http://www.minszw.nl
Nr. 2004/88
19 april 2004
Embargo:
19 april 2004 tot
14.15 uur
Verhoging arbeidsdeelname belangrijker dan migratie.
Om een solide draagvlak onder de verzorgingsstaat te behouden is het
belangrijk dat meer mensen werken dan nu het geval is. In een
vergrijsde en ontgroende samenleving is het niet verantwoord dat veel
jongeren uitvallen uit het onderwijs, dat de arbeidsdeelname van
vrouwen nog relatief laag is, gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan de
kant blijven staan en ouderen vervroegd blijven uittreden. Een goed
georganiseerde arbeidsmarkt is belangrijker voor de economie dan
arbeidsmigratie.
Dat zei minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op een
symposium over arbeidsmigratie aan de Universiteit van Tilburg. Hij
wees erop dat het kabinet werken aantrekkelijker maakt door de
introductie van een levensloopregeling, die werknemers grote
individuele vrijheid biedt om te sparen voor verlof.
Toespraak door minister mr. A.J. de Geus van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid op het symposium over arbeidsmigratie van T.S.C. St.
Olof op 19 april 2004 op de Universiteit van Tilburg.
Meer dan een eeuw geleden heeft de industriële revolutie in Nederland
geleid tot een massale arbeidsmigratie. Mensen trokken van het
verarmde platteland naar de steden waar ze werk hoopten te vinden in
de nieuwe industrie. Die ontwikkeling heeft het demografisch aanzien
van Nederland blijvend veranderd.
Sindsdien heeft arbeidsmigratie binnen Nederland zich nooit meer op
massale schaal voorgedaan. Na de Tweede Wereldoorlog hebben we nog
twee relatief bescheiden arbeidsmigratiestromen gezien. Vlak na de
oorlog een stroom emigranten die in Nederland weinig toekomst zagen en
daarom kozen voor een bestaan in dunbevolkte landen als Australië,
Nieuw Zeeland of Canada. En in de jaren zestig een stroom naar
Nederland - en andere West Europese landen - van gastarbeiders die
vooral afkomstig waren uit landen rond de Middellandse Zee.
Het openen van de grenzen voor arbeidsmigratie binnen de Europese Unie
heeft er niet toe geleid dat arbeidsmigranten op grote schaal naar
Nederland zijn getrokken. Mensen blijken erg honkvast te zijn. En ook
bedrijven verplaatsen hun productie niet zomaar op grote schaal naar
andere landen.
Dat wil niet zeggen dat het industriële landschap decennium na
decennium dezelfde aanblik blijft bieden. Hier in Tilburg en omgeving
is in de jaren zestig en zeventig het overgrote deel van de textiel-
en leerindustrie verdwenen naar landen met lagere loonkosten.
Ondernemingen vestigen zich in Nederland, andere verdwijnen. Met de
verdergaande integratie van de Europese economieën en de
voortschrijdende globalisering zal het verplaatsen van productie
toenemen. Dat is in beginsel een goede ontwikkeling die de overheid
niet kan tegenhouden en ook niet wil tegenhouden.
We hoeven ook niet bang te zijn voor verplaatsing van economische
activiteiten. Als we er maar voor zorgen dat er per saldo in Nederland
meer bedrijven bijkomen dan er verdwijnen. Dat moet kunnen. Zoals u
weet heeft The Economist in februari dit jaar vastgesteld dat
Nederland op de tweede plaats eindigt, na Canada, als het gaat om het
gunstige vestigingsklimaat voor ondernemers. Ik vind het belangrijker
te werken aan het behoud van die positie dan ons al te zeer te
bekommeren om de arbeidsmigratiestromen.
Ik heb er daarom begrip voor dat het kabinet-Kok in 2001 heeft gekozen
voor vrij verkeer van werknemers vanaf de eerste dag van toetreding
van de Midden- en Oost-Europese landen tot de Europese Unie. Bij vrij
verkeer van personen, van goederen en diensten en van kapitaal past
heel logisch ook vrij verkeer van werknemers.
Tot spectaculaire migratiestromen zou dat vrije verkeer van werknemers
niet hebben geleid als we de grenzen dit jaar zouden hebben geopend
voor werknemers uit de nieuwe EU-landen. De vrije toelating van mensen
uit Midden- en Oost-Europa zou volgens berekeningen van het Centraal
Planbureau tussen dit jaar en 2006 hebben geleid tot een aantal van
vijf- tot tienduizend arbeidsmigranten en tienduizend seizoenwerkers.
Geen echt opzienbarende aantallen.
Waarom hebben kabinet en Kamer dit jaar dan toch gekozen voor een
overgangstermijn van twee jaar?
In de eerste plaats omdat Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk en België
hebben gekozen voor een overgangstermijn. Voor Duitsland en Oostenrijk
geldt dat het gaat om buurlanden van de nieuwe EU-staten. Landen die
daardoor en door de taal - velen spreken Duits - de grootste
aantrekkingskracht uitoefenen op potentiële arbeidsmigranten.
Zou Nederland wel meteen de grenzen volledig openen, dan is niet
denkbeeldig dat arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa die het
voornemen hadden naar Duitsland of Oostenrijk te trekken voor
Nederland kiezen. Dat heeft echter op dit moment niet veel zin. De
situatie op de arbeidsmarkt is nog steeds zorgelijk. We kennen
inmiddels een hoge werkloosheid in Nederland: bijna zeven procent. De
kans op verdringing van het binnenlandse arbeidsaanbod is groter dan
een aantal jaren geleden.
Toch hebben we de centrale arbeidsbemiddelingsorganisatie CWI gevraagd
aan te geven voor welke sectoren en beroepen er een uitzondering moet
worden gemaakt omdat er in de huidige EU-landen onvoldoende mensen
voor dat werk beschikbaar zijn.
Het CWI heeft vorige week vrijdag zijn lijstje openbaar gemaakt. Het
gaat om internationale chauffeurs, matrozen en stuurmannen voor de
binnenvaart, operatiekamer-assistenten, radiotherapeutische laboranten
en radiodiagnostische laboranten, uitbeners en slachters.
De land- en tuinbouwsector komt dus niet in aanmerking voor de
vrijstelling. We verwachten dat door de oplopende werkloosheid
voldoende personeel beschikbaar zal zijn voor de land- en tuinbouw.
Tot hoeveel arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa dit beleid zal
leiden, moeten we afwachten.
Na de overgangsperiode tot 2006 mogen landen nog uiterlijk vijf jaar,
tot 2011, beperkende maatregelen treffen voor arbeidskrachten uit de
nieuwe lidstaten. Duitsland en Oostenrijk laten het afhangen van de
situatie op de arbeidsmarkt of ze de volle zeven jaar beperkingen
stellen aan de toelating van arbeidskrachten uit Midden- en
Oost-Europa. Of al eerder overgaan tot vrij verkeer. In ieder geval
mag na 2011 geen enkele lidstaat meer beperkingen opleggen aan
arbeidsmigratie binnen de Europese Unie.
Veel belangrijker voor de economie dan de mate waarin we in de
EU-landen migranten toelaten is dat we de arbeidsmarkt zodanig op orde
hebben dat de werkloosheid substantieel afneemt en de werkgelegenheid
groeit.
Met mijn Duitse collega Wolfgang Clement heb ik in januari gesproken
over de arbeidsmarkt en over het Duitse standpunt over arbeidsmigratie
uit de Midden- en Oost-Europese landen. Ook Clement houdt zich toch
vooral bezig met de hervormingen op de Duitse arbeidsmarkt. Met
vernieuwingen op het gebied van de bemiddeling, met deregulering, een
nieuw ontslagbeleid. Clements eerste zorg is de hoge werkloosheid
bestrijden met een soepeler functionerende arbeidsmarkt.
We zijn het erover eens dat we ons in Europa niet kunnen veroorloven
dat grote delen van de huidige beroepsbevolking blijvend aan de kant
komen te staan. Want Europa, en ook Nederland, krijgt de komende
jaren te maken met een teruglopende beroepsbevolking. Vergrijzing en
ontgroening eisen hun tol. Maar, zo blijkt ook uit een studie van het
World Economic Forum naar de effecten van vergrijzende samenlevingen,
arbeidsmigratie biedt geen uitkomst voor het vergrijzingsprobleem. Ook
het Centraal Planbureau heeft die conclusie getrokken.
Dat komt onder meer omdat arbeidsmigranten in hun kielzog vaak
volgmigranten - gezinshereniging en gezinsvorming - meenemen die
gemiddeld een lagere arbeidsparticipatie kennen. Daardoor leveren ze
een geringe bijdrage aan het financiële draagvlak van de
verzorgingsstaat.
Hoe lossen we het vergrijzingsprobleem dan wel op?
Door de arbeidsparticipatie te vergroten. Kort samengevat: meer
ouderen, meer vrouwen, meer gedeeltelijk arbeidsgeschikten en meer
jongeren aan het werk. Als de werkgelegenheid weer aantrekt, moeten
werkgevers in ons land kunnen putten uit een reservoir van
goedopgeleide mensen.
Maar dan moeten we er wel voor zorgen dat we bij mensen met een
gedeeltelijke arbeidshandicap kijken naar wat ze wel kunnen en niet
langer naar wat ze niet kunnen, zoals we dat jaren hebben gedaan.
Daarom werken we hard aan een ander stelsel van arbeidsongeschiktheid,
dat alle partijen aanspoort behoud van werk te zien als de
allerhoogste prioriteit.
Als de samenleving verder vergrijst, zullen er meer jongeren aan het
werk moeten. Daarvoor is goed onderwijs nodig. Onderwijs gekoppeld aan
werkervaringsplaatsen. Onderwijs dat gebruik kan maken van
stageplaatsen. Een goedopgeleide jeugd biedt de beste garanties voor
een welvarende toekomst. Dus kunnen we ons niet neerleggen bij het
gegeven dat tienduizenden jongeren per jaar voortijdig het onderwijs
verlaten, zonder startkwalificatie voor de arbeidsmarkt.
De arbeidsdeelname van vrouwen neemt al een aantal jaren toe. Maar nog
steeds zijn het vooral de vrouwen die de kleine deeltijdbanen
vervullen en die het vaakst het werk combineren met de zorgtaken en de
huishoudelijke taken. En in topposities op de arbeidsmarkt zijn
vrouwen nog nauwelijks te ontwaren. Ook hier is dus sprake van een
potentieel van kennis en kunde waar de Nederlandse bedrijven en
instellingen nog onvoldoende uit putten.
En de ouderen. Hoewel we steeds ouder worden, tot op steeds hogere
leeftijd gezond van lichaam en geest blijven, is vervroegd stoppen met
werken sinds een aantal jaren de gewoonste zaak van de wereld. Een
verworven recht uit de jaren tachtig. Vervroegd uittreden was toen
bedoeld om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Het kabinet vindt dat
we in Nederland een paar stapjes vooruit moeten zetten als het gaat om
langer doorwerken. In de vergrijsde samenleving is fiscaal
gestimuleerd uittreden op of rond de zestigjarige leeftijd niet langer
verantwoord.
Daarom komt het kabinet met de levensloopregeling. Die regeling biedt
mensen meer en eigentijdse keuzemogelijkheden. En biedt vooral ook
keuzevrijheid. Minder collectief en verplicht, meer vrijheid om
verlofsparen naar eigen behoefte in te vullen. Niet de focus volledig
op het vervroegd ophouden met werken.
De levensloopregeling die ons voor ogen staat is een handreiking aan
de jongere werknemers. Zij moeten naar eigen inzicht en naar eigen
keuze kunnen sparen voor die vormen van verlof die zij in een bepaalde
fase van hun leven nodig vinden. Verlof om werk beter te kunnen
combineren met gezinstaken. Verlof om er een tijdje tussenuit te gaan
en daarmee burn out te voorkomen.
Er is nog heel wat werk te verzetten op de Nederlandse arbeidsmarkt
voordat we iedereen prettig aan het werk hebben. We kunnen niet
honderdduizenden mensen aan de kant laten staan omdat ze te weinig
onderwijs hebben genoten, te veel vrouw zijn, een beetje gehandicapt
zijn of te oud zijn en gelijktijdig arbeidsmigranten naar Nederland
halen om het werk te doen dat door al die mensen ook kan worden
gedaan.
Want in dat geval versmallen we het draagvlak voor de verzorgingstaat
waarop de echte ouderen en de echte uitkeringsafhankelijken een beroep
moeten doen.
Arbeidsmigratie kan wel een bijdrage leveren aan de werking van de
arbeidsmarkt als die helpt knelpunten op te lossen. Gespecialiseerde
vakmensen die in Nederland niet voorhanden zijn. Voor die mensen,
innovatieve kenniswerkers, komt er een vereenvoudigde
toelatingsprocedure.
U vraagt zich af of arbeidsmigratie binnen Europa een probleem is of
de oplossing voor problemen. U hebt nog een flink deel van de middag
en enkele sprekers voor de boeg voordat u die vraag bentwoord krijgt.
Ik heb u deelgenoot gemaakt van de visie van het kabinet op
arbeidsmigratie. De grote uitdaging van de nabije toekomst zal zijn
verhoging van de arbeidsparticipatie. Het gaat er de komende jaren om
honderdduizenden mensen aan het werk te houden of te helpen. Daarbij
zal arbeidsmigratie geen rol van betekenis spelen.
- LET OP EMBARGO -
19 apr 04 14:15
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid