Kamerstuk, 19-4-2004
Stageplaatsen zorginstellingen
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
IBE/BO-2473667
19 april 2004
In het algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over arbeidsmarktbeleid van 18 februari 2004 is de
beschikbaarheid van voldoende stageplaatsen aan de orde geweest.
Tijdens dit overleg heb ik toegezegd te bezien op welke manier
bewerkstelligd kan worden dat zorginstellingen voldoende stageplaatsen
ter beschikking stellen en u daarover binnen twee maanden te
rapporteren. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.
Allereerst merk ik op dat deze vraag reeds eerder vanuit de Tweede
Kamer aan de orde is gesteld. Ik doel hierbij op de motie-Van Gent
c.s. (TK 27400 XVI, nr. 38) waarin de regering werd verzocht een
beleidsplan ter verbetering van stages in de zorg op te stellen. Naar
aanleiding van de motie-Van Gent c.s. is uw Kamer bij brief van 19
januari 2001 (TK 27401 en 27400 XVI, nr. 43) een notitie toegezegd
over knelpunten en de aanpak daarvan met betrekking tot stages in het
kader van opleidingen voor verpleegkundigen en verzorgenden. Deze
notitie is uw Kamer bij brief van 14 mei 2001 (kenmerk
MEVA/ABA/2177527) toegezonden.
Naar aanleiding van uw brief van 23 oktober 2001 met kenmerk
VWS/01/54/LD heeft u gevraagd om een actualisering van deze brief. Bij
brief van 14 november 2001 met kenmerk DBO-CB-U-2226757 is aan dit
verzoek voldaan. Daarmee is de motie-Van Gent c.s. te beschouwen als
afgedaan.
Later is tijdens het mondelinge vragenuur van 23 april 2003 over het
tekort aan stageplekken voor studenten verpleegkunde (vragen van
mevrouw Tonkens) gevraagd naar de stand van zaken ten aanzien van de
uitvoering van de genoemde motie-Van Gent c.s. En nu tijdens het
algemeen overleg over arbeidsmarktbeleid van 18 februari 2004 is door
uw Kamer opnieuw de beschikbaarheid van voldoende stageplaatsen aan de
orde gesteld.
Uiteraard vind ik het belangrijk dat er voldoende personeel voor de
zorg wordt opgeleid. Dat vraagt natuurlijk ook om een voldoende aantal
stageplaatsen, in eerdere correspondentie
beroepspraktijkvormingsplaatsen (BPV-plaatsen) genoemd.
Voorop staat echter dat de zorginstellingen primair zelf
verantwoordelijk zijn voor goede brancheopleidingen, voldoende
personeel en voldoende stageplaatsen.
De regionale opleidingscentra (ROC's) en de hogescholen zijn
verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs, zowel wat
betreft theorie en praktijk. Het is ook in het belang van de zorg- en
onderwijsinstellingen om voldoende stageplaatsen te bieden.
Deze veldpartijen zien deze verantwoordelijkheid ook en willen die ook
nemen. Dit blijkt uit initiatieven zoals het opzetten van stagebureaus
en zorghotels. Deze bereidheid blijkt tevens uit het onlangs gesloten
onderhandelaarakkoord CAO Ziekenhuizen.
Vanwege het grote belang dat verbonden is aan het vergroten van het
aantal BPV-plaatsen voor verpleegkundigen willen sociale partners nu
fors inzetten. Partijen hebben de intentie om te komen tot een
sluitende aanpak voor opleidingsplaatsen, waarbij het uitgangspunt is
dat de sector zelf in haar personeels- en opleidingsbehoefte voorziet.
In het recent bereikte onderhandelaarakkoord CAO Ziekenhuizen is
afgesproken dat sociale partners in OVDB-verband een Task Force in het
leven zullen roepen om de knelpunten rond BPV-plaatsen tot een minimum
te beperken.
Resumerend dragen de zorg- en onderwijsinstellingen nog steeds de
gezamenlijke verantwoordelijkheid voor kwantitatief en kwalitatief
voldoende BPV-plaatsen. Mede gezien de initiatieven die door de
sociale partners worden genomen, zie ik geen reden om mij te mengen in
het aanbod van BPV-plaatsen.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport