2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina i
Werkt verlof?
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina ii
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina iii
Werkt verlof?
Het gebruik van regelingen voor verlof en
aanpassing van de arbeidsduur
Heleen van Luijn
Saskia Keuzenkamp
Sociaal en Cultureel Planbureau
Den Haag, april 2004
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina iv
Het Sociaal en Cultureel Planbureau is ingesteld bij Koninklijk Besluit van 30 maart 1973.
Het Bureau heeft tot taak:
a wetenschappelijke verkenningen te verrichten met het doel te komen tot een samen-
hangende beschrijving van de situatie van het sociaal en cultureel welzijn hier te lande en
van de op dit gebied te verwachten ontwikkelingen;
b bij te dragen tot een verantwoorde keuze van beleidsdoelen, benevens het aangeven van
voor- en nadelen van de verschillende wegen om deze doeleinden te bereiken;
c informaties te verwerven met betrekking tot de uitvoering van interdepartementaal beleid
op het gebied van sociaal en cultureel welzijn, teneinde de evaluatie van deze uitvoering
mogelijk te maken.
Het Bureau verricht zijn taak in het bijzonder waar problemen in het geding zijn, die het beleid
van meer dan één departement raken.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is als coördinerend minister voor het sociaal
en cultureel welzijn verantwoordelijk voor het door het Bureau te voeren beleid. Omtrent de
hoofdzaken van dit beleid treedt de minister in overleg met de minister van Algemene Zaken,
van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, van Onderwijs, Cultuur en Weten-
schappen, van Financiën, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van
Economische Zaken, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid.
© Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2004
scp-onderzoeksrapport 2004/3
Zet- en binnenwerk: Mantext, Moerkapelle
Omslagontwerp: Bureau Stijlzorg, Utrecht
isbn 90-377-0144-2
nur 740
Dit rapport is gedrukt op chloorvrij papier.
Sociaal en Cultureel Planbureau
Parnassusplein 5
2511 VX Den Haag
Tel. (070) 340 70 00
Fax (070) 340 70 44
Website: www.scp.nl
E-mail: info@scp.nl
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina v
Inhoud
Voorwoord 1
1 Onderzoek naar verlof- en deeltijdregelingen 3
1.1 Achtergrond en onderzoeksvragen 3
1.2 Centrale begrippen en afbakening 4
1.2.1 Verlof- en deeltijdregelingen 4
1.2.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik 5
1.3 Onderzoeksaanpak 6
1.4 Leeswijzer 7
Noot 9
2 Onderzoeksverantwoording 11
2.1 Inleiding 11
2.2 Conceptueel model 11
2.2.1 Achtergrondkenmerken 12
2.2.2 Arbeidsmarktpositie 13
2.2.3 Arbeidsmarktpositie van de partner 14
2.2.4 Opvattingen over werk, gezin en het uitbesteden van zorg 14
2.2.5 Gezondheid en tijdsbeleving 14
2.2.6 Motieven en drempels 15
2.3 Operationalisering van begrippen 16
2.3.1 Rechthebbenden, behoefte en gebruik 16
2.3.2 Achtergrondkenmerken 17
2.3.3 Arbeidsmarktkenmerken van de respondent en diens partner 17
2.3.4 Opvattingen over werk, gezin en het uitbesteden van zorg 20
2.3.5 Gezondheid en tijdsbeleving 22
2.3.6 Motieven en drempels 24
2.4 Opzet en verloop van het veldwerk 25
2.4.1 Onderzoekspopulatie 25
2.4.2 Hoofdonderzoek 26
2.5 Statistische analyse 29
Noten 30
3 Verlof voor onverwachte situaties 33
3.1 Inleiding 33
3.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik 35
3.3 Behoefte aan verlof voor onverwachte situaties 36
3.4 Gebruik van verlof voor onverwachte situaties 39
3.4.1 Motieven voor het opnemen van het verlof 39
---
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina vi
3.4.2 Omvang, aard, duur en betaling van het verlof 40
3.4.3 Determinanten van gebruik van het verlof 44
3.4.4 Knelpunten rond verlof voor onverwachte situaties 46
3.4.5 De behoefte aan verlof anders opgelost 50
3.4.6 Samenhang met andere arbeid-zorgregelingen 51
3.5 Samenvatting en slotbeschouwing 52
Noten 56
4 Verlof voor kortdurend zieken 57
4.1 Inleiding 57
4.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik 59
4.3 Behoefte aan verlof voor kortdurend zieken 60
4.4 Gebruik van verlof voor kortdurend zieken 63
4.4.1 Motieven voor het opnemen van het verlof 63
4.4.2 Omvang, aard, duur en betaling van het verlof 64
4.4.3 Determinanten van gebruik van het verlof 68
4.4.4 Knelpunten rond verlof voor kortdurend zieken 70
4.4.5 De behoefte aan verlof anders opgelost 74
4.4.6 Samenhang met andere arbeid-zorgregelingen 75
4.5 Samenvatting en slotbeschouwing 76
Noot 80
5 Verlof voor langdurend zieken en stervenden 81
5.1 Inleiding 81
5.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik 83
5.3 Behoefte aan verlof voor langdurend zieken en stervenden 85
5.4 Gebruik van verlof voor langdurend zieken en stervenden 89
5.4.1 Motieven voor het opnemen van het verlof 89
5.4.2 Omvang, aard, duur en betaling van het verlof 91
5.4.3 Determinanten van gebruik van het verlof 94
5.4.4 Knelpunten rond verlof voor langdurend zieken en stervenden 96
5.4.5 De behoeft aan verlof anders opgelost 100
5.4.6 Samenhang met andere arbeid-zorgregelingen 101
5.5 Samenvatting en slotbeschouwing 102
Noten 106
6 Sparen voor verlof 107
6.1 Inleiding 107
6.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik 109
6.3 Behoefte aan verlofsparen 110
6.3.1 Doelen bij verlofsparen 110
6.3.2 Kenmerken van degenen die behoefte hebben aan verlofsparen 112
6.4 Gebruik van verlofsparen 115
vi
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina vii
6.4.1 Vormen van verlofsparen 115
6.4.2 Determinanten van gebruik van verlofsparen 116
6.4.3 Knelpunten rond verlofsparen 118
6.4.4 De behoefte aan verlofsparen anders opgelost 121
6.5 Samenvatting en slotbeschouwing 122
Noot 125
7 Loopbaanonderbreking 127
7.1 Inleiding 127
7.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik 129
7.3 Behoefte aan loopbaanonderbreking 130
7.3.1 Motieven voor de onderbreking 130
7.3.2 Determinanten van de behoefte aan loopbaanonderbreking 133
7.4 Gebruik van loopbaanonderbreking 135
7.4.1 Omvang, aard, duur en financiering van het verlof 136
7.4.2 Determinanten van gebruik van het verlof 138
7.4.3 Knelpunten rond loopbaanonderbreking 143
7.4.4 Samenhang met andere arbeid-zorgregelingen 146
7.5 Samenvatting en slotbeschouwing 148
Noten 152
8 Kraamverlof 153
8.1 Inleiding 153
8.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik 154
8.3 Aard van het verlof 155
8.4 Knelpunten bij het opnemen van kraamverlof 156
8.5 Determinanten van behoefte aan en gebruik van kraamverlof 157
8.6 Samenvatting en slotbeschouwing 157
9 Ouderschapsverlof 159
9.1 Inleiding 159
9.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik 160
9.3 Behoefte aan ouderschapsverlof 162
9.4 Gebruik van ouderschapsverlof 164
9.4.1 Redenen van gebruik van ouderschapsverlof 164
9.4.2 Kenmerken van gebruikers van ouderschapsverlof 165
9.4.3 Determinanten van het gebruik van ouderschapsverlof 166
9.4.4 Drempels en knelpunten 169
9.5 Samenvatting en slotbeschouwing 172
Noten 174
vii
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina viii
10 Korter werken en stoppen met werken 175
10.1 Inleiding 175
10.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik 176
10.3 Behoefte aan korter werken en stoppen met werken 177
10.3.1 Motieven om korter te gaan werken 177
10.3.2 Motieven om te stoppen met werken 180
10.3.3 Determinanten van de behoefte aan korter werken 181
10.4 Korter werken en stoppen met werken 185
10.4.1 Determinanten van korter werken 185
10.4.2 Determinanten van stoppen met werken 188
10.4.3 Knelpunten rond het korter werken en stoppen met werken 191
10.4.4 De behoefte aan meer tijd anders opgelost 194
10.4.5 Samenhang tussen korter werken en andere arbeid-zorgregelingen 194
10.5 Samenvatting en slotbeschouwing 197
11 Samenvattende beschouwing 201
11.1 Inleiding en onderzoeksvragen 201
11.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik 202
11.3 De behoefte aan en het gebruik van regelingen nader verklaard 208
11.3.1 Introductie 208
11.3.2 De behoefte aan verlof en aanpassing van de arbeidsduur 210
11.3.3 Het gebruik van verlof en aanpassing van de arbeidsduur 213
11.4 Verschillen tussen categorieën werknemers in behoefte en gebruik 217
11.5 Samenhang in gebruik 218
11.6 Knelpunten 219
11.7 Conclusies 221
11.8 Een afdoende antwoord? 224
Bijlage A Emancipatiegehalte van cao's 227
Bijlage B Opsporingsonderzoek 231
Literatuur 235
Publicaties van het scp 239
viii
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 1
Voorwoord
Vanuit het streven om de arbeidsdeelname van vrouwen te vergroten heeft de overheid
de afgelopen jaren geïnvesteerd in het verbeteren van voorzieningen voor het combi-
neren van arbeid en zorg. Dit kan door een structurele aanpassing van de arbeidsduur,
bijvoorbeeld door korter te gaan werken. Maar ook een tijdelijk verlof kan soelaas
bieden. Dat kan een kortdurend verlof zijn, bijvoorbeeld in geval van een plotseling
ziek kind of een calamiteit. Maar soms heeft het verlof een wat langer karakter, zoals
bij ouderschapsverlof of wanneer men voor een ernstig zieke of zelfs stervende ver-
want moet zorgen.
Het belang van deze voorzieningen staat buiten kijf, hoewel er discussie is over de
vraag wie daarvoor verantwoordelijk is: de overheid, werkgevers of werknemers zelf.
Er is echter vrij weinig bekend over hoe groot eigenlijk de behoefte is aan voorzienin-
gen voor het combineren van arbeid en zorg en hoe vaak men in situaties verkeert dat
een beroep gedaan zou kunnen worden op de bestaande regelingen. Ook is nauwelijks
bekend hoe vaak werkenden daarvan gebruikmaken.
Op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (szw) heeft het
Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) onderzoek gedaan naar de behoefte aan en het
gebruik van verschillende regelingen. Het onderzoek laat zien dat urgente, kortdurende
situaties waarvoor werknemers vrij zouden moeten nemen, niet erg vaak voorkomen.
Als dat aan de hand is heeft men vrijwel altijd behoefte aan verlof en vaak neemt men
dat ook op, zij het meestal in de vorm van een of meer vrije dagen, dus zonder gebruik
te maken van een specifieke regeling. De behoefte aan langerdurend verlof is eveneens
vrij bescheiden, maar als mensen te maken hebben met een langdurend zieke of ster-
vende naaste, hebben zij meestal wel behoefte aan verlof. Voor dit verlof bestaat echter
nog geen wettelijke regeling.
De hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 10 zijn geschreven door Heleen van Luijn. Aan de
hoofdstukken 1 en 2 heeft Saskia Keuzenkamp een bijdrage geleverd. Hoofdstuk 9
komt voor rekening van Saskia Keuzenkamp. Aan de hoofdstukken 6, 8 en 11 hebben
beide auteurs gewerkt.
Het onderzoek is op zeer nauwgezette en plezierige wijze begeleid door drs. Jolanda
Timmerman, dr. Hanne Groenendijk en drs. Nicolette Kieft van het ministerie van
szw, waarvoor, mede namens de onderzoekers, hartelijk dank.
Prof. dr. Paul Schnabel
Directeur scp
---
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 2
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 3
1 Onderzoek naar verlof- en deeltijdregelingen
1.1 Achtergrond en onderzoeksvragen
Het aantal tweeverdieners is in de afgelopen decennia sterk gegroeid. Steeds meer
mensen combineren arbeid en zorg, en om deze combinatie te vergemakkelijken zijn
kinderopvang en buitenschoolse opvang uitgebreid en regelingen ingevoerd over
verlof, loopbaanonderbreking en deeltijdwerk. Zo is al sinds 1990 de Wet op het ouder-
schapsverlof van kracht en werd in 1998 de Wet financiering loopbaanonderbreking
(wet-Finlo) ingevoerd. Op 1 december 2001 is de Wet arbeid en zorg in werking
getreden. Deze wet heeft bestaande verlofregelingen zoals ouderschapsverlof, zwanger-
schaps- en bevallingsverlof, en calamiteitenverlof met enkele nieuwe verlofregelingen
gebundeld en uitgebreid. Nieuw zijn het recht op kortdurend zorgverlof, recht op
kraamverlof voor de partner van een bevallen vrouw en bepalingen over het recht op
verlof in verband met adoptie en pleegzorg. Het ouderschapsverlof is enigszins aan-
gepast (zie hoofdstuk 9). Ook de financieringsregeling loopbaanonderbreking is in
de Wet arbeid en zorg opgenomen.
Afgezien van deze wettelijke mogelijkheden bestaan er overigens reeds geruime
tijd verschillende verlofregelingen in cao's (zie voor een overzicht Peters et al. 2000).
Daarnaast bieden werkgevers hun eigen personeel soms faciliteiten om arbeid en zorg
te combineren (zie bv. Remery et al. 2002). Dit betekent dat er in de mogelijkheden van
werknemers om verlof op te nemen nogal wat verschillen bestaan tussen bijvoorbeeld
diverse bedrijfstakken. Voor sommige werknemers gelden bijvoorbeeld uitsluitend de
wettelijke regelingen, terwijl voor andere werknemers de eigen werkgever (al dan niet
via de cao) meer faciliteiten biedt dan dat wat wettelijk is geregeld ook minder is
overigens mogelijk.
Er is weinig bekend over de behoefte aan en het gebruik van de diverse verlofregelingen
onder werknemers en hetzelfde geldt voor de verklaring waarom men daar al dan niet
gebruik van maakt. Inzicht in zowel de behoefte aan en het gebruik van verlofregelingen
in het algemeen, als in behoeften en gebruik van bepaalde categorieën werknemers,
en in de factoren die het gebruik en de behoefte beïnvloeden, zijn van belang. Het
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft het Sociaal en Cultureel
Planbureau daarom verzocht een onderzoek uit te voeren naar diverse regelingen voor
het combineren van arbeid en zorg. Het onderzoek moet inzicht geven in:
a de behoefte aan de diverse regelingen om arbeid en zorg te combineren,
b het gebruik van deze regelingen, en
c factoren die de behoefte en het gebruik beïnvloeden.
---
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 4
Voor dit onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd.
1 Welke behoefte bestaat er aan diverse verlofregelingen en regelingen om de arbeids-
duur aan te passen (verder aangeduid als `regelingen') en welke verschillen doen
zich daarbij voor tussen categorieën werkenden?
2 Van welke regelingen wordt gebruikgemaakt en in welke mate?
3 Waarom hebben sommige werknemers in een bepaalde situatie wel behoefte aan
een regeling en andere niet, waarom maken sommige werknemers er wel gebruik
van en andere niet en hoe kan het verschil tussen de behoefte en het gebruik worden
verklaard?
4 Zijn er bepaalde categorieën werknemers die duidelijk meer of minder gebruikmaken
van de diverse regelingen dan andere?
5 Hangt het gebruik van afzonderlijke regelingen met elkaar samen en, zo ja, op
welke wijze?
6 Welke knelpunten ervaren degenen die behoefte hebben aan de regelingen bij het
gebruik daarvan?
7 In hoeverre bieden de bestaande en door het kabinet voorgestelde regelingen een
afdoende antwoord op de behoefte?
Omdat veelal wordt aangenomen dat er vaak sprake is van verschillen tussen de
seksen in hun behoefte aan en gebruik van voorzieningen voor het combineren van
arbeid en zorg, zal in het onderzoek veelvuldig onderscheid worden gemaakt tussen
mannen en vrouwen.
In paragraaf 1.2 volgt een nadere toelichting op enkele centrale begrippen uit het onder-
zoek. Paragraaf 1.3 bevat een beknopte schets van de in dit onderzoek gehanteerde
aanpak (deze komt uitgebreider aan de orde in hoofdstuk 2). Paragraaf 1.4 ten slotte
geeft een overzicht van de opbouw van het rapport.
1.2 Centrale begrippen en afbakening
Een aantal begrippen keert in dit rapport steeds terug. Achtereenvolgens wordt hierna
een toelichting gegeven op de termen `verlof- en deeltijdregelingen', `rechthebbenden',
`gebruik' en `behoefte'.
1.2.1 Verlof- en deeltijdregelingen
Zoals in paragraaf 1.1 al is vermeld, worden op verschillende niveaus mogelijkheden
gecreëerd om het combineren van arbeid en zorg te vergemakkelijken. Naast wettelijke
regelingen zijn er ook bepalingen in cao's en regelingen op bedrijfsniveau die ervoor
kunnen zorgen dat werknemers hun werk beter afstemmen op zorgtaken. Er is gekozen
voor het werken met een brede benadering. Vooral omdat werknemers veelal niet zullen
weten of de regeling die zij gebruiken opgenomen is in de wet, de cao of deel uitmaakt
van het eigen beleid van de werkgever, is daartussen in beginsel geen onderscheid
gemaakt (zie echter in § 1.2.2 de passage over de term `gebruik').
4 Onderzoek naar verlof- en deeltijdregelingen
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 5
Een tweede kwestie is de precieze aard van de onderzochte regelingen. In dit onder-
zoek gaat het om de volgende regelingen:
verlof voor onverwachte situaties;
verlof voor kortdurend zieken;
verlof voor langdurend zieken en stervenden;
verlofsparen;
loopbaanonderbreking;
verlof voor partners na de bevalling;
ouderschapsverlof;
aanpassing van de arbeidsduur (met name: korter werken en stoppen met werken).
Zoals uit dit overzicht blijkt, zijn kinderopvang en buitenschoolse opvang niet apart
onderzocht. Dat wil niet zeggen dat zij geheel buiten beschouwing blijven. Het is
immers waarschijnlijk dat er een wisselwerking bestaat tussen de behoefte aan en het
gebruik van sommige verlof- en deeltijdregelingen en het gebruik van kinderopvang.
Kinderopvang en buitenschoolse opvang zijn in dit onderzoek dan ook als mogelijke
verklaring meegenomen.
1.2.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik
In het rapport zal steeds een onderscheid worden gemaakt tussen rechthebbenden,
personen die behoefte hebben aan een regeling en gebruikers. Hierna volgt een alge-
mene toelichting op deze begrippen. In de verschillende hoofdstukken worden zij,
toegespitst op de situatie, meer concreet gedefinieerd. In figuur 1.1 is het onderscheid
en de verhouding tussen de begrippen `rechthebbend', `behoefte' en `gebruik' grafisch
weergegeven.
Rechthebbenden zijn in dit onderzoek gedefinieerd als degenen bij wie zich de situatie
voordoet waarop een bepaalde regeling betrekking heeft (bv. ouders met kinderen tot
8 jaar als rechthebbenden op ouderschapsverlof). In dit onderzoek heeft de term
`rechthebbenden' geen strikt juridische betekenis, maar wordt hij ruim gehanteerd. Zo
zijn bijvoorbeeld alle werknemers met een kind tot 8 jaar als rechthebbend beschouwd
op ouderschapsverlof, ook al zijn ze dit strikt genomen niet meer als ze in het verleden
hun ouderschapsverlof voor het betreffende kind hebben opgebruikt. Voor dit laatste
is gekozen omdat anders met te veel voorwaarden rekening gehouden zou moeten
worden, waardoor het onderzoek onuitvoerbaar wordt.
In een aantal gevallen is echter impliciet door de respondenten bepaald of zij tot
de rechthebbenden behoren, namelijk bij situaties die voor de onderzoeker zelf niet
vast te stellen zijn. Dit is het geval bij de onverwachte situaties, kortdurend zieken en
langdurend zieken en stervenden. Respondenten moesten daarbij zelf aangeven of zij
in een dergelijke situatie hadden verkeerd. De vraag of er in de omgeving iemand was
voor wie men moest zorgen (bv. een ziek kind of een zieke ouder) zal echter niet door
iedereen hetzelfde worden beantwoord. Zo zullen vrouwen hier wellicht eerder bevesti-
gend op antwoorden dan mannen, omdat zij zich meer genoopt voelen zorg te bieden.
Bij de interpretatie van de bevindingen zal hiermee rekening worden gehouden.
Onderzoek naar verlof- en deeltijdregelingen 5
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 6
Figuur 1.1 Rechthebbenden, behoefte en gebruik
gebruik
behoefte
niet-gebruik
rechthebbend
geen behoefte
Bron: SCP (Regelingen arbeid en zorg 2002)
Personen met behoefte zijn diegenen onder de rechthebbenden die aangeven dat zij in de
betreffende situatie behoefte hadden aan een verlof- of deeltijdregeling, ongeacht het
feit of ze hiervan gebruik hebben gemaakt.
Gebruikers, ten slotte, zijn rechthebbenden die gebruikmaken van een verlofregeling.
Hierbij is echter een relativerende opmerking op zijn plaats, die met name van belang
is voor de hoofdstukken over verlof voor onverwachte situaties, voor kortdurend zieken
en voor langdurend zieken. Aan de respondenten is daarbij steeds eerst gevraagd of
zij een of andere vorm van verlof hebben opgenomen en in een vervolgvraag welke
vorm dat betreft. Zoals zal blijken, gaat het dan vaak om vakantieverlof en zijn de in
eerste instantie gepresenteerde gebruikscijfers een overschatting van het gebruik van
het bij de situatie behorende verlof. In de teksten zal daaraan steeds aandacht worden
besteed. Op deze plaats dient echter opgemerkt te worden dat de analyses van de ver-
klaring van wel- of niet-gebruik zijn verricht over de totale groep gebruikers, ongeacht
de vraag wat ze nu precies voor verlof hebben genomen. Ook dat zal bij de interpretatie
van de bevindingen aan de orde komen.
1.3 Onderzoeksaanpak
Om inzicht te krijgen in de behoefte aan en het gebruik van verlofregelingen is de
behoefte onderzocht in bestaande situaties. Daaronder worden hier die situaties
verstaan waarin werkenden geconfronteerd worden met een situatie die zoveel tijd
en aandacht vraagt, dat er tijdelijk geen of minder aandacht kan zijn voor arbeidsver-
plichtingen. Voorbeelden zijn: een kind dat door ziekte niet naar school kan, een
6 Onderzoek naar verlof- en deeltijdregelingen
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 7
naaste die het niet zonder hulp kan stellen of een onverwachte situatie. Sommige
regelingen zijn bij alle werkenden onderzocht, ongeacht of er sprake is van een con-
crete probleemsituatie (bv. verlofsparen, loopbaanonderbreking en korter werken).
Het onderzoek is retrospectief opgezet. Respondenten is gevraagd naar situaties
die zich in een periode van twee jaar voorafgaand aan het onderzoek hebben voor-
gedaan. Concreet ging het daarbij om de periode november 2000 tot november 2002;
kortheidshalve wordt hier echter naar verwezen als zijnde de jaren 2001 en 2002. Er is
voor deze periode gekozen om voldoende gevallen te verzamelen van werknemers die
geconfronteerd zijn met situaties waarin zorg is verleend en/of waarin behoefte bestond
aan dan wel gebruik gemaakt is van een verlof- of deeltijdregeling. Langer dan twee
jaar zou echter de vertekenende invloed van geheugeneffecten te veel vergroten.
Het onderzoek is beperkt tot de werkende bevolking van 20 tot en met 61 jaar en
tot degenen uit deze leeftijdsgroep die zich in 2001 en 2002 hebben teruggetrokken
van de arbeidsmarkt vanwege zorgtaken. Alleen deze personen hebben immers in
principe recentelijk in een situatie kunnen verkeren waarin sprake was van een knel-
punt in de combinatie van arbeid en zorg. De groep werkenden die is onderzocht
bestaat uit werknemers in loondienst (ten minste 1 uur1 werk per week). Zelfstandigen
en meewerkende gezinsleden zijn in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten, omdat
de verlofregelingen niet voor hen van toepassing zijn. Er bestaat voor zelfstandigen en
meewerkende gezinsleden alleen recht op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering
en een adoptieverlofuitkering.
Zowel mensen met als zonder kinderen zijn onderzocht, omdat het onderzoek
gaat om verlof- en deeltijdregelingen die van toepassing zijn op werkende ouders met
kinderen (bv. ouderschapsverlof), én op werkenden zonder kinderen (bv. verlof voor
een kortdurend zieke partner).
Het onderzoek kende twee fasen. Om er zeker van te zijn dat voldoende respondenten
in de steekproef de minder voorkomende situaties hadden meegemaakt, is aan de hand
van een korte schriftelijke enquête een opsporingsonderzoek verricht. De tweede fase
was een uitgebreide schriftelijke enquête onder een representatieve steekproef van
3100 werknemers. Deze steekproef is getrokken uit de steekproefpopulatie van het
opsporingsonderzoek. Voor een verdere toelichting op deze twee onderzoeksfasen
verwijzen wij naar hoofdstuk 2.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komen de opzet en methode van onderzoek aan de orde. Hierin wordt
aandacht besteed aan het conceptuele model dat voor dit onderzoek is ontwikkeld, aan
de operationalisering van de belangrijkste begrippen uit de probleemstelling en het
conceptuele model, en aan de vragenlijst en de schalen waarmee deze begrippen zijn
gemeten. Ook wordt de uitvoering van het onderzoek beschreven. Hierbij komen onder
andere de fasering van het onderzoek, de onderzoekspopulatie en de gehanteerde
steekproef aan de orde. In de hoofdstukken 3 tot en met 10 wordt uitgebreid de
Onderzoek naar verlof- en deeltijdregelingen 7
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 8
behoefte aan en het gebruik van de verschillende verlof- en deeltijdregelingen beschre-
ven. Niet alleen de omvang en diversiteit van de behoefte en het gebruik komen aan
de orde, maar ook de factoren die daarop van invloed zijn. De hoofdstukken 3 tot en
met 7 behandelen verlof voor onverwachte situaties zodat men snel iets kan regelen,
verlof voor kort- en langdurend zieken en stervenden, verlofsparen en loopbaan-
onderbreking. In de hoofdstukken 8 en 9 komen de regelingen voor werknemers met
kinderen aan de orde, zoals verlof voor partners na een bevalling en ouderschapsver-
lof. In hoofdstuk 10, ten slotte, staat de aanpassing van de arbeidsduur centraal. Hier
wordt aandacht besteed aan korter gaan werken en stoppen met werken vanwege de
zorg voor anderen. Het rapport wordt in hoofdstuk 11 afgesloten met een samenvat-
tende slotbeschouwing.
8 Onderzoek naar verlof- en deeltijdregelingen
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 9
Noot
1 Als het onderzoek beperkt wordt tot de werkzame beroepsbevolking (ten minste
12 uur per week werk), dan betekent dit dat personen met een kleine deeltijd-
baan (voornamelijk vrouwen) buiten het onderzoek vallen. Er zijn echter aan-
wijzingen dat veel van deze vrouwen hun werktijden hebben aangepast aan de
zorg voor hun kinderen (Keuzenkamp et al. 2000). Het is niet ondenkbaar dat
als zij de mogelijkheid zouden hebben om meer gebruik te maken van verlof-
regelingen, ze meer uren per week zouden werken.
Onderzoek naar verlof- en deeltijdregelingen 9
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 10
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 11
2 Onderzoeksverantwoording*
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk staat de methodologische verantwoording van het onderzoek centraal.
Paragraaf 2.2 beschrijft het theoretische kader en het conceptuele model dat mede op
basis hiervan is ontwikkeld. Daarna volgen een beschrijving en nadere operationali-
sering van de belangrijkste begrippen uit de probleemstelling en het conceptuele
model (§ 2.3). Aan de orde komt met welke variabelen en schalen de verschillende
begrippen zijn gemeten. In paragraaf 2.4 staat de uitvoering van het onderzoek cen-
traal: de fasering van het onderzoek, de onderzoekspopulatie, de gehanteerde steek-
proef, de respons en de weging van de data komen daar aan de orde. Tot slot wordt
in paragraaf 2.5 kort aandacht besteed aan de statistische analyses die in het onder-
zoek zijn uitgevoerd.
2.2 Conceptueel model
Het conceptuele model dat voor deze studie is gehanteerd, is voornamelijk ontwikkeld
op basis van de literatuur over factoren die van invloed zijn op de arbeidsdeelname van
vrouwen en over de behoefte aan en het gebruik van regelingen voor verlof en verande-
ring van de arbeidsduur. Ook is gebruikgemaakt van de drempeltheorie van Kerr over
het niet-gebruik van sociale verzekeringen (Kerr 1983). De verschillende elementen uit
het model worden toegelicht aan de hand van wat hierover uit de literatuur bekend is.
Figuur 2.1 toont de samenhang tussen de verschillende clusters van variabelen en de
behoefte aan en het gebruik van regelingen voor verlof en verandering van de arbeids-
duur (hierna kortweg ook aangeduid als `regelingen'). Het betreft een algemeen con-
ceptueel model dat voor alle onderzochte regelingen geldt. Hoewel er verschillen zullen
bestaan in de mate waarin het van toepassing is op de verschillende regelingen, is er
vanwege de helderheid voor gekozen om een algemeen model te presenteren, en niet
een apart model voor elke regeling. Overigens zij er nog op gewezen dat er meer ver-
banden bestaan tussen de verschillende (clusters van) variabelen dan in dit conceptuele
model zijn weergegeven. Voorbeelden daarvan zijn verbanden tussen achtergrond-
kenmerken en opvattingen over werk, gezin en het uitbesteden van zorgtaken, en
tussen de arbeidsmarktpositie en de gezondheid en tijdsbeleving. Deze verbanden
blijven in dit onderzoek echter buiten beschouwing.
Zoals de figuur laat zien, lopen er onderbroken lijnen tussen de behoefte en het
gebruik. Deze geven aan dat de behoefte aan en het gebruik van de diverse regelingen
elkaar weliswaar beïnvloeden, maar dat deze wisselwerking niet nader wordt onder-
zocht.
* Aan de opzet en de vragenlijst voor dit onderzoek is ook meegewerkt door
Karen Klein Ikkink.
---
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 12
Ten slotte is te zien dat vanuit het blok `motieven' geen pijlen, maar gewone lijnen
zijn getekend. De reden daarvan is dat de motieven niet op een vergelijkbare wijze
kunnen worden getoetst als de andere clusters van variabelen. Dit wordt verderop
nader toegelicht.
Figuur 2.1 Conceptueel model van de determinanten voor de behoefte aan en het
gebruik van regelingen voor verlof en verandering van de arbeidsduur
achtergrondkenmerken
van de werknemer
arbeidsmarktpositie
van de werknemer
BEHOEFTE motieven/drempels voor
arbeidsmarktpositie al dan niet behoefte aan
van de partner en gebruik van regelingen
GEBRUIK
opvattingen van de werknemer
over werk, gezin en het
uitbesteden van zorgtaken
gezondheid en tijdsbeleving
van de werknemer
Hierna volgt een toelichting op de inhoud van de verschillende blokken uit het con-
ceptuele model en hun relatie tot de afhankelijke variabelen op basis van de beschik-
bare literatuur. Onderzoek naar de verklaring van de behoefte aan en het gebruik van
regelingen voor verlof en verandering van de arbeidsduur is maar beperkt voorhanden.
Slechts weinig regelingen zijn specifiek onderzocht. Het onderzoek is soms ook al
relatief oud. Soms gaat het om kleinschalige, kwalitatieve onderzoeken, soms om
grootschalig onderzoek, maar dan zijn de verbanden vaak alleen bivariaat getoetst. Dit
betekent dat de literatuur vooral gebruikt is voor het ontwikkelen van een indicatief
conceptueel model, dat vervolgens vertaald is in de vragenlijst.
2.2.1 Achtergrondkenmerken
De behoefte aan en het gebruik van regelingen zal naar verwachting verschillend zijn
bij mannen en vrouwen. Bekend is bijvoorbeeld dat mannen veel minder gebruikmaken
van onbetaald ouderschapsverlof dan vrouwen (Grootscholte et al. 2000). Vrouwen
voelen zich ook zwaarder belast door hulp aan hulpbehoevende naasten, maar zij
hebben niet meer belangstelling voor langdurend zorgverlof dan mannen (Timmermans
et al. 2001). Daarentegen zijn er ook indicaties op basis van de kwalitatieve studie van
12 Onderzoeksverantwoording
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 13
Brouns en Grünell (1996) dat mannen gemakkelijker toegang hebben tot verlofrege-
lingen voor hulpbehoevenden dan vrouwen. Een mogelijke verklaring voor het sekse-
verschil is volgens de auteurs de aard van de relatie met de hulpbehoevende. Mannen
zorgen vaker voor een ernstig zieke partner, vrouwen voor een breder scala aan hulp-
behoevenden, zo blijkt uit deze studie. Ook hanteren mannen andere strategieën om
verlofregelingen te krijgen dan vrouwen (Verboon et al. 1999). Zij proberen zaken
meer in overleg te regelen dan vrouwen.
De behoefte aan en het gebruik van regelingen zal mogelijk bovendien beïnvloed
worden door de aanwezigheid van kinderen, het opleidingsniveau, de leeftijd en het
huishoudensinkomen (dit laatste vooral als de regeling (deels) onbetaald is).
2.2.2 Arbeidsmarktpositie
De arbeidsmarktpositie van de respondent is eveneens van invloed op de behoefte
aan en het gebruik van verlofregelingen. Enerzijds gaat het daarbij om objectief
meetbare aspecten, zoals de arbeidsduur en het functieniveau. Anderzijds spelen
naar verwachting ook meer subjectieve variabelen een rol, zoals de cultuur op de
werkplek. Deze twee worden hierna achtereenvolgens belicht.
Objectieve kenmerken
Er bestaat verschil in de behoefte aan en het gebruik van deze regelingen door fulltime
werkenden en deeltijdwerkers (Grootscholte et al. 2000). Deeltijders gebruiken vaker
ouderschapsverlof dan voltijders, zo bleek uit deze studie. Deeltijdwerkers zouden
ook minder behoefte aan regelingen kunnen hebben, omdat ze over meer vrije tijd
beschikken. Of dat zo is, is niet bekend.
Ook het al dan niet leidinggevend zijn van de werknemer lijkt het gebruik van
regelingen te beïnvloeden. Onderzoek wijst erop dat leidinggevende mannen minder
gebruikmaken van ouderschapsverlof, voor vrouwen geldt dit verband echter niet
(Grootscholte et al. 2000).
Het gebruik van regelingen blijkt verder hoger te zijn in bedrijfstakken met een
cao waarin veel verlofregelingen zijn opgenomen (Merens 2000). Daarnaast zijn er
indicaties dat andere aspecten, zoals het hebben van een vaste of tijdelijke baan, de
sector waarin men werkzaam is, en de verlofmogelijkheden op bedrijfsniveau, van
invloed kunnen zijn op de behoefte aan en het gebruik van regelingen (Brouns en
Grünell 1996; Keuzenkamp et al. 2000; Remery et al. 2002; Timmermans et al. 2001).
Bedrijfscultuur
Of de bedrijfscultuur de behoefte aan en het gebruik van regelingen beïnvloedt, is niet
bekend. Wel is bekend dat de bedrijfscultuur van invloed is op de doorstroming van
vrouwen naar management functies (Fischer et al. 2000). Met name de door vrouwen
gemaakte inschattingen van de organisatiecultuur aan de top in combinatie met hun
eigen cultuurvoorkeuren zorgen ervoor dat de carrières van vrouwen eerder stagneren
dan die van mannen. Het is denkbaar dat een bedrijfscultuur waarin weinig rekening
wordt gehouden met werknemers die arbeid en zorg combineren, de behoefte aan
Onderzoeksverantwoording 13
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 14
arbeid-zorgregelingen beïnvloedt. Als werknemers niet flexibel mogen omgaan met
hun werktijden, als overwerk als normaal wordt beschouwd en collega's elkaar weinig
ondersteunen, zal deze behoefte wellicht groter zijn dan in een cultuur waarin meer
rekening wordt gehouden met het feit dat werknemers ook een privé-leven hebben.
2.2.3 Arbeidsmarktpositie van de partner
De arbeidsmarktpositie van de partner is een volgende factor die van invloed kan zijn
op de behoefte aan en het gebruik van regelingen door de werknemer (Keuzenkamp
et al. 2000; Timmermans et al. 2001; Brouns en Grünell 1996). Zo ligt het voor de hand
dat, als beide partners fulltime werken en kleine kinderen hebben, zij meer behoefte
hebben aan verlofregelingen en hiervan meer gebruik zullen maken dan in het geval
een van de partners niet buitenshuis werkt. Er zijn indicaties dat vrouwelijke werk-
nemers met een (voltijds) werkende partner die zorgen voor hulpbehoevende naasten,
vaker overwegen om minder te gaan werken of om te stoppen met werken dan degenen
wier partner niet (voltijds) werkt (Brouns en Grünell 1996). Andere aspecten van de
arbeidsmarktpositie van de partner, zoals een vaste of tijdelijke baan, het functieniveau,
de betreffende bedrijfsgroep waarin men werkzaam is en de verlofmogelijkheden op
bedrijfsniveau, zullen wellicht eveneens de behoefte aan en gebruik van regelingen
door de respondent beïnvloeden. Als het voor de partner moeilijk is om verlof op te
nemen bijvoorbeeld omdat het niet past binnen zijn of haar bedrijfscultuur zullen
de behoefte aan en het gebruik van verlof door de respondent mogelijk groter zijn.
2.2.4 Opvattingen over werk, gezin en het uitbesteden van zorg
Het valt op grond van de literatuur te verwachten dat de opvattingen van de werknemer
over betaald werk en het belang van werk ten opzichte van het gezin een rol spelen.
Eerder onderzoek toonde een verband tussen deze opvattingen en het verdienertype dat
partners realiseren (Keuzenkamp et al. 2000). Naarmate een respondent een sterkere
gerichtheid heeft op betaald werk en hij of zij negatiever staat ten opzichte van het
uitbesteden van zorg, zal hij of zij meer behoefte hebben aan en gebruik (willen)
maken van regelingen dan wanneer dit minder het geval is.
2.2.5 Gezondheid en tijdsbeleving
Het is plausibel dat de algemene gezondheidstoestand, de ervaren tijdsdruk en zorg-
belasting, en de tevredenheid met de arbeid-zorgcombinatie, de behoefte aan rege-
lingen en het gebruik ervan beïnvloeden. De fysieke en emotionele last van de zorg
aan hulpbehoevenden beïnvloedt de belangstelling voor zorgverlof (Timmermans et
al. 2001). Taakcombineerders met als hoog ervaren zorgbelasting uit de studie van
Timmermans et al. verwachten ook meestal dat langdurend zorgverlof hun belasting
zal verminderen. Op basis hiervan verwachten wij dat respondenten met een minder
goede algemene gezondheid en/of met kinderen met een minder goede gezondheid
en een als zwaarder ervaren tijdsdruk en zorgbelasting, meer gebruik (willen) maken
van regelingen dan respondenten bij wie dit minder het geval is. Daarnaast valt te
14 Onderzoeksverantwoording
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 15
verwachten dat respondenten voor wie de combinatie werk en zorg meer tijdsdruk
oplevert, meer behoefte hebben aan regelingen dan respondenten die minder combi-
natiedruk ervaren. Of zij ze ook meer zullen gebruiken of wellicht stoppen met werken,
valt echter op grond van de literatuur niet te zeggen.
2.2.6 Motieven en drempels
De motieven voor de behoefte aan dan wel het gebruik van arbeid-zorgregelingen die
in dit onderzoek worden onderzocht, zijn grotendeels ontleend aan de motieven die
in de drempeltheorie van Kerr worden onderscheiden. Deze theorie is ontworpen om
niet-gebruik van sociale verzekeringen te kunnen verklaren (Kerr 1983; Vrooman et
al. 1994; Hoff en Vrooman 2002). In het model van Kerr worden acht sets van varia-
belen onderscheiden die gebaseerd zijn op de redenen die mensen geven voor het niet
claimen van een uitkering. Deze sets variabelen of `drempels' in het theoretische model
zijn: behoefte, kennis, gepercipieerd recht, gepercipieerd nut, houdingen ten aanzien
van de procedure, houdingen ten aanzien van de sociale gevolgen, persoonlijke impli-
caties en stabiliteit van de behoefte. Redenen en motieven die mensen opgeven voor
hun houding of gedrag zijn naast de meer praktische redenen, zoals de onbekendheid
met de regeling of het ontbreken van de mogelijkheid om er gebruik van te maken,
gebaseerd op percepties, verwachtingen en gevoelens. Omdat het feitelijke claimgedrag
in deze visie het resultaat is van een individueel beslissingsproces, waarin achtereen-
volgens een aantal `drempels' overschreden moeten worden, wordt gesproken van
een drempeltheorie (Vrooman et al. 1994: 24).
In dit onderzoek is het model van Kerr gebruikt als heuristisch model, dat wil zeggen
dat het is gebruikt bij het zoeken naar relevante motieven en drempels die ten grond-
slag liggen aan de behoefte en het gebruik. Het model wordt dus niet getoetst. De
drempels uit het model worden ook niet als drempels dus in chronologisch volgorde
in het onderhavige onderzoek toegepast, maar zijn veeleer geïncorporeerd in het
conceptuele model als mogelijke redenen en motieven die al of niet tegelijkertijd
een rol kunnen spelen. De reden hiervoor is dat zowel wordt gekeken naar niet-gebruik
van regelingen, als naar wel-gebruik en naar het wel en niet hebben van behoefte aan
de regelingen. In het huidige onderzoek zijn de vorengenoemde sets van variabelen
uit Kerrs model met uitzondering van de variabele `behoefte' zowel op het niet-
gebruik toegepast, als op het gebruik en het al dan niet behoefte hebben aan een
regeling.
In het rapport wordt gesproken over motieven als het gaat over de redenen waarom
werknemers behoefte hebben aan regelingen of waarom zij hiervan gebruikmaken.
Drempels zijn de redenen waarom werknemers niet gebruikmaken van de regelingen,
of waarom werknemers het moeilijk vinden om gebruik te maken van een regeling.
De volgende motieven en drempels voor niet-gebruik van verlof- en deeltijdrege-
lingen worden in dit onderzoek betrokken: de bekendheid van een regeling, geperci-
pieerd recht op een regeling, de gevolgen van het gebruik van de regeling voor het
Onderzoeksverantwoording 15
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 16
inkomen, verwachte procedure, de cultuur van het bedrijf, verwachte gevolgen van
het gebruik van de regeling voor de omgang met collega's, verwachte gevolgen van
het gebruik van de regeling voor werk/carrière en voor terugkeer in eigen werk.
Naast deze elementen, die ontleend zijn aan het model van Kerr, kunnen er motieven
zijn voor niet-gebruik van regelingen die samenhangen met het ontbreken van moge-
lijkheden voor het opnemen van verlof (bv. werkgever vindt het niet goed dat verlof
wordt opgenomen, kan niet in mijn functie, regeling bestond (nog) niet). Motieven
voor het ontbreken van de behoefte aan een regeling zullen bovendien te maken hebben
met de beschikbaarheid van (kinder)opvang of het werken in deeltijd.
Omdat de motieven en drempels in het onderzoek alleen zijn gemeten bij die werk
nemers voor wie deze relevant kunnen zijn, kunnen deze variabelen in de analyses niet
op eenzelfde manier getoetst worden als de eerder beschreven clusters van variabelen
(§ 2.2.1§ 2.2.5). Zo zijn bijvoorbeeld de onbekendheid met regelingen en de gevolgen
van het gebruik van een regeling voor de verdere loopbaan alleen onderzocht bij
degenen die wel behoefte zeiden te hebben aan een bepaalde verlofregeling, maar die
daar niet gebruik van hebben gemaakt. Dit betekent dat de motieven niet kunnen
worden getoetst bij vergelijkende analyses tussen gebruikers en niet-gebruikers. Omdat
de motieven en drempels in het onderzoek dus een andere positie innemen, is het blok
`motieven en drempels' in het conceptuele model (figuur 2.1) wat aan de zijlijn van
het model geplaatst en zijn vanuit dit blok gewone lijnen (en geen pijlen) getrokken
naar de blokken `behoefte' en `gebruik'.
2.3 Operationalisering van begrippen
2.3.1 Rechthebbenden, behoefte en gebruik
In dit onderzoek is steeds allereerst nagegaan of mensen in een situatie hebben ver-
keerd waarin zij behoefte konden hebben (gehad) aan een bepaalde regeling (bv. bij
een jong kind in het huishouden of een zieke partner, voor wie men moest zorgen).
Op grond daarvan is vastgesteld wie tot de rechthebbenden kunnen worden gerekend
(zie voor een uitgebreidere toelichting § 1.2.2).
Een belangrijke keuze betreft de kwestie hoe om te gaan met het peilen van de behoefte
aan verlof. Eén mogelijkheid is om eerst aan alle rechthebbenden te vragen of zij in
de genoemde situatie behoefte hadden aan verlof en het antwoord hierop op te vatten
als indicator. Hier is echter van afgezien in dit onderzoek. De reden is dat uit behoefte-
onderzoek bekend is dat als men mensen vraagt of zij behoefte hebben aan bepaalde
voorzieningen, velen hierop positief zullen antwoorden, waardoor de behoefte wordt
overschat (zie bv. Timmermans et al. 2001). Begint men daarentegen met de vraag aan
de rechthebbenden naar het gebruik van de regeling en vraagt men vervolgens aan de
niet-gebruikers of men wel behoefte had aan de regeling, dan is de kans groter dat
men ook de werkelijke behoefte meet.1 Dit is wat in dit onderzoek is gebeurd. Daar
komt nog bij dat steeds ook is gevraagd hoe sterk de behoefte was. Op deze wijze
konden de al te vrijblijvende behoeften buiten beschouwing worden gelaten.
16 Onderzoeksverantwoording
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 17
Ook de term `gebruik' vraagt om een korte toelichting. In de vragen is steeds nagegaan
of men in een situatie een of andere vorm van verlof heeft gebruikt en niet of men het
verlof heeft gebruikt dat `hoort bij' de betreffende situatie. Om een voorbeeld te noemen:
aan mensen die een calamiteit hebben meegemaakt is gevraagd of zij hiervoor verlof
of vrij genomen hebben. Als een van beide het geval was, is men als gebruiker getypeerd,
waarbij steeds in een volgend stadium is nagegaan wat men precies heeft gedaan
(heeft men calamiteitenverlof opgenomen, of bijvoorbeeld een adv-dag, vakantiedag
of buitengewoon verlof?).
2.3.2 Achtergrondkenmerken
In dit onderzoek zijn de volgende achtergrondkenmerken van de respondent mee-
genomen: sekse, opleidingsniveau (hoogste voltooide opleiding), leeftijd, het al of niet
(on)gehuwd samenwonen, het hebben van thuiswonende kinderen tot en met 17 jaar
en het nettohuishoudensinkomen.
2.3.3 Arbeidsmarktkenmerken van de respondent en diens partner
Wat betreft de objectief meetbare kenmerken van de arbeidsmarktpositie van de respon-
dent en diens partner zijn de volgende variabelen meegenomen: de omvang van de
wekelijkse arbeidsduur, de omvang van het bedrijf waar men werkt, de duur van de
arbeidsrelatie, het al dan niet hebben van een leidinggevende functie, de aard van het
dienstverband (vast of tijdelijk/flexibel) en het hebben van flexibele werktijden.
Daarnaast is alleen voor de respondent zelf nog een aantal andere aspecten van de
arbeidsmarktpositie nagegaan. Een eerste variabele betreft het aantal regelingen ten
behoeve van het combineren van arbeid en zorg dat de werkgever volgens de werk-
nemer aanbiedt. Vanuit de veronderstelling dat mensen niet altijd precies op de hoogte
zijn van deze voorzieningen (vooral niet wanneer zij niet in situaties verkeren waarin
zij daar behoefte aan zouden kunnen hebben) is echter nog een andere variabele
geconstrueerd om daar zicht op te krijgen.
Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven, is uit eerder onderzoek gebleken dat het
emancipatoire gehalte van cao's van belang is bij de mogelijkheden van werknemers
om verlof op te nemen. Analoog aan eerder onderzoek (Keuzenkamp et al. 2000) is
voor het huidige onderzoek een typologie geconstrueerd van cao's naar de mate
waarin zij het combineren van arbeid en zorg faciliteren (zie voor de verantwoording
van de gehanteerde werkwijze bijlage A). Dit heeft geresulteerd in een indeling van
bedrijven in drie groepen. De eerste categorie, de minst emancipatoire bedrijfsgroepen
genoemd, omvat bedrijven die de minste regelingen kennen ten behoeve van het
combineren van arbeid en zorg; van de regelingen die zij hebben is de kwaliteit uit
emancipatoir oogpunt het laagst. Aan het andere uiterste van het spectrum staat de
categorie `meest emancipatoire bedrijfsgroepen', waar over het geheel genomen de
meeste en de beste combinatiefaciliteiten bestaan. De derde categorie neemt een tus-
senpositie in wat betreft het emancipatoire gehalte van de cao's.
Onderzoeksverantwoording 17
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 18
Overigens moet worden opgemerkt dat niet aan alle respondenten een score voor de
variabele over cao's kon worden toegewezen. De reden daarvan is dat niet van alle
cao's de benodigde informatie beschikbaar was in het bestand dat voor de constructie
van de typologie is gehanteerd. Om de eventuele invloed van het emancipatoire
gehalte van de cao's na te gaan, zijn daarom in de verschillende hoofdstukken steeds
aparte analyses uitgevoerd voor alleen die respondenten die een score toegewezen
konden krijgen.
Zoals in paragraaf 2.2.2 is beschreven, is in dit onderzoek ook de invloed van de
bedrijfscultuur op de behoefte aan en het gebruik van regelingen onderzocht. In de
vragenlijst zijn stellingen opgenomen die iets zeggen over de bedrijfscultuur. Deze
items zijn afkomstig uit schalen die de mannelijkheid dan wel vrouwelijkheid van de
organisatiecultuur meten (Fischer et al. 2000). Mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn
in de studie van Fischer et al. gemeten met elf clusters feminiene en masculiene nor-
men en waarden. Voor dit onderzoek zijn vier daarvan geselecteerd, omdat deze het
meest relevant leken. Deze vier clusters bevatten zestien uitspraken met betrekking
tot de werk-privé-balans, aanwezigheid, inzet en collegialiteit.2 Gevraagd is aan de
werknemers om aan te geven op een vijfpunts Likert-schaal in hoeverre ze het met
deze uitspraken eens zijn.
De items bleken te clusteren in vier dimensies die alle een schaal vormen. De totale
verklaarde variantie van deze schalen is 63%. De schalen betreffen de aanwezigheids-
cultuur, collegialiteitscultuur, overwerkcultuur en flexibiliteitscultuur.
Aanwezigheidscultuur
Deze schaal meet de mate waarin (volgens de respondent) de leidinggevende aanwezig-
heid op de werkplek belangrijk vindt en de mate waarin er (volgens de respondent) in
het algemeen sprake is van een cultuur waarin aanwezigheid op de werkplek belangrijk
wordt gevonden. De betrouwbaarheid (alfa) van de schaal is 0,82 en de verklaarde
variantie is 17%. Een hoge score duidt erop dat aanwezigheid erg belangrijk wordt
gevonden. De items van deze schaal zijn te vinden in box 1.
Box 1 Aanwezigheidscultuur
1 Mijn leidinggevende vindt het belangrijk dat werknemers op de werkplek
aanwezig zijn voor de werktijd waarvoor ze zijn aangesteld.
2 Mijn leidinggevende vindt het belangrijk dat werknemers aanwezig zijn op hun
werkplek om goed werk af te leveren.
3 Op mijn werk geldt dat werknemers op de werkplek aanwezig zijn voor de werk
tijd waarvoor ze zijn aangesteld.
4 Op mijn werk geldt dat werknemers aanwezig moeten zijn om goed werk af te
leveren.
18 Onderzoeksverantwoording
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 19
Collegialiteitscultuur
Deze schaal meet (de mening van de respondent over) de houding van de leiding-
gevende met betrekking tot de ondersteuning van collega's onderling en de mate waarin
(volgens de respondent) sprake is van een collegiale bedrijfscultuur. De betrouwbaar-
heid (alfa) van de schaal bedraagt 0,77 en de verklaarde variantie is 16%. Een hoge score
duidt op het grote belang dat wordt gehecht aan collegialiteit. Het gaat om de volgende
items (zie box 2).
Box 2 Collegialiteitscultuur
1 Mijn leidinggevende vindt het belangrijk dat medewerkers elkaar ondersteunen.
2 Mijn leidinggevende vindt het belangrijk dat medewerkers belangstelling
hebben voor elkaars werk.
3 Medewerkers ondersteunen elkaar.
4 Medewerkers hebben belangstelling voor elkaars werk
Overwerkcultuur
Deze schaal meet de mate waarin (volgens de respondent) de leidinggevende en
anderen op de werkplek werk belangrijker vinden dan privé en overwerk als normaal
beschouwen. De betrouwbaarheid van de schaal is 0,78 en de verklaarde variantie is
16%. Een hoge score duidt erop dat het werk belangrijker wordt gevonden dan privé
en overwerk als normaal wordt gezien. De schaal bevat vier items (zie box 3).
Box 3 Overwerkcultuur
1 Mijn leidinggevende vindt dat duidelijk moet zijn dat werk belangrijker is dan
vrije tijd.
2 Mijn leidinggevende beschouwt overwerk als normaal.
3 In ons bedrijf/instelling heerst de cultuur dat werk belangrijker is dan vrije tijd.
4 Op mijn werk geldt dat overwerk als normaal wordt beschouwd.
Flexibiliteitscultuur
Deze schaal meet de houding van de leidinggevende met betrekking tot het combineren
van arbeid en zorg; daarnaast meet hij de mate waarin er in het algemeen binnen het
bedrijf sprake is van flexibiliteit ten aanzien van problemen van de werknemer bij het
combineren van arbeid en zorg. De betrouwbaarheid van de schaal is 0,75 en de ver-
Onderzoeksverantwoording 19
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 20
klaarde variantie is 14%. Een hoge score duidt op een grote mate van flexibiliteit van
de leidinggevende en in de bedrijfscultuur ten aanzien van het combineren van arbeid
en zorg. De items behorende bij deze schaal staan in box 4.
Box 4 Flexibiliteitscultuur
1 Mijn leidinggevende vindt dat medewerkers flexibel moeten kunnen omgaan
met werktijden, zodat zij werk en privé op elkaar af kunnen stemmen.
2 Mijn leidinggevende vindt het belangrijk om te zoeken naar oplossingen voor
medewerkers die problemen hebben met de combinatie zorgen en werken.
3 Medewerkers gaan flexibel om met werktijden, zodat zij werk en privé op elkaar
kunnen afstemmen.
4 Mijn leidinggevende zoekt naar oplossingen voor medewerkers die problemen
hebben met de combinatie zorgen en werken.
2.3.4 Opvattingen over werk, gezin en het uitbesteden van zorg
Zoals in paragraaf 2.2 is uiteengezet, blijken ook opvattingen over betaald werk, het
gezin en de taakverdeling tussen partners en over het uitbesteden van zorgtaken van
invloed te zijn op de behoefte aan en het gebruik van voorzieningen voor het combi-
neren van arbeid en zorg. In dit onderzoek zijn daarom veertien uitspraken opgenomen
over arbeid- en zorgaspecten. Tien van deze uitspraken, ontleend aan een geteste en
gevalideerde schaal (de Frageboden zu Beruf und Familie van Abele en Andrä 1997), zijn
eerder gebruikt in een scp-studie (Keuzenkamp et al. 2000). In deze studie zijn aan
de respondenten 38 uitspraken over arbeid en zorg voorgelegd die bleken te clusteren
in zeven dimensies. Voor de huidige studie zijn hieruit tien uitspraken geselecteerd
die het meest relevant leken. Daarnaast zijn er vier uitspraken onderzocht met betrek-
king tot de houding van werknemers tegenover het uitbesteden van zorgtaken; deze
zijn voor de huidige studie ontworpen. De werknemers is gevraagd om op een vijfpunts-
schaal aan te geven in hoeverre zij het met deze uitspraken eens zijn. De uitspraken
zijn in twee delen aan principale-componentenanalyses onderworpen.3 Dit leidde tot
de schalen `uitbesteden van zorg', `werkambitie' en `gerichtheid op betaald werk'.
Uitbesteden van zorg
Enkele items vormen een schaal die de houding ten opzichte van het uitbesteden van
zorgtaken meet. De betrouwbaarheid van de schaal is 0,66 en het percentage verklaarde
variantie is 20. Een hoge score duidt op een positieve houding ten opzichte van het
uitbesteden van zorgtaken. De schaal bevat vier items (zie box 5).
20 Onderzoeksverantwoording
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 21
Box 5 Uitbesteden van zorg
1 Als ik voldoende geld had, zou ik (tijdelijk) iemand inhuren die de zorg voor
(zieke) kinderen of (zieke) anderen kan overnemen.
2 Ik vind dat je (zieke) kinderen of (zieke) anderen zelf moet verzorgen, en die
zorg niet moet uitbesteden (NB score van dit item is omgecodeerd bij schaal
constructie).
3 De overheid zou geld ter beschikking moeten stellen, zodat mensen in staat zijn
iemand in te huren voor de zorg voor (zieke) kinderen of (zieke) anderen, als zij
dat graag willen.
4 Indien mogelijk, zou ik liever geen verlof nemen, maar de zorg voor (zieke)
kinderen of (zieke) anderen uitbesteden.
Werkambitie
Een aantal items vormt samen een schaal die de mate van werkambitie meet. De
betrouwbaarheid van de schaal is 0,73 en het percentage verklaarde variantie is 20. Een
hoge score wijst op een sterke werkambitie. De schaal bevat drie items (zie box 6).
Box 6 Werkambitie
1 Ik zou graag een toppositie willen bekleden.
2 Ik ben bereid mijn familie wat tekort te doen om carrière te maken.
3 Ik heb in mijn beroep hoge doelen voor mijzelf gesteld.
Gerichtheid op betaald werk
Ook is er een viertal items die de mate van gerichtheid op betaald werk meten. De
betrouwbaarheid van de schaal is 0,67 en het percentage verklaarde variantie is 53.
Een hoge score duidt op een sterke gerichtheid op betaald werk.
Onderzoeksverantwoording 21
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 22
Box 7 Gerichtheid op betaald werk
1 Werk is belangrijk, omdat het me onafhankelijkheid en autonomie geeft.
2 Werk is belangrijk, omdat het me persoonlijke voldoening schenkt.
3 Werk is belangrijk, omdat het mij contacten buitenshuis oplevert.
4 Zelfs als ik zonder ervoor te hoeven werken hetzelfde inkomen zou krijgen als
ik nu verdien, zou ik toch blijven werken.
2.3.5 Gezondheid en tijdsbeleving
Om de invloed van gezondheid, tijdsdruk en combinatiedruk te meten zijn in de
vragenlijst verschillende items betreffende de ervaren gezondheid en tijdsdruk en de
beleving van de combinatie van arbeid en zorg opgenomen. Er is gebruikgemaakt van
bestaande gevalideerde schalen, zoals de Utrechtse burn-outschaal en een vrijetijds-
schaal.
Gezondheid en burn-out
Gezondheid is onder andere gemeten met de vraag: hoe is over het algemeen uw
gezondheid? Deze vraag kon worden beantwoord op een vijfpunts Likert-schaal, uit-
eenlopend van zeer goed tot slecht. Ook is een dergelijke vraag gesteld naar de gezond-
heid van de eventuele kinderen. Deze vragen zijn ontleend aan het pols (Permanent
onderzoek leefsituatie, van het cbs). Daarnaast is gevraagd naar burn-outklachten.
Deze zijn gemeten met de Maslach burn-out inventory (mbi), een specifiek voor de
werksituatie ontwikkelde multidimensionale vermoeidheidsschaal, die in Nederland
bekend is onder de naam Utrechtse burn-out schaal, kortweg de ubos (Schaufeli en
Van Dierendock 2000). Er is zowel nationaal als internationaal veel onderzoek met en
naar de mbi en de ubos gedaan. Daaruit komt het instrument in technische zin goed
naar voren, dat wil zeggen, de subschalen zijn voldoende betrouwbaar en valide
(Houtman et al. 2000: 29). Bovendien is het instrument in staat om diegenen op te
sporen die volgens een psychiatrisch oordeel `burned-out' zijn. Met andere woorden,
de vragenlijst discrimineert tussen gezonde werkenden en werkenden die eigenlijk
voor hun burn-outklachten behandeld zouden moeten worden. De ubos bevat tien
items. Werknemers is gevraagd op een vierpunts Likert-schaal, lopend van zelden of
nooit tot zeer vaak, aan te geven in hoeverre zij de laatste tijd deze ervaringen hebben
gehad. De betrouwbaarheid van de schaal bedraagt 0,85 en de verklaarde variantie is
44%. Een hoge score op deze schaal wijst op burn-outklachten. De schaal bestaat uit
tien items (zie box 8).
22 Onderzoeksverantwoording
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 23
Box 8 Burn-out
1 Moeilijk kunnen concentreren.
2 's Avonds moeilijk in slaap kunnen komen.
3 Vergeetachtig of verstrooid zijn.
4 Moeite hebben met ontspannen.
5 Snel geïrriteerd zijn.
6 's Morgens moe opstaan.
7 Slecht andere mensen kunnen verdragen in de omgeving.
8 Nergens zin in hebben.
9 Het gevoel hebben dat het niet slechter kan gaan.
10 Totaal op zijn aan het einde van een doordeweekse dag.
Vrije tijd onder druk
Tijdsbesteding en met name tijdsdruk is zowel met een aantal losse items gemeten
als met een bestaande schaal (Raaymakers en Breedveld 1995) die meet in hoeverre
de vrijetijdsbesteding onder druk staat. Gevraagd is op een vijfpunts Likert-schaal
aan te geven in hoeverre men het eens is met deze uitspraken. De betrouwbaarheid
van de schaal is 0,82 en de verklaarde variantie is 65%. Een hoge score duidt erop dat
de vrije tijd sterk onder druk staat. Deze schaal bevat vier items (zie box 9).
Box 9 Vrije tijd onder druk
1 Vaak kom ik in mijn vrije tijd niet toe aan de dingen die ik eigenlijk wil doen.
2 Ik moet in mijn vrije tijd te veel rekening houden met anderen.
3 Het kost mij veel moeite om mijn vrijetijdsactiviteiten te plannen.
4 Te veel van mijn vrijetijdsactiviteiten zijn versnipperd.
Combinatiedruk
Met een tweetal items is werknemers gevraagd in hoeverre zij in de jaren 2001 en 2002
of op het moment van het onderzoek (november 2002) problemen hadden bij het com-
bineren van werk en zorg (bv. voor kinderen of familieleden). Deze vragen konden wor-
den beantwoord met een vijfpunts Likert-schaal, lopend van nooit tot zeer vaak.
Daarnaast zijn zeven stellingen over de combinatie van werk en zorg voorgelegd.
Deze stellingen zijn ontleend aan een studie naar de combinatie van arbeid en zorg
onder vrouwelijke zelfstandigen (Mandos et al. 2001). Gevraagd werd op een vijfpunts
Likert-schaal, lopend van helemaal mee oneens tot helemaal mee eens, aan te geven
Onderzoeksverantwoording 23
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 24
in hoeverre men het met deze stellingen eens was. Vier van deze stellingen vormen
een schaal die de mate van combinatiedruk meet; één item is alleen voorgelegd aan
mensen met kinderen en twee items bleken niet in een dimensie te clusteren. Deze drie
items zijn in het onderzoek verder buiten beschouwing gelaten.4 De betrouwbaarheid
van de schaal bedraagt 0,64 en de verklaarde variantie is 33%. Een hoge score op de
schaal wijst op een hoge combinatiedruk. De schaal bestaat uit vier items (zie box 10).
Box 10 Combinatiedruk
1 Eigenlijk heb ik het altijd te druk.
2 Ik moet altijd veel plannen en organiseren om al mijn bezigheden te combineren.
3 Ik ervaar op dit moment voldoende balans tussen werk en privé (omgescoord
bij schaalconstructie)
4 Zonder zorgtaken voor gezin of familie zou ik beter functioneren op mijn werk.
2.3.6 Motieven en drempels
De motieven en drempels die een rol spelen bij de behoefte aan en het gebruik van
arbeid-zorgregelingen zijn op twee manieren gemeten. Allereerst is nagegaan in hoe-
verre bepaalde motieven en drempels een rol hebben gespeeld bij de behoefte aan
een regeling dan wel het gebruik ervan. Vervolgens is gevraagd welk motief of welke
drempel hierbij de belangrijkste rol heeft gespeeld. Zoals gezegd wordt in dit rapport
gesproken van motieven als het gaat om de vraag waarom werknemers wel of geen
behoefte hebben aan een regeling of hier gebruik van maken. Van drempels wordt
gesproken als het gaat om de redenen waarom werknemers geen gebruikmaken van
regelingen of waarom degenen die er wel gebruik van hebben gemaakt dit moeilijk
vonden.
De motieven en drempels zijn alleen gemeten bij de deelpopulaties werknemers
voor wie deze van toepassing waren. Alleen werknemers die behoefte hadden aan een
regeling of deze hebben gebruikt is gevraagd waarom ze deze behoefte hadden of
waarom of waarvoor ze de regeling hebben gebruikt. Werknemers die wel rechtheb-
bende waren voor een regeling (bv. ouders met kinderen tot 8 jaar voor ouderschaps-
verlof), maar er geen behoefte aan hadden, is gevraagd waarom dat was.
Werknemers die wel behoefte hadden aan een regeling maar deze toch niet hebben
gebruikt, is gevraagd waarom zij dat niet gedaan hebben. Ten slotte is werknemers
die wel gebruik hebben gemaakt van de regeling, maar dit moeilijk vonden, gevraagd
waarom dit was.
24 Onderzoeksverantwoording
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 25
2.4 Opzet en verloop van het veldwerk
Het beste inzicht in de behoefte aan het gebruik van arbeid-zorgregelingen krijgt men
als men op het moment dat een bepaalde situatie zich voordoet, nagaat hoe mensen
komen tot de keuze voor een bepaalde oplossing (of waarom zij daar helemaal van
afzien). Dat is evenwel lastig uit te voeren en nogal kostbaar. Daarom had het onder-
zoek een retrospectief karakter, dat wil zeggen dat mensen gevraagd is naar situaties die
zich in de twee jaar voorafgaand aan het onderzoek (november 2000 november 2002)
hebben voorgedaan. Gekozen is voor twee jaar. Hoe langer de voorbije periode is die
in het onderzoek wordt betrokken, des te vaker zullen werknemers geconfronteerd
zijn met situaties waarin zorg is verleend, er behoefte bestond aan dan wel gebruik-
gemaakt is van een regeling. De keuze voor een langere periode dan één jaar was nodig,
omdat anders een zeer grote steekproef getrokken zou moeten worden. Langer dan
twee jaar zou echter de vertekenende invloed van geheugeneffecten te veel vergroten.
Bovendien is het aanbod aan voor-zieningen voor de combinatie van arbeid en zorg nogal
sterk in ontwikkeling en zouden er in de bestudeerde periode te veel veranderingen
zijn opgetreden.
Het onderzoek kende twee fasen. De eerste betrof een opsporingsonderzoek, waarin
met behulp van een korte schriftelijke enquête de verschillende deelpopulaties werk-
nemers die behoefte hadden aan de regelingen opgespoord dienden te worden. De
tweede fase was een uitgebreide schriftelijke enquête onder een representatieve steek-
proef werknemers in loondienst en onder werknemers in loondienst die gedurende de
onderzochte periode met werken waren gestopt vanwege de zorg voor kinderen of
anderen. Deze steekproef is getrokken uit de steekproefpopulatie die gebruikt is voor
het opsporingsonderzoek. In de volgende paragrafen wordt achtereenvolgens aandacht
besteed aan de onderzoekspopulatie en de steekproef, de respons, de representativiteit,
en de weging voor respectievelijk het opsporings- en hoofdonderzoek.
2.4.1 Onderzoekspopulatie
De volgende categorieën respondenten zijn in het onderzoek betrokken:
partners met en zonder kinderen en alleenstaanden;
werkenden en degenen die vanwege zorg voor anderen met werken zijn gestopt;
20-61-jarigen.
Partners met en zonder kinderen en alleenstaanden
Zowel mensen met als zonder kinderen zijn onderzocht, omdat het onderzoek niet
alleen gaat om regelingen die van toepassing zijn op werkende ouders met kinderen
(bv. ouderschapsverlof), maar ook op werkenden zonder kinderen (bv. verlof voor
een kortdurend zieke partner). Tevens zijn naast paren ook alleenstaanden in het
onderzoek meegenomen; alleenstaanden hebben wellicht extra behoefte aan arbeid-
zorgregelingen, omdat zij eventuele zorgtaken niet kunnen delen met een partner.
Onderzoeksverantwoording 25
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 26
Werkenden en degenen die vanwege zorg voor anderen met werken zijn gestopt
Het onderzoek is gehouden onder de werkende bevolking, uitgebreid met personen
die zich de afgelopen twee jaar hebben teruggetrokken van de arbeidsmarkt vanwege
extra zorgtaken. Alleen deze personen hebben immers in principe recentelijk in een
situatie kunnen verkeren waarin sprake was van een knelpunt in de combinatie van
arbeid en zorg. Wat betreft de werkenden heeft het onderzoek zich beperkt tot werk-
nemers in loondienst (ten minste 1 uur werk per week).5 Zelfstandigen en meewerkende
gezinsleden zijn in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten, omdat de verlofrege-
lingen niet voor hen van toepassing zijn. Er bestaat voor zelfstandigen en meewerkende
gezinsleden alleen recht op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering en een adoptie-
verlofuitkering.
20-61-jarigen
De onderzochte leeftijdsgroep is beperkter dan die in de officiële definitie van de
potentiële beroepsbevolking (15-65 jaar). Personen onder de 20 jaar die niet werken,
zullen meestal nog schoolgaand of studerend (of werkzoekend) zijn. Evenzo zullen
personen boven de 61 jaar die niet werken meestal (vervroegd) gepensioneerd zijn.6
2.4.2 Hoofdonderzoek
Steekproefpopulatie, oversampling en respons
De steekproef voor het onderzoek is getrokken uit de diverse panels van GfK Panel-
Services Benelux bv. Deze panels zijn op tal van kenmerken (sekse, opleidingsniveau,
huishoudenstypen e.d.) representatief voor de Nederlandse bevolking.7
Om te kunnen waarborgen dat in de steekproef voldoende respondenten vertegen-
woordigd waren, die in principe in situaties hebben verkeerd waarvoor zij gebruik
konden maken van de onderzochte regelingen, is eerst een opsporingsenquête uitge-
voerd onder (netto) 6618 personen (brutosteekproefomvang was 8475). Een deel van
deze respondenten bleek niet tot de onderzoekspopulatie te behoren. Voor het hoofd-
onderzoek betekende dit dat een steekproef getrokken kon worden uit 5187 personen.
De omvang van de (bruto)steekproef voor het hoofdonderzoek was vastgesteld op
3500. Voor twee regelingen zou het trekken van een representatieve steekproef uit dit
bestand echter leiden tot een te klein aantal cases om determinanten voor het al dan
niet gebruik te kunnen onderzoeken (nl. verlof voor langdurend zieken en ouder-
schapsverlof). Daarom is voor deze twee regelingen een oversampling toegepast (van
176 personen). Dit betekent dat uiteindelijk 3676 personen zijn benaderd voor deel-
name aan het hoofdonderzoek (zie ook bijlage B).
Het veldwerk van het hoofdonderzoek is gestart op 13 november 2002 met de toe-
zending van de vragenlijst, een brief van het scp, een nadere toelichting op het onder-
zoek en een retourenvelop. De vragenlijst was modulair opgezet. De respondent
diende bij elke module één of enkele aanloopvragen te beantwoorden, na invulling
waarvan hij werd doorverwezen naar de vragen die voor hem van toepassing waren.
26 Onderzoeksverantwoording
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 27
Als dank voor de medewerking kreeg men een attentie. Het veldwerk is zeer voorspoedig
verlopen. Na het sturen van een herinneringskaartje werd het benodigde aantal res-
pondenten ruimschoots gehaald.
Van de 3676 personen hebben er uiteindelijk 3100 een volledig ingevulde vragen-
lijst teruggestuurd (84% respons). In tabel 2.1 wordt hiervan een overzicht gegeven.
Tabel 2.1 Responsoverzicht hoofdonderzoek (in absolute aantallen en procenten)
absoluut %
brutosteekproef 3676 100
door verkeerde personen ingevuld 60 1,6
onvolledig ingevuld 28 0,8
geen reactie 433 11,8
weigering 55 1,5
geslaagd 3100 84,3
Bron: GfK (Onderzoeksverantwoording Regelingen arbeid en zorg 2002)
Representativiteit en weging
Om de representativiteit van het hoofdbestand te kunnen vaststellen, is het hoofd-
bestand vergeleken met het bestand van het opsporingsonderzoek op de achtergrond-
kenmerken leeftijd, sekse, opleidingsniveau, gehuwd/samenwonend versus alleen-
staand, aanwezigheid van kinderen tot en met 17 jaar, stedelijkheidsgraad en regio.
Tabel 2.2 geeft hiervan de resultaten. Hieruit bleken geen noemenswaardige verschillen
in achtergrondkenmerken te bestaan tussen beide bestanden. Aangezien de steekproef
van het opsporingsonderzoek op deze kenmerken representatief was voor de Neder-
landse bevolking, kan op grond van tabel 2.2 geconcludeerd worden dat dat ook gold
voor het hoofdonderzoek.
Ook is nagegaan in hoeverre er verschillen waren tussen het representatieve bestand
voor het hoofdonderzoek en het opsporingsonderzoek wat betreft de behoefte- en
gebruikscijfers. Hiertoe zijn de antwoorden van de respondenten uit de steekproef
van het opsporingsbestand (n = 5187) betreffende de behoefte aan en het gebruik van
de diverse regelingen vergeleken met die van de representatieve steekproef voor het
hoofdonderzoek (n = 2915). De vergelijking is verricht op de gewogen data van beide
bestanden. Ook hier zijn geen noemenswaardige verschillen gevonden tussen beide
steekproeven. De conclusie is dan ook dat het hoofdbestand representatief is met het
oog op de behoefte aan de regelingen en het gebruik ervan.
Onderzoeksverantwoording 27
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 28
Tabel 2.2 Vergelijking hoofdonderzoek met het opsporingsonderzoek, naar verschillende
achtergrondkenmerken (verticaal gepercenteerd)
opsporingsonderzoek hoofdonderzoek
gewogen (in %) gewogena (in %)
geslacht
man 56,0 54,0
vrouw 44,0 46,0
leeftijd
20-29 jaar 24,5 23,9
30-39 jaar 32,4 32,4
40-49 jaar 25,8 25,8
50-61 jaar 17,2 17,2
opleidingsniveau
basisonderwijs
lbo 2,2 2,5
mavo 19,6 18,2
mbo 11,1 11,3
havo, vwo 30,5 30,3
hbo 7,6 8,4
wo 23,5 23,6
5,5 5,8
samenstelling huishouden
eenpersoonshuishouden 16,5 17,1
sam/getrouwd z. kinderen 38,3 38,7
sam/getrouwd + kinderen 37,8 36,8
alleenst. ouder + kinderen 2,9 2,7
inwonend bij ouders 1,6 1,4
meerp. huish/woongroep 2,9 3,2
aanwezigheid van kinderen tot en met 17 jaar
wel 40.8 42,0
niet 59.2 58,0
stedelijkheidsgraad
zeer sterk stedelijk 17,8 17,5
sterk stedelijk 26,7 26,5
matig stedelijk 20,4 20,6
weinig stedelijk 21,0 20,4
niet stedelijk 14,0 14,9
regio
3 grote steden + aggl. 15,3 14,2
rest west 29,9 31,4
noord 10,0 10,3
oost 19,7 19,1
zuid 25,2 25,0
a Het gaat hier om de representatieve steekproef (n = 2.915, dus zonder de oversampling).
Bron: SCP (Regelingen arbeid en zorg 2002)
28 Onderzoeksverantwoording
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 29
Vragenlijst voor het hoofdonderzoek
De vragenlijst die ten behoeve van het hoofdonderzoek was ontwikkeld, bestond naast
een algemeen gedeelte uit verschillende modules die schriftelijk konden worden
ingevuld. Verreweg de meeste vragen hadden gesloten antwoordcategorieën. De vragen-
lijst begon met een algemeen gedeelte. De vragen die hierin aan de orde kwamen,
betroffen de sociaal-demografische achtergrond en arbeidsmarktpositie van de werk-
nemer en diens partner, opvattingen over werk en het combineren van arbeid en zorg,
de werkambitie, de gerichtheid op betaald werk, en het uitbesteden van zorgtaken, en
de gezondheid en tijdsbeleving. Na dit algemene deel volgden twaalf vraagmodules
over de verschillende regelingen die werden onderzocht. Deze modules waren opge-
bouwd uit een A- en een B-gedeelte. Het A-gedeelte was bestemd voor degenen die de
betreffende regeling in de twee jaar voorafgaand aan het onderzoek hadden gebruikt;
het B-gedeelte voor de werknemers die dit niet hadden gedaan. Dit B-deel werd dan
nog verder uitgesplitst in een aantal vragen die enerzijds bestemd waren voor de niet-
gebruikers die wel behoefte hadden aan de regeling en anderzijds voor de werknemers
die hier geen behoefte aan hadden.
2.5 Statistische analyse
Omdat zeer veel achtergrondfactoren in dit onderzoek zijn onderzocht, is de analyse
van de beïnvloedende factoren op de behoefte en het gebruik in twee stappen verlopen.
Dit was noodzakelijk omdat het aantal factoren dat kan worden meegenomen in multi-
variate regressieanalyses beperkt is. Allereerst zijn bivariate logistische-regressie-
analyses uitgevoerd op de achtergrondfactoren en de afhankelijke variabelen `behoefte'
en `gebruik'. Alleen de factoren die significant bleken, zijn vervolgens in de multi-
variate analyses opgenomen.8 Dit gold niet voor de sociaal-demografische kenmerken
als sekse, leeftijd, opleidingsniveau, (on)gehuwd samenwonend versus alleenstaand,
de aanwezigheid van kinderen tot en met 17 jaar, stedelijkheidsgraad en regio. Deze
kenmerken zijn gebruikt bij de weging van het bestand voor het hoofdonderzoek en
zijn standaard meegenomen in de multivariate analyses. Dit is gedaan omdat het spss-
programma regressieanalyses alleen op ongewogen data kan uitvoeren. Als de achter-
grondkenmerken waarop de steekproef was gewogen in de multivariate analyses werden
meegenomen, werd gecorrigeerd voor het feit dat de analyses op ongewogen data
plaatsvonden.
Volstaan wordt met de weergave van de resultaten uit de multivariate analyses.
Alleen als de bivariate analyses onverwachte en opmerkelijke uitkomsten laten zien,
gezien de verwachting op basis van de literatuur, wordt hiervan apart melding
gemaakt.
Onderzoeksverantwoording 29
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 30
Noten
1 Het is wellicht mogelijk dat men hiermee een onderschatting krijgt. Het zou
kunnen dat niet-gebruikers niet snel aangeven dat ze behoefte hebben aan
arbeid-zorgregelingen.
2 De overige zeven clusters bevatten uitspraken met betrekking tot beloning,
competitie, prestatiedruk, ontplooiing, hiërarchie, participatie en positieve
feedback.
3 Het was niet mogelijk om alle veertien uitspraken samen aan één principale-
componentenanalyse te onderwerpen, omdat niet alle uitspraken aan alle res-
pondenten waren voorgelegd. De uitspraken met betrekking tot de gerichtheid
op betaald werk van werknemers zijn namelijk alleen door werknemers beant-
woord die op het moment van het onderzoek betaald werk verrichtten. De vier
uitspraken die de gerichtheid op betaald werk meten zijn daarom apart aan een
analyse onderworpen. Het percentage totaal verklaarde variantie van de schalen
`uitbesteden van zorg' en `werkambitie' is 40.
4 Het item dat alleen aan mensen met kinderen is voorgelegd, luidt: `Ik kan
voldoende tijd besteden aan mijn kinderen'. De twee items die niet bleken te
clusteren zijn: `Een van de redenen waarom ik deze baan heb, is omdat deze
goed is te combineren met andere bezigheden en verantwoordelijkheden', en
`Ik zou graag meer tijd in mijn werk willen steken'.
5 Als het onderzoek beperkt wordt tot de werkzame beroepsbevolking (ten minste
12 uur per week werk), dan betekent dit dat personen met een kleine deeltijd-
baan (voornamelijk vrouwen) buiten het onderzoek vallen. Er zijn echter aan-
wijzingen dat veel van deze vrouwen hun werktijden hebben aangepast aan de
zorg voor hun kinderen (Keuzenkamp et al. 2000). Het is niet ondenkbaar dat
als zij de mogelijkheid hadden om meer gebruik te maken van verlofregelingen,
ze meer uren per week zouden werken.
6 Van de 62-65-jarigen behoort 90% niet tot de beroepsbevolking (werkt niet of
minder dan 12 uur per week en wil ook niet werken) (ebb'02).
7 De GfK-panels zijn op verschillende achtergrondkenmerken (sekse, opleidings-
niveau, huishoudenstypen en dergelijke) representatief voor de Nederlandse
bevolking. De panels zijn echter niet samengesteld via het trekken van een aselecte
steekproef uit de bevolking. Hiermee is gezondigd tegen een van de basisaan-
names van de steekproeftheorie, waardoor strikt genomen geen statistische
inferenties meer mogen worden gedaan voor de Nederlandse bevolking. Om die
reden zijn significantie-toetsen achterwege gelaten, wanneer het gaat om het
doen van uitspraken over verschillen tussen bevolkingscategorieën wat betreft
het aandeel rechthebbenden, personen met behoefte aan een regeling en
gebruikers.
8 In het hele onderzoek naar de invloed van de determinanten op de behoefte en
het gebruik van de diverse regelingen zijn logistische-regressieanalyses toege-
past. De reden daarvan is dat de afhankelijke variabelen (behoefte en gebruik)
dichotoom zijn, dat wil zeggen dat zij slechts twee antwoordcategorieën kennen,
namelijk wel en niet. Bij lineaire-regressieanalyses kan worden vastgesteld hoeveel
van de variantie wordt verklaard door het getoetste model (via de waarde van R2).
Hoe hoger de waarde (het maximum is 1), hoe beter het model. Omdat deze toets
niet bruikbaar is bij logistische-regressieanalyses zijn verschillende pseudo-maten
ontwikkeld, waarvan Nagelkerke's pseudo-R2 de meeste gangbare is. Ook deze
30 Onderzoeksverantwoording
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 31
maat kan maximaal de waarde 1 aannemen, hetgeen een optimale uitkomst zou
beteken, maar in de praktijk is dat zelden het geval. Als vuistregel kan worden
uitgegaan van een goed model wanneer de maat een waarde heeft tussen de 0,2
en 0,4. Zoals de tabellen met de uitkomsten van de logistische-regressieanalyses
laten zien, voldoet de gevonden pseudo-R2 vaak niet aan deze vuistregel. Een
belangrijke verklaring voor de lage score is dat de pseudo-maat erg gevoelig is
voor scheve verdelingen. Hiervan is in de meeste gevallen in dit onderzoek sprake.
In de tweede plaats kan een verklaring zijn dat relevante determinanten die van
invloed zijn op de behoefte en het gebruik niet in het conceptuele model zijn
opgenomen en derhalve niet zijn meegenomen in de analyse. Het conceptuele
model over de mogelijke relevante determinanten is totstandgekomen op basis
van de huidige kennis over de behoefte aan en het gebruik van regelingen. Omdat
hierover nog relatief weinig bekend is, is het dus niet uitgesloten dat niet alle
relevante factoren in het model zijn meegenomen. In de derde plaats zal het feit
dat de analyses vaak zijn uitgevoerd op een selecte groep ertoe hebben bijgedragen
dat een deel van de verklaring als het ware is weggefilterd. Zo blijken vrouwen
bijvoorbeeld vaker tot de rechthebbenden te behoren. In de vervolganalyse (naar
de behoefte) zijn alleen de rechthebbenden onderzocht, waardoor een deel van
het effect van sekse dus buiten beschouwing wordt gelaten.
Onderzoeksverantwoording 31
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 32
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 33
3 Verlof voor onverwachte situaties
3.1 Inleiding
Soms worden mensen geconfronteerd met onverwachte situaties waarin direct het
een en ander geregeld moet worden. Dit kan lastig zijn als men moet werken. Vóór
1 december 2001, het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wet arbeid en zorg, was
er voor dergelijke situaties in het Burgerlijk Wetboek een artikel (Art. 7: 629b) opge-
nomen over het zogenaamde calamiteiten- en ander kort verzuimverlof. In dit artikel
werd gesproken over bijzondere persoonlijke omstandigheden bij de werknemer,
waarbij het moest gaan om een korte onderbreking van de overeengekomen arbeid
voor enkele uren tot enkele dagen. Wezenlijk was dat de werknemer tijdens deze
arbeidsonderbreking aanspraak op loondoorbetaling had (het betrof hier dus geen
recht op verlof, maar recht op loondoorbetaling).
Grofweg zijn er twee soorten situaties waarbij een werknemer aanspraak kan
maken op calamiteiten en ander kort verzuimverlof: noodsituaties en situaties die
geen uitstel dulden (zie ook Van Drongelen en Verkoren 2001). In de eerste plaats
wordt met calamiteiten gedoeld op noodsituaties, die vergen dat de werknemer een
paar uur dan wel een paar dagen verlof opneemt voor het treffen van noodzakelijke
maatregelen. Het gaat hier om zaken als de verzorging van plotseling zieke kinderen
of ziekte van anderen die aangewezen zijn op de verzorging door de werknemer. Ook
een gesprongen waterleiding, verstopte riolering en dergelijke, die vergen dat direct
een verwarmingsmonteur of loodgieter komt, vallen onder noodsituaties. In de tweede
plaats gaat het om situaties die geen uitstel dulden, zoals de noodzaak om binnen
bepaalde tijd allerhande voorzieningen te treffen. Tot deze bijzondere omstandigheden
die recht geven op loondoorbetaling behoort het overlijden van naaste familieleden
en moet in ieder geval ook gerekend worden de bevalling van de partner, niet alleen
om bij de geboorte aanwezig te zijn, maar ook om aangifte te doen bij de burgerlijke
stand. Dit geldt ook voor adoptiefouders, die in verband met de komst van hun kind
moeten voldoen aan soortgelijke wettelijke verplichtingen. De werknemer kan ook in
verband met het vervullen van wettelijk voorgeschreven of door de overheid opgelegde
verplichtingen (bv. de aangifte van de geboorte van een kind, van overlijden of van een
huwelijk), voor zover dit niet in de vrije tijd kan gebeuren, verhinderd zijn om werk te
verrichten.
In de Wet arbeid en zorg is de loondoorbetalingsverplichting uit het Burgerlijk Wetboek
omgezet in een recht van de werknemer op verlof voor een korte, naar billijkheid te
berekenen tijd. Het verlof mag alleen met vakantieaanspraken worden gecompenseerd
als de werknemer daar in het voorkomende geval mee instemt. Van deze nieuwe wet-
telijke regeling kan wat betreft de loondoorbetaling worden afgeweken bij cao, maar
niet wat betreft het recht op verlof. Indien geen cao van toepassing is, of indien deze
daarover geen regeling bevat, kan dit alleen bij overeenkomst met de ondernemings-
raad of personeelsvertegenwoordiging.
---
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 34
Uit recent onderzoek van de Arbeidsinspectie naar het voorkomen van regelingen voor
de combinatie van arbeid en zorg in cao's, blijkt dat calamiteiten- en kort verzuim-
verlof niet altijd duidelijk wordt onderscheiden van zorgverlof (Schaeps et al. 2002).
In 32% van de onderzochte cao's (circa 80% van het totaal aantal werknemers dat
valt onder een cao) is sprake van calamiteitenverlof, dat duidelijk van zorgverlof is
onderscheiden.1 In 75% van deze cao's gaat om het betaald verlof, in 18% om
onbetaald verlof en in de overige cao's wordt niet aangegeven of het om betaald of
onbetaald verlof gaat. In 22% van de cao's is het niet duidelijk of het om calamiteiten-
of zorgverlof gaat. In iets meer dan de helft hiervan gaat het om betaald verlof.
Soms kan sprake zijn van een samenloop van recht op calamiteiten- en kort verzuim-
verlof met kraamverlof of met kortdurend zorgverlof. Zo vormt de bevalling van de
partner van een werknemer een grond om kort verzuimverlof op te nemen; normaal
gesproken gaat het daarbij om één dag verlof. Al dan niet aansluitend kan een werk-
nemer twee dagen kraamverlof opnemen.
Ook kan het voorkomen dat een werknemer zowel op calamiteiten- en kort verzuim-
verlof als op kortdurend zorgverlof aanspraak maakt. In zo'n geval kan de werknemer
één dag calamiteitenverlof opnemen, en de daaropvolgende verlofdagen als kortdurend
zorgverlof . Voor het opnemen van kortdurend zorgverlof gelden wel meer restricties,
zoals de voorwaarde dat de zorg door de werknemer in kwestie noodzakelijk is
(tk 1999/2000).
Er is nauwelijks onderzoek gedaan naar de behoefte aan en het gebruik van calami-
teitenverlof. De enkele studie die er is, is nogal gedateerd (Spaans 1997). Uit een recen-
tere, niet-representatieve studie onder 1007 paren van 19-50 jaar,2 bleek een kwart van
de moeders met jonge kinderen en 36% van de vaders in hun huidige baan gecon-
fronteerd te zijn geweest met calamiteiten (Merens 2000: 92). Slechts een zeer gering
deel (resp. 6% en 9%) van hen had calamiteitenverlof opgenomen (een kwart van
degenen met calamiteiten).
Factoren die de behoefte aan en het gebruik van calamiteiten- en kort verzuim-
verlof beïnvloeden zijn volgens de literatuur: de sekse en het aantal verlofregelingen
dat de werkgever biedt (Merens 2000). Vrouwen zouden vaker dergelijk verlof opnemen
dan mannen. Onder mensen met kinderen zouden vaders dit echter vaker doen dan
moeders. Naarmate de werkgever meer verlofregelingen biedt, zou men eveneens
vaker verlof opnemen.
In dit hoofdstuk staat verlof voor onverwachte situaties centraal. We spreken in dit
hoofdstuk van verlof voor onverwachte situaties, omdat het verlof dat voor deze situaties
wordt opgenomen zo breed mogelijk is onderzocht. Het verlof dat wordt opgenomen
hoeft niet het wettelijk calamiteiten- en kort verzuimverlof te zijn en dat is het ook
meestal niet, zoals we verderop in dit hoofdstuk zullen zien. Ook kunnen andersoortig
verlof of vakantiedagen worden opgenomen om bij de onverwachte situatie snel iets
34 Verlof voor onverwachte situaties
2004-03 H1-H5 20-04-2004 09:47 Pagina 35
te regelen. We spreken alleen van calamiteiten- en kort verzuimverlof als we het wet-
telijk verlof bedoelen. De bevalling van de partner zal hier buiten beschouwing blijven.
Hoewel volgens de wet ook hiervoor het calamiteiten- en kort verzuimverlof bedoeld
is, is deze situatie in het onderzoek niet expliciet als voorbeeld van dergelijk verlof
genoemd. Dit wil echter niet zeggen dat respondenten voor de bevalling van de partner
geen verlof hebben opgenomen. Men heeft het dan wellicht gescoord als `overige
problemen waarvoor noodzakelijk maatregelen getroffen moesten worden'.
3.2 Rechthebbenden, behoefte en gebruik
Hoeveel werknemers hadden in de twee jaar voorafgaand aan het onderzoek (2001 en
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid