objectieve, betrouwbare integere, pluriforme en onafhankelijke
bijdrage te leveren aan de cohesie binnen de samenleving.
De overheid hoort afstand te bewaren bij het mogelijk kritisch
functioneren van de publieke omroep. Zij hoort garant te staan voor
een institutioneel kader dat een of meer omroepinstellingen in staat
stelt om onafhankelijk van staatsinvloed of wisselvalligheden van de
markt een samenhangend en breed dagelijks media-aanbod te realiseren.
Deze onafhankelijkheid is van belang voor het verwerkelijken van het
grondrecht van de vrijheid van meningsuiting.
Naar de overtuiging van de commissie van het Wetenschappelijk
Instituut laten de aansluiting van de programmas op de pluriforme
maatschappelijke werkelijkheid en het publieksbereik momenteel te
wensen over.
Commissie-Eijffinger en Commissie-Rinnooij Kan
De commissie deelt voor een belangrijk deel de probleemanalyse van het
onlangs verschenen rapport Omzien naar de omroep van de
visitatiecommissie Landelijke Publieke Omroep o.l.v. Rinnooy Kan. De
commissie is evenals de commissie Rinnooy Kan van mening dat de
oorzaak van deze problemen mede in de bestuurlijke structuur liggen.
Meer dan de commissie-Rinnooy Kan legt de commissie-Eijffinger de
nadruk op het feit dat het bestel pluriformiteit moet waarmaken en
borgen. Ook over de oplossingsrichtingen verschilt het
Wetenschappelijk Instituut echter met de visitatiecommissie van
mening.
Om verbetering aan te brengen in pluriformiteit en het publieksbereik
zal langs twee lijnen ingegrepen moeten worden. Zowel de positie van
de burger (kijkers en leden van de omroepvereniging) als die van de
Raad van Bestuur moet worden verstevigd.
Uitgangspunt is hierbij dat omroepverenigingen zelf verantwoording
dragen voor hun eigen programma-aanbod. De omroepverenigingen
formuleren hun eigen maatschappelijke missie en maken duidelijk hoe
deze doorwerkt in alle verschillende genres in hun programmering.
Amusement en verstrooiing bevatten immers evenzeer ideologische
boodschappen als programmas op het gebied van informatie en cultuur.
De Raad van Bestuur zal niet, zoals de commissie- Rinnooy Kan bepleit,
meer en krachtiger moeten gaan interveniëren in het proces van
programmeren, maar daar juist volledig vanaf moeten zien. Het bestel
is meer dan de som der delen. De Raad moet gaan fungeren als
toezichthoudend orgaan dat het functioneren van het geheel beziet op
criteria als herkenbaarheid, representativiteit en de daaruit
voortvloeiende pluriformiteit en het publieksbereik.
Voorstellen
De commissie van het Wetenschappelijke Instituut stelt daarom voor
dat:
- De Raad van Bestuur zijn operationele taken op het gebied
van (coördinatie van) programmering neerlegt en uitsluitend als
toezichthouder functioneert;
- de huidige Raad van Toezicht wordt gedecentraliseerd. De
omroepvoorzitters nemen zitting in de netbesturen. Daar geven zij
actief mede vorm aan het dagelijkse proces van programmeren;
- de Raad van Bestuur periodiek laat toetsen of de som van de
delen nog voldoet aan criteria als pluriformiteit, maatschappelijke
verankering en publieksbereik;
- de Raad van Bestuur ten behoeve van het verkennen van de
pluriformiteit objectieve en transparante procedures ontwikkelt, op
basis waarvan het functioneren van het geheel wordt beoordeeld. De
maatschappelijke verankering van omroepen (representativiteit) komt
tot uitdrukking in het aantal leden. Het publieksbereik komt tot
uitdrukking in de gemiddelde kijkcijfers die omroepen realiseren en in
de waardering voor programma´s. Voor de kijkcijfers gaat een
minimumgrens gelden, die omroepen moeten behalen;
- de Raad van Bestuur bij gebleken tekortkomingen niet direct
intervenieert in het primaire proces van programmering etc., maar wel
de mogelijkheid krijgt periodiek middelen te herschikken. Als een
belangrijk deel van de bevolking zich, op belangrijke dimensies van
pluriformiteit, structureel niet vertegenwoordigd weet in het
omroepbestel, deelt de Raad middelen en zendtijd toe aan
aspirant-omroepen, die daarmee de mogelijkheid moeten krijgen om in de
leemte te voorzien.
Er dient zowel recht gedaan dient te worden aan de ´systeemkenmerken´
van het bestel enerzijds (Raad van Bestuur) als het maatschappelijk
ondernemerschap van de omroepverenigingen anderzijds. De
omroepverenigingen krijgen daarom meer ruimte voor een eigen
programmatische koers. Tegen de achtergrond vindt de commissie het
van betekenis dat:
- Omroepverenigingen hun identiteit verduidelijken en de
doorwerking daarvan expliciet maken.
- ledenaantallen niet alleen bepalend worden voor de
toetreding tot het bestel, maar, binnen toereikende marges, ook voor
de zendtijd die men krijgt (met een vertragingsfactor om
kapitaalverlies te vermijden en de volatiliteit te dempen);
- de omroepen zelf budget kunnen genereren. Dat kan onder
meer via financiële ledenbijdragen en giften die aan een bepaald
maximum gebonden zijn;
- de algemeen gangbare praktijk dat bij het lidmaatschap van
een vereniging een verenigingsblad hoort, ook in omroepbestel
uitgangspunt wordt. Wie lid wordt van een omroepvereniging ontvangt
een omroepblad. (voor een lidmaatschap hoeft dus geen wilsverklaring
te worden getekend);
- omroepen mensen daarnaast de gelegenheid kunnen bieden om
(tegen gereduceerd tarief) lid te worden van de vereniging zonder het
omroepblad te ontvangen (de steunleden of tientjesleden);
- leden invloed hebben op de programmatische koers van de
omroep;
- de omroepverenigingen leden voordelen kunnen bieden die
exclusief met het lidmaatschap verbonden zijn;
- omroepen meer kunnen gaan fungeren als maatschappelijke
ondernemingen en via programma-gebonden activiteiten middelen kunnen
genereren om deze vervolgens weer te investeren in de
omroepactiviteiten. Een Europeesrechtelijke verkenning naar de ruimte
hiervoor zal het Wetenschappelijk Instituut nog ter hand nemen;
- de 'corporate governance' structuur wordt verbeterd door de
leden meer invloed op de profilering en identiteit te geven, zowel
direct (in ledenvergaderingen en programmaraden) als via een te kiezen
(dus niet te benoemen) Raad van Toezicht per omroepvereniging, bijv.
bestaande uit drie onafhankelijke leden. Deze Raad van Toezicht van de
vereniging noemt de commissie: de Omroepraad. Deze bepaalt periodiek
via een 'mission statement' de doelstellingen van de omroepvereniging
en checkt of de programmering en de inhoud van de programma' s voldoet
aan de gewenste profilering en identiteit. De Omroepraad ziet erop
toe dat de leden zich op de jaarlijkse vergadering kunnen uitspreken
over het programmabeleid en dat programmaraden als serieus worden
geraadpleegd;
- de netbesturen verantwoordelijk zijn voor de programmering
van het net;
- de door het netbestuur aangestelde netcoördinatoren de
afstemming op en tussen de verschillende netten bewaken
- Dat de omroepverenigingen gezamenlijk verantwoording dragen
voor de uitzendingen van NOS RTV
Meer dan de som der delen
Het is in de huidige samenleving vele malen lastiger dan in het
verleden om een omroepbestel in stand te houden dat recht doet aan
zelfstandige omroepverenigingen enerzijds en aan de criteria waaraan
de som van de delen moet voldoen anderzijds. Een en ander vraagt om
meer dynamiek bij en binding van de omroepverenigingen met hun
achterbannen enerzijds en veel meer actieve stuurmanskunst van de
overkoepelende Raad van Bestuur ten behoeve van een optimale som der
delen anderzijds. Wetgever en de Raad moeten immers zowel rekening
houden met ledenaantallen, diversiteit (herkenbaarheid en
representativiteit) als met kijkcijfers en het geheel op ten minste
deze drie dimensies aansturen.
Deze opdracht is complex, maar niet op voorhand onmogelijk. Herijking
van het omroepbestel is nodig. Zijn zender en antennes zullen beter
afgestemd moeten worden op de wensen en behoeften van de burgers. Een
publieke omroep waarbij de Raad van bestuur het (programmerende) werk
van de omroepen (nog verder) afneemt, is voor de commissie van WI voor
het CDA geen optie. Evenmin als een publieke omroep die in feite
leunt op een journalistieke structuur en daarmee journalistieke
cultuur (vgl. de voorstellen van de NVJ).
Het Wetenschappelijk Instituut wil een bestel dat voldoet aan de
noties van publieksbereik en pluriformiteit. De commissie wil een
bestel dat zich kenmerkt door pluriformiteit en heeft vertrouwen in
het draagvlak daarvoor. Zij kiest daarom bewust voor externe
pluriformiteit. Indien het bestel niet aan de oorspronkelijke en
hierboven genoemde voorwaarden zal voldoen, dient naar alternatieven
te worden gezocht. Daarbij wijst de commissie in elk geval een
staatsomroep, een omroep met een journalistiek zwaartepunt en een
diffuus bestel waarin de Raad van Bestuur in feite de programmerende
bevoegdheid overneemt, af. In een alternatief bestel dienen in elk
geval het maatschappelijk ondernemerschap en de pluriformiteit tot hun
recht te kunnen komen.
De commissie wil immers een bestel dat dynamisch is en de
verscheidenheid in de samenleving tot uitdrukking brengt. De omroepen
zijn er niet voor de staat. Zij zijn er niet voor de journalisten. Zij
zijn er voor het publiek in al zijn verscheidenheid. De noties van
pluriformiteit en publieksbereik zijn daarom ook verankerd in
internationale verdragen en richtlijnen. Alleen op die titel kan het
publieke bestel aanspraak maken op middelen.
De besturingsfilosofie van het Wetenschappelijk Instituut is
gebaseerd op het subsidiariteitsbeginsel. Dit beginsel vertrekt vanuit
vertrouwen in de verantwoordelijkheidsbeleving van personen en
organisaties. Het is vanuit dit vertrouwen dat dit rapport is
geschreven. Als een bijdrage die beoogt handreikingen te doen om de
verankering van het omroepbestel in onze veelkleurige en pluriforme
samenleving te verbeteren.
De volledige tekst van het rapport staat vanaf woensdag 21 april,
15.00 uur op de website van het CDA: http://www.cda.nl/omroepbestel
Download rapport
Download | Adobe Acrobat bestand: Download reader (536kB, PDF)
Download | Microsoft Word bestand (372kB, DOC)
CDA