Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO3165 Zaaknr: C02/340HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 16-04-2004
Datum publicatie: 16-04-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
16 april 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/340HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen
CATS MACHINERY N.V.,
gevestigd op Curaçao, Nederlandse Antillen en kantoorhoudende te
Maassluis,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Cats - heeft bij exploot van
23 december 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: de
Provincie - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd
bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de Provincie
te veroordelen om aan Cats tegen behoorlijk bewijs van kwijting te
betalen:
A de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
die Intras heeft geleden als gevolg van het nemen van het vernietigde
besluit van 23 juni 1993;
B de wettelijke rente over het bedrag A, te rekenen vanaf 24 februari
1995;
C de kosten die Intras c.q. Cats buiten rechte heeft moeten maken om
tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de Provincie en incasso
van haar vordering te (kunnen) komen, welke kosten worden begroot op
15% van het totaal van voormelde bedragen;
D vermeerderd met de wettelijke rente over het onder C genoemde bedrag
te rekenen vanaf 24 februari 1995.
De Provincie heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 17 juni 1998 de Provincie
veroordeeld tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet, die Intras heeft geleden als gevolg van het
hiervoor vermelde besluit, waaronder de kosten van Intras/Cats ter
vaststellig van aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening
buiten rechte als bepaald in art. 6:96 lid 2 onder b en c 3 BW, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 1995, en het
meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de Provincie hoger beroep ingesteld bij het
gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij tussenarrest van 19 oktober 2000 heeft het hof een comparitie van
partijen gelast en bij eindarrest van 8 augustus 2002 het vonnis
waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, Cats
niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft Cats beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Provincie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Cats in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze
uitspraak aan de zijde van de Provincie begroot op EUR 301,34 aan
verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein, P.C. Kop
en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.
Hammerstein op 16 april 2004.
*** Conclusie ***
Rolnr. C02/340HR
Mr. L. Timmerman
Zitting 6 februari 2004
conclusie inzake
Cats Machinery N.V.
tegen
Provincie Zuid-Holland
1. Feiten en Procesverloop
1.1 Intras BV (hierna: Intras) drijft een onderneming die zich
bezighoudt met de handel in en demontage van autowrakken. Zij had
hiervoor bij besluit van 11 juli 1972 van de gemeente Monster een
hinderwetvergunning met daarbij behorende voorwaarden verkregen. Op 23
juni 1993 wordt Intras door de Provincie Zuid-Holland die als gevolg
van de wijziging van de wetgeving bepaalde bevoegdheden van de
gemeente had overgenomen (hierna: de Provincie) onder aanzegging van
bestuursdwang gelast haar bedrijfsterrein te ontruimen, omdat zij de
aan haar in 1990 toegezonden gedragsregels voor autowrakinrichtingen
overtrad. Na een reeks verwikkelingen effectueert de Provincie de
bestuursdwang op 1 en 2 maart 1994 en wordt het bedrijfsterrein
gedeeltelijk ontruimd. is directeur van Intras.
1.2 De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigt
in de bodemprocedure het bestuursdwangbesluit van de Provincie bij
uitspraak van 24 februari 1995 op grond van het argument dat de
Provincie haar beschikking van 23 juni 1993 alleen op overtreding van
genoemde gedragsregels had gebaseerd en niet ook op overtreding van de
oude hinderwetvergunning die op grond van een bepaalde
overgangsregeling nog gelding had.
1.3 Intras cedeert op 1 december 1996 aan de Antilliaanse vennootschap
Cats Machinery NV (hierna: Cats) het vorderingsrecht op de Provincie
dat voortvloeit uit de schade die zij ondervond als gevolg van het
door de Afdeling Rechtspraak vernietigde besluit van de Provincie en
de op basis van dit vernietigde besluit door de Provincie uitgeoefende
bestuursdwang(1). De cessie is ook op 1 december 1996 aan de Provincie
betekend. is aandeelhouder en feitelijk bestuurder van
Cats, diens zoon treedt ook op als feitelijk bestuurder van deze
vennootschap.
1.4 Daarvoor hebben transacties plaatsgevonden die in de procedure tot
discussies tussen de partijen hebben geleid. In april 1994 zijn de
activa van Intras -waarschijnlijk in ieder geval mede vanwege
dreigende claims uit hoofde van sanering van bodem van het
sloopterrein in Monster(2)- overgenomen door BV, waarvan
ook bestuurder is. De tegenprestatie van BV is dat
deze zich aansprakelijk verklaart voor een bankkrediet dat Intras had
opgenomen(3). Intras wordt na deze transctie in beginsel een lege
vennootschap. Er doen zich vervolgens enige complicaties voor. Cats
verklaart dat aan deze overdracht van activa door partijen destijds
slechts gedeeltelijk uitvoering is gegeven(4). Met name de
schadevergoedingsvordering op de Provincie zou niet op BV zijn
overgegaan; ter adstructie hiervan had Cats bij CvR een ongedateerde
vaststellingsovereenkomst als productie overgelegd waarin BV
erkent dat Cats gerechtigd is tot de schadevergoedingsvordering. Cats
stelt bovendien dat de koopovereenkomst tussen Intras en BV in
1995 geheel ontbonden is(5). BV heeft naar aanleiding van deze
ontbinding de schadevergoedingsvordering geretrocedeerd aan Intras. Op
29 augustus 1995 is de Provincie overigens wel nog door BV terzake
van de schadevergoedingsvordering gedagvaard(6). Deze dagvaarding is
later weer ingetrokken.
1.5 Daarop maakt Cats bij dagvaarding van 23 december 1996 de
schadevergoedingsvordering tegen de Provincie bij de rechtbank Den
Haag aanhangig. Cats vraagt om de Provincie te veroordelen tot het
betalen van schadevergoeding nader te bepalen in een
schadestaatprocedure.
1.6 De Provincie betwist dat Cats gerechtigd zou zijn de vordering
tegen haar in te stellen; zij stelt ervan te mogen uitgaan dat Intras
de vorderingsrechten eerder aan BV had overgedragen waardoor deze
als rechtsopvolgster in het vorderingsrecht uit onrechtmatige daad
moet worden gezien. Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen.
1.7 Eveneens verwerpt de rechtbank het verweer van de Provincie dat
causaal verband tussen de vernietigde beschikking en de gevorderde
schade ontbreekt. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding
nader op te maken bij staat toe.
1.8 De Provincie stelt op 10 september 1998 hoger beroep in; enige
tijd daarna, op 2 februari 1999, wordt Intras failliet verklaard. Ook
BV wordt failliet verklaard; beide faillissementen worden - ex
art. 16 FW - opgeheven wegens gebrek aan baten. In appèl betwist de
Provincie - in haar eerste grief - het recht van Cats op de
schadevergoedingsvordering met de stelling dat de curator van Intras
de nietigheid van de cessie tussen Intras en Cats had ingeroepen. Dit
is geschied door middel van een buitengerechtelijke verklaring met
beroep op art. 42 Failissementswet. In dit verband verwijst grief I
van de MvG naar productie 11 waaruit blijkt dat de curator tenminste
voor 11 maart 1999 de nietigheid van de cessie had ingeroepen. Voorts
betoogt de Provincie dat Intras deze vordering niet (meer)
rechtsgeldig kon overdragen, aangezien Intras tevoren, op 1 april
1994, haar activa, waaronder de onderhavige vordering, aan BV had
overgedragen.
1.9 Cats verweert zich door te stellen dat de curator ten onrechte de
overdracht van de vordering heeft vernietigd omdat geen sprake was van
een onverplichte rechtshandeling noch van schuldeisersbenadeling. Ook
zou wetenschap van benadeling bij Cats ontbroken hebben. Nu er geen
sprake is van een onverplichte rechtshandeling of van
schuldeisersbenadeling, dient Cats naar haar mening als rechthebbende
op de vordering te worden beschouwd.
1.10 Voorts betwist Cats dat de hierboven onder 1.4 genoemde
overdracht door Intras van al haar activa aan BV per 1 april 1994
ook de vordering uit onrechtmatige daad op de Provincie omvatte,
aangezien deze vordering op dat moment nog niet bestond. Overigens, zo
voert Cats aan, is deze koopovereenkomst tussen Intras en BV in
1995 ontbonden en heeft retrocessie plaatsgehad (zie hierboven onder
1.4); de cessie aan Cats vond eerst later plaats (namelijk op 1
december 1996). In de vastsstellingsovereenkomst tussen Intras en
BV die ik hierboven onder 1.4. heb genoemd, is naderhand -zo stelt
Cats- bepaald dat zij tot de vordering op de Provincie gerechtigd is,
eventueel als lasthebber ter incasso.
1.11 Bij tussenarrest van 19 oktober 2000 stelt het hof de
vernietiging van de cessie door de curator vast. Nu Cats niet heeft
aangegeven of die nietigheid in de loop van het faillissement door
haar werd aangevochten danwel anderszins is opgeheven, gelast het hof
een inlichtingencomparatie. Voor het geval zal blijken dat de
vordering niettegenstaande de door de curator ingeroepen nietigheid
uit faillissementspauliana op Cats is overgegaan, stelt het hof de
vraag aan de orde of de door Intras aan BV overgedragen vordering
aan Intras werd teruggecedeerd. Cats mag zich ter comparitie uitlaten
over de betwisting door de Provincie van zowel de nietigheid als de
mogelijkheid van cessie wanneer de vordering reeds aan BV
gecedeerd zou zijn geweest.
1.12 In zijn eindoordeel van 8 augustus 2002 bepaalt het hof dat de
door de curator ingeroepen nietigheid van de overdracht van de
vordering op Cats haar geldigheid niet heeft verloren door de
opheffing van het faillissement van Intras (rov. 5). Voorts stelt het
hof vast dat gesteld noch gebleken is van enig protest of verweer door
Intras bij de rechter-commissaris tegen de door de curator ingeroepen
nietigheid van de overdracht van de vordering aan Cats (rov. 5).
1.13 Het hof geeft aan Cats op het door haar geponeerde verweer toe
dat op de curator de bewijslast rust voor elementen van de
faillissementspauliana in geval de curator zou procederen over de
nietigheid van de overdracht. In casu dient Cats als oorspronkelijk
eiser tegenover de Provincie aannemelijk te maken - ten eerste - dat
de gestelde vordering op de Provincie rechtsgeldig aan haar, Cats, is
overgedragen en - ten tweede - dat deze vordering haar nog steeds
toekomt ondanks de door de curator van Intras ingeroepen nietigheid.
Ofschoon Cats zowel het onverplichte karakter van de overdracht als de
wetenschap bij haarzelf en Intras van schuldeisersbenadeling ontkent,
heeft Cats volgens het hof geenszins de op dit verweer betrekking
hebbende stellingen gemotiveerd. De bij akte overgelegde,
ongedateerde, overeenkomsten ondersteunen deze stellingen niet (rov.
6).
1.14 De enkele omstandigheid dat de curator de onderhavige vordering
tegen de Provincie niet heeft ingesteld, is naar het oordeel van het
hof onvoldoende reden om aan te nemen dat de nietigheid van de
overdracht - met succes - door Cats is aangevochten of anderszins is
opgeheven danwel door de curator is prijsgegeven. Bovendien merkt het
hof op dat het faillissement heropend en de vordering alsnog ingesteld
kan worden (rov.7).
1.15 Het hof passeert het algemene bewijsaanbod van Cats bij MvA omdat
het niet voldoet aan de daaraan in appèl te stellen eisen. Het hof
gaat ook voorbij aan het bij pleidooi van 6 mei 2002 gedane aanbod van
Cats om getuigen te doen horen over het protest tegen de door curator
ingeroepen nietigheid op basis van het argument dat het aanbod niet
terzake doet. Het hof meent dat het enkele protesteren tegen de
ingeroepen nietigheid onvoldoende is om het rechtsgevolg teweeg te
brengen dat Cats kennelijk aan het inroepen verbindt, namelijk
opheffing van de nietigheid (rov. 8).
1.16 Op bovenstaande gronden acht het hof grief I geslaagd; nu niet
bewezen wordt verklaard dat de nietigheid van de cessie op grond van
het toepassen van de faillissementspauliana is opgeheven, oordeelt het
hof dat de beantwoording van de vraag of, voorafgaande aan de cessie
aan Cats, een retrocessie door BV aan Intras heeft plaatsgehad,
niet relevant is (rov.8).
1.17 Nu de eerste grief doel treft, heeft de Provincie geen belang
meer bij de beoordeling van de overige grieven, die alle uitgaan van
de geldigheid van de overdracht aan Cats. Het Hof vernietigt bij
arrest van 8 augustus 2002 het vonnis van de rechtbank en verklaart
Cats in haar vordering niet ontvankelijk.
1.18 Cats heeft op 2 oktober 2002 - tijdig - beroep in cassatie
aangetekend; de Provincie heeft geconcludeerd tot verwerping van het
beroep. Partijen hebben op 12 september 2003 hun standpunten
schriftelijk doen toelichten; Cats heeft niet gerepliceerd.
2. Het kader
2.1 Voorafgaand aan de bespreking van de onderdelen van het middel
volgen enige opmerkingen over het kader waarbinnen de rechtsvragen die
in dit geding aan de orde komen, zich afspelen. Dit geding roept
vragen op over de vernietiging van een rechtshandeling ex art. 42 Fw.
2.2 Art. 42 Fw voorziet in een regeling van vernietiging van
rechtshandelingen wegens benadeling van schuldeisers. Deze is een
bijzondere variant van de actio pauliana van art. 3: 45 BW. De op
faillissementen toegespitste regeling laat, evenals overigens art. 3:
45 BW, buitengerechtelijke vernietiging toe. Een eenvoudige
wilsverklaring van de curator gericht tot de wederpartij van de
failliet volstaat.(7) In het onderhavige geval is blijkens het
bestreden arrest van zo'n eenvoudige wilsverklaring van de curator
sprake geweest. Wanneer de wederpartij van de failliet niet in de
vernietiging berust, heeft de curator een declaratoir vonnis nodig.
Hij kan ook direct voor de gerechtelijke weg kan kiezen.
2.3 Uit het feit dat de buitengerechtelijke verklaring vormvrij kan
plaatsvinden, kan worden afgeleid dat de curator de ingeroepen
vernietiging vormvrij kan herroepen. De Faillissementswet spreekt hier
niet specifiek over, maar dit lijkt voor de hand te liggen.
2.4 De vraag rijst wat de werking van de vernietiging van paulianeuze
rechtshandelingen is. Art. 51 jo. 42 Fw spreekt over nietigheid van
een rechtshandeling in verband met de betrekking tussen schuldenaar en
schuldeiser. De tekst van art. 51 Fw 'door hen jegens wie de
vernietiging werkt moet worden teruggegeven hetgeen uit het vermogen
van de schuldenaar is gegaan' wijst op nietigheid die alleen werkt
tussen de partijen bij de vernietigde rechtshandeling. De MvT zegt het
als volgt (8): "De reden hiervoor is duidelijk: het geldt hier eene
nietigheid in het uitsluitend belang der schuldeischers, waaraan dus
ook niemand anders dan zij eenig recht mogen ontlenen". Het gevolg
hiervan is dat de nietigheid "slechts een relatieve (is), eene die
alleen bestaat ten opzichte van de boedel"(9). Wessels merkt op dat na
een vernietiging op grond van de faillissementspauliana de vernietigde
rechtsbetrekking overigens (d.w.z ten aanzien van alle anderen dan de
boedel en de wederpartij van de failliet) geldig blijft(10). Hartkamp
zegt over de nietigheid die het gevolg is van het inroepen van de
pauliana van art. 3:45 BW:" de schuldeiser (kan) na de vernietiging
(...) handelen, alsof de betreffende handeling niet of slechts
gedeeltelijk was verricht. Ten aanzien van alle andere personen heeft
de rechtshandeling zoveel mogelijk de normale gevolgen"(11).
2.5. Ik heb mij afgevraagd wat de betekenis is van de relativiteit van
de in dit geval vaststaande en door de curator bewerkstelligde
nietigheid van de onderhavige cessieovereenkomst en van de daarmee
samenhangende ongeldigheid van de overdracht van de onderhavige
vordering met name voor de positie van de debiteur uit de vordering,
de Provincie. Men zou aan de volgende benadering kunnen denken: de
relativiteit van de nietigheid van de cessie brengt mee dat Cats
ondanks de nietigheid van de cessie crediteur van de Provincie is. In
zoverre heeft de cessie om met Hartkamp te spreken de normale
gevolgen. Het doel van de pauliana -bescherming van de belangen van de
crediteuren van de failliet- vereist echter dat Cats niet gerechtigd
is de door haar verworven vordering te innen. Voor haar is uitoefening
van haar vorderingsrecht als het ware geblokkeerd. Op deze wijze wordt
enerzijds recht gedaan aan de gedachte van de relativiteit van de
pauliananietigheid. Anderzijds worden de belangen van de crediteuren
van de failliet ontzien.
2.6 Het gevolg van deze aanpak is dat Cats geen mogelijkheid heeft om
haar vordering op de Provincie te innen. De curator heeft daarentegen
wel de mogelijkheid om het als gevolg van de uitoefening van de
pauliana in verhouding tot Cats in de boedel vallende vorderingsrecht
jegens de Provincie te effectueren. Deze benadering vertoont enige
verwantschap met de positie van de pandhouder van een vorderingsrecht
in geval het pandrecht is meegedeeld aan de debiteur. De
schuldeiser/pandgever kan zijn vordering niet innen. Deze bevoegdheid
komt wel toe aan de pandhouder die geen schuldeiser is (art. 3: 246,
lid 1 jo lid 4)(12) . Ik meen deze opmerkingen vooraf te moeten maken
omdat het arrest van het hof is gebaseerd op de gedachte dat Cats
vanwege het inroepen van de pauliana het vorderingsrecht jegens de
Provincie niet kan uitoefenen. In zijn tussenarrest merkt het hof in
rov. 5.2 op dat de vordering in de faillissementsboedel valt en Cats
op die vordering geen gerechtigde is. Dat is een nogal absolute
benadering. In het arrest is niet uitgewerkt hoe men dit dient te
rijmen met de relativiteit van de pauliana. Ik heb met het
bovenstaande geprobeerd aan te geven hoe te begrijpen is dat Cats
vanwege de relativiteit van pauliananietigheid enerzijds schuldeiser
van de Provincie is en anderszijds uit hoofde van bescherming van de
crediteuren niettemin geacht moet worden niet inningsbevoegd te zijn.
Slechts in de verhouding tussen Cats en de boedel valt het
vorderingsrecht op de Provincie in de boedel. Opgemerkt moet worden
dat Cats zowel in de benadering van het hof als in die van mij geen
mogelijkheid heeft de vordering op de Provincie te innen.
3. Bespreking van de onderdelen van het middel
3.1 Het middel is met name gericht tegen rechtsoverwegingen 7 en 8 van
het bestreden arrest. Voor de duidelijkheid citeer ik deze
overwegingen:
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de curator
geen vordering tegen de Provincie heeft ingesteld onvoldoende is om te
concluderen dat de nietigheid van de overdracht -met succes - is
aangevochten of anderszins is opgeheven, dan wel door de curator is
prijsgegeven. Bovendien geldt dat het faillissement heropend kan
worden en de vordering alsnog kan worden ingesteld.
Het hof passeert het algemene bewijsaanbod van Cats (memorie
van antwoord) dat niet voldoet aan de daarin in appel te stellen
eisen. Aan haar aanbod bij pleidooi van 6 mei 2002 - om getuigen te
doen horen over het protest (kennelijk is bedoeld het protest tegen de
curator ingeroepen nietigheid van de overdracht) - gaat het hof mede
voorbij als niet ter zake dienend; het (enkele) protesteren tegen de
ingeroepen nietigheid is onvoldoende voor het daaraan kennelijk door
Cats verbonden rechtsgevolg.
3.2. Volgens het eerste middelonderdeel overweegt het hof terecht dat
'paulianeuze' nietigheid op twee wijzen wordt opgeheven: door middel
van een procedure of anderszins. Het middelonderdeel meent dat het hof
zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd omdat het niet aangeeft wat de
methode van anderszins opheffen inhoudt.
3.3 Het middelonderdeel is ongegrond. Ik wijs er in de eerste plaats
dat het hof m.i. drie wijzen noemt van ongedaanmaking van de door de
curator ingeroepen pauliananietigheid van de cessie: het aanvechten
ervan in een rechtsgeding, het anderszins opheffen ervan en het
prijsgeven ervan door de curator. Ik laat dit verder terzijde. Het hof
heeft Cats ruime mogelijkheden gegeven aan te tonen dat de door de
curator bewerkte nietigheid van de cessie op de een of andere wijze
ongedaan is gemaakt. Het hof heeft voldoende gemotiveerd uiteengezet
dat alle door Cats in het geding aangedragen gronden van
ongedaanmaking van de nietigheid van cessie niet toereikend zijn om
zo'n ongedaanmaking te bewerkstelligen. Zo merkt het hof in rov. 7 en
8 van zijn bestreden eindarrest op dat het enkel protesteren tegen de
nietigheid onvoldoende is om ongedaanmaking van die nietigheid te weeg
te brengen en in rov. 5 dat opheffing van het faillissement geen
ongedaanmaking van de nietigheid inhoudt. Met het gemotiveerd reageren
op de stellingen van Cats over het wegvallen van de nietigheid van de
cessie heeft het hof zijn oordeel voldoende onderbouwd.
3.4 Het tweede middelonderdeel klaagt erover dat het hof Cats ten
onrechte niet heeft toegelaten te bewijzen dat het faillissement ( ik
neem aan dat bedoeld is de pauliana) anders is opgeheven. Het
middelonderdeel spitst zich toe op het onrechte passeren van het
getuigenbewijsaanbod van Cats.
3.5. Het middelonderdeel wordt tevergeefs voorgesteld. Het passeren
van het aanbod van Cats tot het leveren van bewijs door middel van
getuigen van het protest tegen het door de curator inroepen van de
nietigheid van de cessie is door het hof voldoende gemotiveerd. Het is
begrijpelijk dat het hof dit bewijsaanbod als niet relevant terzijde
heeft geschoven, omdat bewijs van protest tegen de nietigverklaring
nog geen ongedaanmaking van de nietigverklaring tot gevolg heeft.
3.6. Het derde middelonderdeel richt zich tegen de slotzin van rov. 7
van het bestreden eindarrest: Bovendien geldt dat het faillissement
heropend kan worden en de vordering alsnog kan worden ingesteld. Het
onderdeel meent dat deze overweging onjuist is, omdat (in de woorden
van het middel) slechts baten die ten tijde van de vereffening nog
niet bekend waren aanleiding kunnen zijn tot heropening en
vereffening.
3.7 Voordat ik het middelonderdeel bespreek, maak ik een opmerking
vooraf. Als een faillissement vanwege gebrek aan baten is geeindigd,
rijst de vraag of iemand zoals Cats voor altijd geblokkeerd is in de
uitoefening van het aan hem overgedragen vorderingsrecht. Het is niet
uit te sluiten dat dit inderdaad het geval is. Wessels neemt het
standpunt in dat handelingen van de curator ook na opheffing van een
faillissement geldig blijven(13). Dat zou dus ook kunnen gelden voor
de door de curator bewerkstelligde vernietiging van een cessie als de
onderhavige. Ik verwijs ook naar rov. 5 van het bestreden eindarrest
waarin dezelfde gedachte als die van Wessels is te vinden. Ik laat
deze kwestie daar, omdat deze in cassatie niet aan de orde is gesteld.
3.8 Het middelonderdeel stelt een andere kwestie aan de orde, namelijk
de vraag, of opheffing van het faillissement bij gebrek aan baten een
door de curator bewust afzien impliceert van incassering van het
vorderingsrecht op de Provincie. Het komt mij niet aannemelijk voor
dat een curator die het initiatief neemt om een faillissement vanwege
gebrek aan baten door de rechtbank te doen opheffen daarmee te kennen
geeft dat hij desbewust afstand neemt van een eerder door hem
ingeroepen nietigheid. Het hof heeft m.i. niet van een onjuiste
rechtsopvatting blijk gegeven door niet aan te nemen dat het enkele
door de curator initieren van een opheffing van het faillissement een
bewuste afstand door de curator oplevert van een eerder door hem
gedaan beroep op nietigheid.
3.9 Op de slotzinsnede van rov. 7 waartegen het middelonderdeel ook
bezwaar maakt ga ik niet inhoudelijk in(14). Het door het
middelonderdeel aangevoerde bezwaar tegen deze zinssnede kan m.i.
sowieso niet tot cassatie leiden, omdat deze niet dragend en slechts
bijkomend is voor het oordeel van het hof dat de nietigheid door de
curator niet is ongedaan gemaakt. Het hof heeft in rov. 7 ook een
ander argument in stelling gebracht tegen de gedachte dat de curator
zijn beroep op de pauliananietigheid heeft vallen. Dit argument draagt
de beslissing van het hof dat de curator geen afstand heeft gedaan van
de nietigheid van de cessie zelfstandig. Daarom mist Cats belang bij
dit gedeelte van haar middelonderdeel.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
1 Productie 1 bij de CvA (koopoverenkomst en akte van levering).
2 Van de zijde van Cats wordt in MvA onder 1.15 opgemerkt dat de
overdracht van de activa niet uitsluitend is gebeurd om kosten van
sanering te ontlopen.
3 Productie 3 bij de CvA.
4 Onderdeel 1 van de Akte behorend bij de zitting van de Rechtbank Den
Haag d.d. 2 december 1997.
5 Zie voor deze ongedateerde ontbindingsovereenkomst Productie 2 bij
Akte tot overlegging van stukken voor het hof.
6 Productie 2 bij de CvA.
7 Kluwer losbladige editie FW, aant. 9
8 Van der Feltz I, blz. 439.
9 MvT bij Van der Feltz I, blz. 433 en 439.
10 Zie B. Wessels, Gevolgen van de faillietverklaring (2), blz. 83 met
verwijzing naar HR 15 maart 1940, NJ 1940, 848 nt. EMM.
11 Asser-Hartkamp, 4-II, nr. 451.
12 Zie over dit laatste: Asser-Hartkamp, 4-I, 204 in verband met art.
6:33 BW.
13 B.Wessels, Faillietverklaring, blz. 215.
14 M.i. kan na ophefffing van een faillissement niet zozeer het
faillissement als wel de vereffening ex art. 2: 23c BW heropend
worden. Zie HR 11 oktober 1991, NJ 1992, 132 en B.Wessels,
Faillietverklaring, blz. 219. Op deze complicatie wijst het
cassatiemiddel niet. Het middel gaat er ten onrechte veeleer vanuit
dat na opheffing van een faillissement wegens gebrek aan baten in
beginsel wel heropening van de faillietverklaring mogelijk is. M.i. is
dit echter niet mogelijk. Het is nogal lastig een bezwaar te bespreken
tegen een gedachte die van een verkeerd uitgangspunt uitgaat.