beschreven ontwikkelingen bij volledige ontkoppeling zouden
een lichte stijging van het stikstofoverschot op de bodembalans kunnen
veroorzaken.
Afwegingskader
Bovenstaande achtergrond en de waarschijnlijke effecten van de
besluiten vormen het afwegingskader waarbinnen ik een aantal nationale
beslissingen heb genomen omtrent de implementatie van het hervormde
beleid in Nederland. Daarnaast meen ik dat de besluiten moeten passen
binnen de algemene trends en ontwikkelingen die zich in de
landbouwsector voltrekken, zoals de grote herstructurering in de
grondgebonden sectoren. Ook moeten de besluiten passen binnen de
ontwikkeling die ik voorzie voor het GLB op lange termijn. Dat
afwegende dient naar mijn mening de keuze die we maken in het beleid
in de eerste plaats bij te dragen aan een versterking van de
concurrentiepositie van de sector. In de tweede plaats dient de keuze
een verdere verduurzaming van de landbouwproductie te stimuleren. Een
derde belangrijk element in de overwegingen vormen de
uitvoeringslasten van het nieuwe systeem. Te veel uitzonderingen en
afwijkingen op de hoofdregels maken het beleid ingewikkeld, hetgeen
een verzwaring van de administratieve lastendruk betekent en kostbaar
is in de uitvoering. Ik licht u hieronder toe welke besluiten ik tegen
deze achtergrond heb genomen.
Regio of historische referentie
Inmiddels worden in de EU-lidstaten de voor- en de nadelen van de
verschillende opties afgewogen.
Behalve een aantal opties waarbij een beperkte koppeling van de
verschillende inkomenstoeslagen mogelijk blijft, is in het compromis
ook opgenomen dat lidstaten om gegronde redenen ervoor kunnen kiezen
de inkomenstoeslagen per regio toe te kennen via een algemene toeslag
per hectare. Naar zich nu laat blijken kiest een aantal lidstaten voor
een systeem waarbij de toeslag die bedrijven ontvangen voor een deel
gelijk is in het hele land (Denemarken, het landsdeel Engeland in het
Verenigd Koninkrijk en Luxemburg) of waarin de inkomenstoeslagen op
termijn toegroeien naar een algemene regiogebonden hectaretoeslag, een
zogenaamde flat-rate (Duitsland).
Commissaris Fischler heeft naar aanleiding hiervan onlangs een brief
geschreven naar alle landbouwministers waarin hij stelt dat een
ontkoppelde bedrijfstoeslag op basis van historische referenties het
oorspronkelijke doel van het Commissie voorstel was. Het toepassen van
een regionaal model moet worden gezien als uitzondering op de regel.
Hij waarschuwt in zijn brief dat het verlaten van dit historische
model een belangrijke inkomensherverdeling tot gevolg kan hebben en
kan leiden tot ongewenste effecten op de grondprijzen en
productieverschuivingen.
Ik deel tot op zekere hoogte de mening van Commissaris Fischler in
deze. De hervorming van het beleid is niet bedoeld om tot een grote
herverdeling van de bestaande inkomenstoeslagen over te gaan. De
belangrijkste redenen voor de aanpassing van het beleid is de
versterking van de marktwerking en er daarbij zorg voor te dragen dat
de betalingen voldoen aan de voorwaarden van de zogenaamde groene box
van de WTO. Daarbij kunnen we de historie van het GLB niet negeren en
is het logisch dat het nieuwe beleid uitgaat van betalingen op basis
van de historische productie van landbouwbedrijven en de daaraan
gekoppelde steun. Dit vormde de basis voor de besluitvorming rond de
hervorming. Bovendien moet voor belangrijke producten in de Europese
landbouw als bijvoorbeeld zuivel en suiker, het proces van
prijsverlaging met daaraan gekoppeld de introductie van een
gedeeltelijke compenserende inkomenstoeslag nog beginnen. Het lijkt me
niet goed nu al te starten met een herverdeling van de steun, terwijl
de invoering van directe inkomenssteun in sectoren als zuivel en
suiker nog zijn beslag moet krijgen. Temeer daar de inkomenseffecten
voor bijvoorbeeld de melkveehouderij aanzienlijk zijn. Daarom wil ik
het hervormde beleid in eerste instantie implementeren op basis van
historische referenties.
Dit neemt niet weg dat het onvermijdelijk is dat na verloop van tijd
vraagtekens gezet zullen worden bij een systeem dat prijsverlagingen
compenseert op basis van historische productie. Ik denk niet dat het
over 10 jaar nog te rechtvaardigen valt waarom de ene landbouwer een
veel hogere bedrijfstoeslag ontvangt dan de andere en een derde
helemaal geen toeslag ontvangt. Ook bestaan er de nodige vraagtekens
over het effect dat een toedeling van de inkomenssteun op basis van
historische referenties heeft op de waarde van bijvoorbeeld melkquota
en grond. Daar komt bij dat de reden voor de ondersteuning geleidelijk
verschuift richting de prestatie die bedrijven verrichten in het kader
van het beheer van het landelijk gebied. Ik verwacht dat daarom
voorafgaand aan de voorziene evaluatie van het beleid in 2009, opnieuw
een discussie zal starten over de verdeling van de inkomenstoeslagen.
Ik voorzie daarbij een versterkte tendens tot verdere ontkoppeling van
de steun van de productie én een duidelijkere band tussen de premie en
het leveren van een actieve bijdrage in het kader van beheer van
natuur- en landschapswaarden. Het vervangen van de historische basis
door een regionaliseringsoptie (flat rate), eventueel geleidelijk in
te voeren, zal daarbij waarschijnlijk opnieuw in discussie komen. De
genoemde keuze van een aantal huidige lidstaten om nu reeds
geleidelijk over te gaan tot een algemene regionale hectaretoeslag is
daar al min of meer een voorbode van. Bovendien sluit dit ook aan bij
het feit dat de meeste nieuwe lidstaten gebruik gaan maken van het
zogenaamde 'Simplified Area Payment System' waarbij de beschikbare
inkomenssteun wordt verdeeld over het aantal beschikbare hectares
landbouwgrond.
Een dergelijk systeem is tevens eenvoudiger uit te voeren en betekent
in de Nederlandse situatie een stimulering van de meer extensief
producerende bedrijven. Overigens zijn volgens mij ook modellen
mogelijk waarbij de steun sterker gericht zou kunnen worden op
bedrijven die produceren in gebieden met moeilijke
productieomstandigheden waardoor feitelijk een concurrentieachterstand
bestaat. Na het aflopen van de periode van de financiële perspectieven
(2013) verwacht ik verder dat ook de vraag aan de orde komt of de
inkomenstoeslagen per definitie volledig door de EU gefinancierd
moeten blijven worden.
Ingangsdatum systeem van bedrijfstoeslagrechten
De bedrijfstoeslag zal worden vastgesteld op basis van toeslagrechten.
Het berekenen van de rechten is een tijdsintensief proces dat grote
zorgvuldigheid vergt. Per bedrijf zal op basis van historische
gegevens het aantal en de hoogte van de toeslagrechten moeten worden
vastgelegd. De complexiteit neemt toe naarmate in de referentieperiode
sprake was van bijzondere bedrijfsomstandigheden of veranderingen in
de bedrijfsomvang. Op mijn uitdrukkelijk verzoek biedt de Europese
regelgeving mogelijkheden om hieraan recht te doen. De
uitvoeringsmodaliteiten moeten nog nader worden uitgewerkt. Inmiddels
is in Nederland een pilot-studie gestart voor het berekenen van de
toeslagrechten op ongeveer 100 bedrijven. Deze geeft zicht op
bijvoorbeeld de vragen rond de rekenregels die moeten worden
toegepast. Maar ook levert dit project antwoord op praktische vragen
die zich voordoen bij het aan elkaar koppelen van gegevens uit
meerdere jaren en het bij elkaar brengen van de verstrekte premies die
door meerdere betaalorganen zijn uitgekeerd. Deze ervaringen zal ik
gebruiken bij de verdere uitwerking van de procedure voor de initiële
toekenning van toeslagrechten.
Voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting zijn de toeslagrechten in
beginsel belast als 'winst uit onderneming' in het jaar waarop de
bedragen betrekking hebben. Op de rechten kan niet worden
afgeschreven. Indien geen onderneming (meer) wordt uitgeoefend, maar
er wel sprake is van een werkzaamheid, dan zijn de toeslagrechten
belast als 'resultaat uit overige werkzaamheden'. Bij vererving of
schenking van de toeslagrechten is de waarde ervan belast met
successie- of schenkingsrecht. Bij overdracht van de toeslagrechten is
de verkrijging van rechten niet belast voor de overdrachtsbelasting.
De overdracht van de toeslagrechten is in beginsel wel belast met
omzetbelasting. Indien de nationale besluiten in het kader van de
hervorming van het GLB daar aanleiding toe geven, zal de
Staatssecretaris van Financiën uw Kamer nader informeren over de
fiscale gevolgen ervan.
Ik wil benadrukken dat de waarde van de vastgestelde toeslagrechten
geen vast gegeven is. Als gevolg van modulatie wordt een korting
toegepast op de ontvangen inkomenssteun boven EUR 5.000 die oploopt
tot 5 procent vanaf 2007. In aanvulling hierop zal in de toekomst
waarschijnlijk een korting worden vastgesteld in het kader van de
financiële discipline. Verder verwacht ik, zoals gezegd, dat een
volgende hervorming van het GLB als gevolg van de voorziene evaluatie
in 2009 tot verdere aanpassingen zal leiden.
De overschakeling op het nieuwe systeem brengt de nodige consequenties
met zich mee. Met name in de eerste jaren van de nieuwe ontkoppelde
steunregeling zijn de uitvoeringskosten hoog, zeker als de invoertijd
relatief kort is. De ICT-infrastructuur van de bestaande systemen
dient ingrijpend te worden gewijzigd en het toekennen van de toeslagen
aan de bedrijven op basis van historische referenties vergt een grote
inzet. Het koste wat kost invoeren van het systeem per 1 januari 2005
lijkt me gezien de huidige begrotingssituatie van mijn departement en
de risico's van een overhaaste invoering niet het meest ideaal. Het is
aantrekkelijker om wat meer tijd te nemen voor de voorbereiding en de
uitvoeringskosten verder in de tijd te plaatsen. Daarom heb ik
besloten de ontkoppeling in Nederland met ingang van 2006 toe te
passen. Tevens wil ik het mogelijk maken dat aanvragen voor de
bedrijfstoeslagregeling elektronisch kunnen worden ingediend, hetgeen
een extra impuls zal geven aan de vermindering van de administratieve
lastendruk.
Mate van ontkoppeling
Naast de gedeeltelijke koppeling van de steun in de
aardappelzetmeelsector hebben lidstaten de keuze om een aantal
regelingen in meer of mindere mate gekoppeld te houden. Mijn keuze
volgt uit overwegingen die betrekking hebben op de concurrentiepositie
van de Nederlandse landbouwsector in vergelijking met die in de
omringende lidstaten, rekening houdend met de uitvoeringslasten van
het systeem. Volledige ontkoppeling van de directe inkomenssteun is
daarbij voor mij het algemene uitgangspunt. In een aantal sectoren zou
een abrupte ontkoppeling van de directe inkomenssteun echter tot
ongewenste distorsies kunnen leiden indien de lidstaten op
verschillende wijze met ontkoppeling omgaan. Dit geldt met name voor
de slachtpremies in de rundvleessector zoals de LEI-berekeningen ook
aangeven. Indien deze in Nederland ontkoppeld zou worden, terwijl die
in de belangrijke andere producerende lidstaten gekoppeld zou blijven,
zou dit de concurrentiepositie van de Nederlandse sectoren verzwakken
en een zeer aanzienlijke daling van de productie tot gevolg kunnen
hebben. Met Frankrijk en België heb ik daarom afgesproken de
kalverslachtpremie gekoppeld te houden. Uit nadere analyse is gebleken
dat indien in Nederland de kalverslachtpremie gekoppeld blijft, het
ook wenselijk is de slachtpremie voor volwassen runderen gekoppeld te
houden om te voorkomen dat bedrijven die een ontkoppelde slachtpremie
voor volwassen runderen ontvangen, dieren jonger gaan afmesten om zo
ook nog in aanmerking te komen voor een gekoppelde kalverslachtpremie.
Vandaar dat ik er voor kies beide slachtpremies gekoppeld te houden.
Gezien de toekomstige inrichting van het landbouwbeleid die ik
hierboven heb geschetst en de extra uitvoeringskosten die het
gekoppeld houden van de slachtpremie met zich meebrengt, ben ik van
mening dat dit een uitzondering dient te zijn in een overgangsperiode
die de sector de tijd geeft om zich op de nieuwe situatie met
veranderende marktomstandigheden voor te bereiden.
De koppeling van de slachtpremies voor volwassen runderen en kalveren
zal daarom in eerste instantie voor vier jaar worden gehandhaafd.
Daarna dient deze inkomenssteun wat mij betreft ook te worden
ontkoppeld en op te gaan in het algemene systeem.
Omdat ik vergelijkbare problemen voorzie bij de inkomenssteun voor de
teelt van vlaszaad en de steun voor graszaad heb ik ook hier een
gezamenlijke aanpak afgesproken met de belangrijkste andere
producerende lidstaten. Ik heb met Denemarken, Frankrijk en Duitsland
(de grootste producenten van graszaad) afgesproken de steun voor
graszaad volledig te ontkoppelen en met België en Frankrijk heb ik
afgesproken de steun voor de teelt van vlaszaad op dezelfde manier
gekoppeld te houden.
Zoals ik u reeds eerder heb geschreven wordt de in te voeren
zuivelpremie ontkoppeld nadat de stapsgewijze prijsverlaging is
doorgevoerd. Dit betekent dat de zuivelpremie vanaf 2007 wordt
opgenomen in de enkele bedrijfstoeslag.
Verduurzaming van de landbouwproductie
Met de introductie van verplichte cross-compliance wordt een impuls
gegeven aan de vergroening van de eerste pijler. Indien landbouwers
niet voldoen aan eisen gebaseerd op EU-regelgeving op het gebied van
milieu, volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten en het
dierenwelzijn, heeft dit consequenties voor de inkomenssteun die zij
ontvangen. De Europese Commissie heeft uitgewerkt op welke wijze de
lidstaten moeten controleren of de landbouwers voldoen aan deze
cross-compliance voorwaarden.
Ik zal mij beraden op de meest wenselijke organisatievorm voor de
controle op cross-compliance. Hierbij streef ik naar een transparant
en uitvoerbaar beheers- en controlesysteem waarbij de administratieve
lastendruk zo beperkt mogelijk is.
In dat opzicht betreur ik de door de Commissie voorgeschreven regels
die het gebruik van indicatoren en certificeringssystemen onmogelijk
maken.
Ontkoppeling van de inkomenssteun en de introductie van
cross-compliance leiden tot een duurzamere landbouw. Als extra
stimulans kunnen lidstaten besluiten een deel van de inkomenstoeslagen
in te zetten voor specifieke doeleinden die verduurzaming nog verder
bevorderen. Een reeds in Agenda 2000 besloten optie is om een deel
(ongeveer 30 procent) van de zuivelpremie (de zogenaamde
zuivelenveloppe) in te zetten voor bepaalde beleidsdoelen mits geen
concurrentieverstoring optreedt en een gelijke behandeling van de
producenten wordt gewaarborgd. Verder kan een deel van de ontkoppelde
steun (maximaal 10% van de toeslagrechten) worden afgeroomd om extra
betalingen te doen ter bevordering van specifieke vormen van landbouw
die belangrijk zijn voor de bescherming of verbetering van het milieu
of voor het verbeteren van de kwaliteit en het in de handel brengen
van landbouwproducten.
Ik ben voorstander van het principe om een deel van de inkomenssteun
in te zetten voor het verder bevorderen van een duurzame landbouw. Wel
heb ik mijn bedenkingen bij de effectiviteit van bovengenoemde
instrumenten. De reikwijdte van beide instrumenten is beperkt omdat
alleen maatregelen kunnen worden gehonoreerd die geen onderdeel zijn
van het plattelandsontwikkelingsbeleid.
Juist in het Nederlandse plattelandsbeleid wordt de nadruk gelegd op
stimulering van landbouw die een functie vervult in het beheer van het
landelijk gebeid. Door de modulatie worden de beschikbare middelen
daarvoor ook uitgebreid. Bovendien heeft het instrument van de
zuivelenveloppe als gevolg van de toekomstige ontkoppeling eigenlijk
zijn waarde verloren. Na de ontkoppeling kan namelijk niet meer
gegarandeerd worden dat de nagestreefde beleidsdoelstellingen worden
ondersteund omdat dan de nationale enveloppe is opgenomen in het
stelsel van verhandelbare toeslagrechten.
Een andere overweging is dat mogelijke projecten die gesteund kunnen
worden uit de genoemde enveloppen, zoals bijvoorbeeld een stimulans om
koeien in de wei te houden, disproportionele uitvoerings- en
controle-lasten met zich meebrengen. Ik verwacht dat de aanscherping
van het mestbeleid en de mogelijke overgang naar een algemene
hectarepremie in de toekomst een betere stimulans geven voor het
extensiveren van de landbouwproductie dan deze instrumenten. Daarom
zie ik gezien de beperkingen van beide instrumenten en het feit dat de
inkomenseffecten van een afroming van de inkomenssteun aanzienlijk
zijn er van af om de zuivel-enveloppe en de '10% maatregel' in te
zetten.
Verder is ook een aantal aanvullingen op het bestaande
plattelandsontwikkelingsbeleid overeengekomen, die erop gericht zijn
het beleid beter af te stemmen op de wensen van de moderne
maatschappij. Het betreft maatregelen om landbouwers te ondersteunen
bij het voldoen aan de veeleisende Europese normen en maatregelen om
de kwaliteit van landbouwproducten en de afzet daarvan te bevorderen.
Binnenkort informeer ik u per brief over de aanpassingen van het
Nederlandse Plattelands Ontwikkelingsprogramma waarin deze aspecten
worden behandeld.
Conclusie
Met deze brief heb ik u geschetst in welke richting het beleid zich de
komende jaren in mijn visie zal ontwikkelen en heb ik u inzicht
gegeven over de wijze waarop ik het hervormde GLB in Nederland wil
gaan toepassen. De Nederlandse landbouwsector staat voor belangrijke
veranderingen en ik denk dat de door mij gemaakte keuzen de sector
ondersteunen om zich op deze nieuwe situatie voor te bereiden en zich
daaraan aan te passen. Vooralsnog lijkt het me niet gewenst over te
gaan tot een herverdeling van de inkomenssteun omdat dat de
economische positie van bepaalde sectoren kan ondermijnen. Het verder
bevorderen van de duurzaamheid van de landbouwproductie dient in mijn
ogen in eerste instantie te geschieden via de introductie van
cross-compliance. Dit neemt niet weg dat ik meen dat op termijn ook in
Nederland verandering van de gekozen opties aan de orde zal zijn. Het
is belangrijk dat de sector zich dat goed realiseert, zodat de
bedrijven zich daarop kunnen instellen en de organisaties zich
voorbereiden op dit debat.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
1 Hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2003 - gevolgen
van de besluiten voor de Nederlandse landbouw, rapport 6.03.15,
november 2003.
PDF-versie van de brief
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
Implementatie van het hervormde GLB in Nederland (PDF-formaat, 106 kB)
---
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit