[s?.nieuws.parlement.brieven_aan_de_kamer.2004-04-19_verslag_van_de_in
formele_bijeenkomst_van_de_eu-defensieministers_van_5_en_6_april_jl]
---
Brieven aan de Kamer
---
Verslag van de informele bijeenkomst van de EU-defensieministers van 5 en 6
april jl.
19-4-2004 13:50:00
Op 5 en 6 april jl. kwamen de EU-ministers van Defensie informeel
bijeen te Brussel. Op 5 april overlegden zij over militaire
capaciteiten, in het bijzonder de nieuwe capaciteitendoelstelling
(Headline Goal 2010) en de snel inzetbare EU-"battlegroups". Op 6
april overlegden zij over het Europees Defensie Agentschap in
oprichting, de voorgenomen EU-overname van SFOR en "lessons learned"
van voltooide EU-operaties. Aansluitend vergaderde de Troika
(inclusief Nederland als inkomend voorzitter) met de vijf Europese
niet-EU Navo-leden.
Militaire capaciteiten
Bij de bespreking van de militaire capaciteiten stonden de European
Capability Action Plan (ECAP) Roadmap en de Capability Improvement
Chart centraal. Beide documenten dienen tijdens het Ierse
voorzitterschap te worden opgesteld. De ECAP Roadmap is bedoeld om de
ECAP-projectgroepen van de nodige sturing te voorzien. Met behulp van
de Capability Improvement Chart, een openbaar document, kan inzicht
worden gegeven in de capaciteitversterking. Er bestond brede steun om
de Roadmap en de Chart te gebruiken bij de aanpak van de resterende
Europese militaire tekortkomingen op weg naar de Headline Goal 2010.
In verband met het ECAP pleitte ik, evenals mijn Britse collega, voor
evaluatie van de werking van dit actieplan. De oprichting van het
Europees Defensie Agentschap, dat onder meer gaat toezien op de
versterking van de Europese militaire capaciteiten, vormde hiervoor
een goede aanleiding. Ten aanzien van de Chart onderstreepte ik de
noodzaak van een openbaar document om de steun van publiek, parlement
en media voor capaciteitversterking te behouden. Onder meer Duitsland,
Frankrijk en Hoge Vertegenwoordiger Solana pleitten eveneens voor
helderheid inzake de militaire capaciteiten. Verschillende landen
brachten specifieke capaciteiten onder de aandacht. Frankrijk wees
bijvoorbeeld op de voortgang in de projectgroep voor onbemande
vliegtuigen (UAV), een project dat Frankrijk samen met Nederland heeft
opgezet. Mijn Italiaanse collega Martino drong aan op versterkte
coördinatie van lucht- en zeetransport. Het Verenigd Koninkrijk prees
in dat verband de goede resultaten van de European Airlift
Coordination Cell en de Sea Lift Coordination Cell, gesitueerd op
vliegbasis Eindhoven.
Headline Goal 2010
Hoge Vertegenwoordiger Solana schetste de stand van zaken rondom de
Headline Goal (HLG) 2010. Alle aanwezigen steunden het voornemen om
kwaliteitsverbetering centraal te stellen in de nieuwe
capaciteitendoelstelling van de Unie. De klemtoon zou moeten liggen op
interoperabiliteit, inzetbaarheid en voortzettingsvermogen. Brede
steun bestond ook voor het vaststellen van verschillende mijlpalen op
weg naar 2010, zoals de volledige beschikbaarheid van de EU
"battlegroups" in 2007. Diverse landen, waaronder Frankrijk, Nederland
en het Verenigd Koninkrijk, betuigden vervolgens hun steun aan de
gekozen richting. Ik wees in dat verband nog eens op de Nederlandse
aandachtspunten, in het bijzonder de meetbaarheid van de
kwaliteitsverbetering, een nulmeting op basis waarvan de resterende
tekorten van de Headline Goal 2003 kunnen worden weggewerkt en de
volledige benutting van de EU-Navo Capaciteiten Groep. Het Ierse
voorzitterschap verklaarde, bij monde van minister Smith, het Headline
Goal-document gereed te willen hebben voor de bijeenkomst van de
EU-ministers van Defensie in de RAZEB op 17 en 18 mei a.s.
EU Battlegroups
Bij het agendapunt "Rapid Response" ging het vooral om de snel
inzetbare EU-"battlegroups". Volgens mede-initiatiefnemer Verenigd
Koninkrijk waren de "battlegroups" de lakmoesproef voor de versterking
van militaire capaciteiten. Er was een flink aantal battlegroups
nodig, stelde minister Hoon. Hoge Vertegenwoordiger Solana deed in dat
verband een dringend beroep op de lidstaten om "battlegroups" ter
beschikking te stellen. Ik sloot mij aan bij die oproep en meldde dat
Nederland voornemens was bij te dragen en de mogelijkheden in dezen
inventariseerde. In dat verband pleitte ik ook voor de uitwerking van
de optie voor multinationale "battlegroups". Vanwege de politieke en
militaire risicos dienden kleinere lidstaten zoals Nederland immers
samen te werken met grotere EU-partners. Verder onderstreepte ik,
evenals mijn ambtgenoten uit België, Estland, Griekenland, Hongarije,
Litouwen en Portugal, alsmede Hoge Vertegenwoordiger Solana, het
belang van goede coördinatie met de NATO Response Force (NRF). Een van
de opties hiervoor is een rotatiesysteem waardoor de bijdragen aan de
EU-"battlegroups" worden geharmoniseerd met de toezeggingen aan de
NRF. Ook worden zo de lasten onder de lidstaten verdeeld. Een ander
aandachtspunt was de nodige betrokkenheid van de VN, waar minister
Björklund (Zweden) nadrukkelijk bij stilstond. Het Ierse
voorzitterschap stelde ter afsluiting het "battlegroup"-concept
uiteindelijk eind juni ter goedkeuring te willen voorleggen aan de
Europese Raad.
Europees Defensie Agentschap
Het Ierse voorzitterschap en Hoge Vertegenwoordiger Solana spraken hun
waardering uit voor de voortgang die het Agency Establishment Team
(AET) had geboekt bij de voorbereidingen op de oprichting van het
Europees Defensie Agentschap. Volgens AET-leider Whitney moest er
overigens nog op veel punten overeenstemming worden bereikt, zoals de
voorlopige begroting en het initiële werkprogramma. Tegen deze
achtergrond onderstreepten diverse lidstaten, waaronder Duitsland,
Griekenland en Nederland, de noodzaak om toch in juni een formeel
oprichtingsbesluit ("joint action") aan te nemen. Dat was nodig om het
Agentschap, conform de opdracht van de Europese Raad, inderdaad eind
2004 met zijn werkzaamheden te laten beginnen. De verdere opbouw van
het Agentschap kon volgens het Verenigd Koninkrijk geleidelijk
gebeuren.
Er bestond brede overeenstemming dat het Agentschap als nieuw orgaan
de bestaande EVDB-structuren en procedures zou moeten respecteren.
Nederland stelde daarbij in het bijzonder dat de taken en de
bevoegdheden van het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) en het EUMC
moesten worden gerespecteerd. Ook diende het Agentschap nauw samen te
werken met deze organen. Onnodige duplicatie kon hiermee worden
voorkomen, vond ook Zweden. Griekenland daarentegen pleitte voor een
ruimhartiger benadering in het licht van mogelijke toekomstige
institutionele ontwikkelingen. Portugal en Zweden noemden de
toegankelijkheid voor en de gelijkwaardigheid van alle lidstaten als
belangrijk aandachtspunt in dezen.
De Franse minister van Defensie, mevrouw Alliot-Marie, wees evenals
minister Hoon op de politieke functie van het Agentschap. Het ging
daarbij wat Frankrijk betreft vooral om de bevordering van de
militaire samenwerking. Materieelverwerving was daarvan slechts een
onderdeel. Rechtstreekse betrokkenheid van de EU-ministers van
Defensie was daarom essentieel. Ik onderstreepte in dat verband de
noodzaak van voldoende politieke sturing. Verder waren wat Nederland
betreft criteria onontbeerlijk voor de rol van het Agentschap als
toezichthouder op de kwaliteit van de militaire capaciteiten. Finland
merkte op dat het evenwicht tussen de verschillende werkterreinen van
het Agentschap moest worden bewaard. De betrokken spelers dienden stuk
voor stuk hun rol te kunnen spelen. Duitsland stelde in dat verband
dat de Steering Board van het Agentschap in verschillende
samenstelling bijeen moest kunnen komen. Zo zouden bijvoorbeeld ook de
nationale materieeldirecteuren over een gremium kunnen beschikken.
Letland, Nederland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk stonden stil
bij de noodzakelijke samenhang met de Navo. Spanje, Griekenland en het
Verenigd Koninkrijk wezen in dat verband op het respecteren van het
Capability Development Mechanism (CDM). Het CDM voorziet onder andere
in een coördinatiemechanisme tussen het ECAP van de EU en het Prague
Capability Commitment (PCC) van de Navo. Ten slotte pleitte Nederland
voor een snelle overgang van de WEAG/WEAO naar het Agentschap. Hierbij
diende een bevredigende oplossing te worden gevonden voor de positie
van niet-EU WEAG-landen Turkije en Noorwegen. Deze landen dienden
overigens wel te begrijpen dat het hier om een urgente zaak ging.
EU-overname SFOR
De EU-overname van SFOR en "lessons learned" van voltooide operaties
werden gezamenlijk besproken. Het Ierse voorzitterschap verklaarde nog
steeds te streven naar spoedige voltooiing van het "general concept"
voor EUFOR (EUFOR is de beoogde naam van SFOR na de EU-overname). Hoge
Vertegenwoordiger Solana toonde zich zeer tevreden over de
constructieve samenwerking met Navo. Een glasheldere taakverdeling was
daarvoor het uitgangspunt. Direct na de Navo-top in Istanboel (eind
juni) moest worden begonnen met de operationele planning. Daarbij
diende wat Solana betreft het aantal troepen in Bosnië gelijk te
blijven. Veel aandacht moest verder uit te gaan naar de samenwerking
met de EU Speciaal Vertegenwoordiger in Bosnië, de Brit Ashdown. Hij
diende volgens Solana een sleutelrol te krijgen bij de coördinatie van
de inzet van de verschillende civiele en militaire EU-middelen. Verder
moest de nodige aandacht uitgaan naar de Bosnische autoriteiten.
Hoge Vertegenwoordiger Solana verwoordde de communis opinio van de
lidstaten, zo kon worden afgeleid uit de diverse interventies. Diverse
landen, waaronder Duitsland, Finland, Hongarije, Nederland en Polen,
wezen op het belang van een duidelijke taakafbakening en nauwe
samenwerking tussen de EU en de Navo. Oostenrijk stelde dat het
militaire karakter van SFOR ook na de EU-overname moest worden
gehandhaafd. Volgens minister Hoon dienden de nodige militaire
middelen beschikbaar te blijven. Ik merkte op dat de commandostructuur
van de toekomstige missie effectief en, op elk niveau, helder moest
zijn. Het Verenigd Koninkrijk noemde het Navo-hoofdkwartier AFSOUTH
(Napels) in dat verband een onmisbare schakel, mede met het oog op de
strategische reserve. Ik pleitte, evenals andere landen, voor optimale
benutting van de "lessons learned" van operatie Concordia, de eerste
Berlijn-plus operatie van de EU. Zweden zag, evenals Griekenland,
Hongarije, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, een belangrijke rol
weggelegd voor de Speciaal Vertegenwoordiger. Tegelijkertijd diende de
samenwerking met de VN niet uit het oog worden verloren. Minister Hoon
noemde in dat verband de OVSE als aandachtspunt. Slovenië en
Oostenrijk maakten bekend gezamenlijk een militaire politie-eenheid te
zullen aanbieden. Ook Hongarije kondigde aan te zullen bijdragen met
militaire politie. Ook andere lidstaten - Nederland, Polen, Tsjechië
en het Verenigd Koninkrijk stelden voornemens te zijn in Bosnië te
blijven, echter zonder specifieke bijdragen te noemen. Met het oog op
de "force generation" riep ik de overige lidstaten op tijdig te
besluiten over deelname aan EUFOR.
Troika-overleg
Aansluitend aan de informele vergadering kwam de Troika bijeen met de
vijf Europese niet-EU NAVO-leden (Bulgarije, Noorwegen, Roemenië,
Turkije en IJsland). Als inkomend voorzitter nam Nederland deel aan
deze Troika. Minister Smith bracht verslag uit van de informele
vergadering, waarbij hij beklemtoonde dat de positie van de niet-EU
leden bij overgang van de WEAG naar het Agentschap bijzondere aandacht
vroeg. Ik sloot mij hierbij aan. Hoge Vertegenwoordiger Solana wees op
de solide voortgang op de verschillende EVDB-dossiers. De EU bleef
bereid de inhoud te delen met de "Groep van Vijf" en wilde hen zo goed
mogelijk betrekken.
Roemenië zei nadrukkelijk prijs te stellen op dit overleg. Het
niet-lid zijn van de EU mocht geen belemmering zijn voor nauwe
betrokkenheid bij het EVDB. De huidige veiligheidsdreigingen hielden
daar immers geen rekening mee. Noorwegen stelde dat het vanaf het
begin had meegedaan aan EVDB-operaties. Dat zou ook gelden voor EUFOR
in Bosnië; in Oslo werd reeds nagedacht over een bijdrage. Ook wat
capaciteiten betreft wilde Noorwegen graag bijdragen. Turkije liet
zich in soortgelijke bewoordingen uit, maar voegde eraan toe dat zijn
land ook nader betrokken wenste te worden bij EU-oefeningen en bij de
werkzaamheden van de EU Militaire Staf (EUMS). Verder was Turkije
bereid bij te dragen aan EUFOR en verwelkomde het de recente
terrorismeverklaring van de Europese Raad. IJsland en Bulgarije
spraken eveneens steun uit voor het EVDB en meldden dat hun landen
overwogen bijdragen te leveren aan EUFOR in Bosnië.
DE MINISTER VAN DEFENSIE
Nieuws
Ministerie van Defensie