Uitspraak Rechtbank Amsterdam LJN-nummer: AO7693 Zaaknr: 13/120002-03
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 15-04-2004
Datum publicatie: 16-04-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer:
Datum uitspraak: 15 april 2004
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer A, in de
strafzaak tegen:
geboren te ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op
de terechtzitting van 1 april 2004.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de
dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en
de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2
aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier
ingevoegd.
2. Voorvragen
2.1. De geldigheid van de dagvaarding
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat zich met betrekking
tot feit 7, laatste alinea, 2 publicaties van Emerce in het dossier
bevinden. Nu onduidelijk is welke publicatie wordt bedoeld, is de
dagvaarding op dit punt nietig.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe dat uit de in
de telastelegging specifiek genoemde bedreigingen, duidelijk blijkt
welke publicatie wordt bedoeld. De dagvaarding is op dit punt dan ook
voldoende duidelijk.
2.2 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar
ministerie niet-ontvankelijk is met betrekking tot het onder 6
subsidiair telastegelegde, nu de voor dit delict vereiste klacht
ontbreekt.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu artikel 284 lid 1 sub 1 van het
Wetboek van strafrecht geen klachtdelict is. Het openbaar ministerie
is derhalve ontvankelijk.
3. Waardering van het bewijs
3.1. De terechtzitting gevoerde verweren.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat de aangifte van
van 8 januari 2002, voorafgaande aan de aanhouding van
verdachte op 16 januari 2002, de enige informatie is, die aanleiding
is geweest tot de hantering van de opsporingsmethode zoals bedoeld in
artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering. Het bevel met
betrekking tot deze opsporingsmethode is dan ook ten onrechte
verleend, nu de misdrijven die ten grondslag hebben gelegen aan het
bevel, geen ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. De resultaten
zouden van het bewijs moeten worden uitgesloten.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe dat de inzet
van genoemde opsporingsmethoden gebaseerd was op documenten die het
gebruik daarvan voldoende rechtvaardigen. In het bijzonder ziet de
rechtbank in de aangiftes tegen verdachte door en
voldoende onderbouwing voor de inzet van bedoelde
bijzondere opsporingsbevoegdheden. De bedreigingen van
en en de poging tot afpersing van de laatste zijn naar
het oordeel van de rechtbank dermate ernstig, dat wel degelijk sprake
is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Dit geldt evenzeer voor de aanhouding op 13 januari 2003. Uit de
onderliggende nota, behorende bij de aanvraag bijzondere
opsporingsbevoegdheid, blijkt dat, naast de bedreigingen tegen
en , drie nieuwe aangiftes van
, en , ten grondslag liggen
aan het bevel tot onderzoek van telecommunicatie. Van een ernstige
inbreuk op de rechtsorde is hier dan ook eveneens sprake.
Hiernaast heeft de raadsvrouw met betrekking tot de observaties
aangevoerd dat de feiten en omstandigheden, zoals vereist in het
vijfde lid van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering,
nergens zijn vermeld, zodat niet duidelijk is wat het belang van het
onderzoek is. Als gevolg hiervan is het bevel in strijd met de
wettelijke bepalingen gegeven. De observaties en de aanhouding van
verdachte zijn hierdoor onrechtmatig en de resultaten hiervan moeten
van het bewijs worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt dat de feiten en omstandigheden zoals bedoeld
in artikel 126g, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering,
voldoende zijn vastgelegd in de bij de bevelen behorende nota's. Dit
geldt zowel voor hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de
aanhouding op 16 januari 2002 als die op 13 januari 2003. Derhalve
zijn de bevelen niet in strijd met de wet gegeven en is ook de
aanhouding van verdachte niet onrechtmatig geweest. Het verweer wordt
verworpen.
Voorts is van de zijde van de verdediging naar voren gebracht dat de
CIE-informatie op 16 januari 2002 is verstrekt, maar pas op 17 januari
2002 operationeel is gemaakt. Desondanks is verdachte op 16 januari
aangehouden op basis van deze CIE-informatie. De aanhouding is dan ook
onrechtmatig, nu de directe aanleiding daarvoor, de CIE-informatie,
niet op rechtmatige wijze ter kennis van de politie is gekomen. De
raadsvrouw heeft op basis hiervan primair voor bewijsuitsluiting
gepleit, subsidiair voor strafvermindering.
De rechtbank overweegt het volgende. De inhoud van de CIE-informatie,
in samenhang met de aangiftes, leverde een zodanig ernstige en
spoedeisende situatie op dat het besluit om af te wijken van de
normale procedure, door niet te wachten op de formele vastlegging van
de CIE-informatie en de informatie dus al eerder als operationeel aan
te merken, gerechtvaardigd is.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend betoog van de raadsvrouw is
de rechtbank van oordeel dat, voorzover zich in het dossier geen
machtigingen bevinden met betrekking tot artikel 126m van het Wetboek
van Strafvordering, de resultaten van deze opsporingsmethode moeten
worden uitgesloten van het bewijs.
Tenslotte heeft de raadsvrouw betoogd dat het, onder regie van de
politie opgenomen, telefoongesprek tussen en verdachte
van het bewijs moet worden uitgesloten.
De rechtbank acht het verweer gegrond, nu voor het opnemen van dit
gesprek geen enkele grond bestond. Het telefoongesprek zal worden
uitgesloten van het bewijs.
3.2. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen
onder 4 en 8 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden
vrijgesproken.
3.3. Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 5
Het wapen dat verdachte voorhanden had is aangetroffen bij zijn
aanhouding te Rotterdam. Toch acht de rechtbank bewezen dat verdachte
dit wapen omstreeks 16 januari 2002 ook in Amsterdam voorhanden heeft
gehad. Verdachte hield zich in die periode bezig met het hinderlijk
volgen van , die in Amsterdam woont. Hij verplaatste
zich voornamelijk door de Randstad per auto en had het wapen dan
altijd bij zich. Zo is verdachte in ieder geval op 10 januari 2002 in
Amsterdam gesignaleerd en op grond van het voorgaande kan worden
aangenomen dat hij ook omstreeks 16 januari 2002 daar is geweest.
3.4. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
op 12 juli 2002 te Bussum, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid,
heeft bewogen tot de afgifte van
EUR 2.500,- (drie maanden huur en twee maanden borg), hebbende
verdachte met dat oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in
strijd met de waarheid zich uitgegeven als de rechtmatige eigenaar
en/of gerechtigde tot verhuur van het pand te en een
huurcontract met die afgesloten en ondertekend en
sleutels die toegang verleenden tot deze woning, aan die
ter beschikking gesteld, waardoor werd
bewogen tot die afgifte;
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
op 13 november 2002 in Nederland, heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte
opzettelijk die dreigend de woorden toegevoegd dat hij
gehakt van hem zou maken als hij niet binnen twee uur alles zou terug
nemen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
in de periode vanaf 1 juli 2002 tot en met 16 juli 2002 te Bussum
tezamen en in vereniging met een ander en alleen, meermalen
wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan
en in gebruik bij Vastned Retail NV, door het voordeurslot van die
woning open te breken en vervolgens een nadien aangebrachte houten
afdichting te vernielen en een nieuwe voordeur te plaatsen en
bedreigingen te uiten door (portfoliomanager bij
Vastned Retail NV) telefonisch te bedreigen met de woorden dat hij hem
van de trap af zou flikkeren als hij het slot van de voordeur zou
vervangen;
ten aanzien van het onder 5 telastegelegde:
omstreeks 16 januari 2002 te Amsterdam een wapen van categorie III, te
weten een pistool (merk Beretta PB950, 6.35 mm) en munitie, te weten
een aantal patronen en een geluiddemper, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 6 primair telastegelegde:
in de periode van juli 2001 tot en met 16 januari 2002 te Amsterdam,
tezamen en in vereniging met een ander en alleen, ter uitvoering van
het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met
het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte
van enig geldbedrag, toebehorende aan die en/of
Dreamweavers N.V. en/of tot het aangaan van een schuld
- contact heeft gezocht met teneinde te praten over
investeringen in de onderneming Dreamweavers en/of American Dream
Entertainment en
- agressief dit gesprek heeft gevoerd en
- die telefonisch heeft benaderd en zichtbaar in de
buurt van die en zijn woning en zijn gezin is gekomen
en
- op meer momenten die is gevolgd en
- die een schuldbekentenis heeft voorgehouden en heeft
gezegd dat zijn koppie eraf zou gaan, indien die die
schuldbekentenis niet zou tekenen;
ten aanzien van het onder 7 telastegelegde:
in de periode vanaf 27 april 2001 tot en met 31 december 2001 te
Amsterdam, toffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen
het leven gericht en met zware mishandeling, immers heeft verdachte
ten overstaan van opzettelijk dreigend met zijn hand een
beweging langs zijn keel gemaakt en gezegd, zakelijk weergegeven, dat
van geluk mag spreken dat hij nog kan lopen en als
voorbeeld gegeven een grote grindtegel, waarmee een knie kapot gemaakt
zou kunnen worden en dat het heeft gehad
en in een vraaggesprek met een journalist van Quote, gepubliceerd in
december 2001, te stellen dat gestraft moet worden en
dat zal overlijden
en in een vraaggesprek met , waarvan de
neerslag digitaal is verschenen op of omstreeks 6 september 2001,
gezegd dat er erge dingen staan te gebeuren als zijn
verplichtingen niet nakomt en "Hij krijgt nog een keer de gelegenheid.
Ik weet welke beslissing er over zijn leven is genomen, ik heb daar
geen invloed op, maar het gaat wel gebeuren. De organisatie die ik
vertegenwoordig laat zich niet manipuleren."
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging
geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen
zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De rechtbank acht het onder 5 bewezene niet strafbaar voor wat betreft
"munitie, te weten een aantal patronen en een geluiddemper", nu in het
wapenrapport niet staat vermeld of de patronen en geluiddemper onder
categorie III van de Wet wapens en munitie vallen.
Verdachte dient dan ook terzake van het onder 5 bewezen geachte
"munitie, te weten een aantal patronen en een geluiddemper" te worden
ontslagen van alle rechtsvervolging.
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het
bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst
van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en
de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is
gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een
vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in
het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich diverse malen schuldig gemaakt aan ernstige
bedreigingen en een poging tot afpersing met een zeer intimiderend
karakter. Verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkele moeite te
hebben met het stelselmatig bedreigen en lastig vallen van personen.
Hierdoor heeft verdachte zijn slachtoffers op ontoelaatbare wijze
onder druk gezet.
Hiernaast heeft verdachte een doorgeladen wapen voorhanden gehad,
hetgeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met
zich meebrengt. Verdachte had, naar eigen zeggen, het wapen al geruime
tijd in zijn bezit en achtte zich daartoe ook gerechtigd. Verdachte
heeft zich hierdoor welbewust boven de wet geplaatst en heeft er
bovendien geen enkele blijk van gegeven zich bewust te zijn van het
gevaar dat hierdoor kon ontstaan.
De rechtbank ziet niettemin reden een deel van de na te noemen straf
voorwaardelijk op te leggen, nu dat verdachte mogelijk zal stimuleren
met zijn onwenselijke gedrag te stoppen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45,
57, 63, 138, 285, 317 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de
artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende
beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 4 en 8 telastegelegde niet bewezen en spreekt
verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 5, 6 primair en 7
telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is
telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte
daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Oplichting;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
In de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
en zich de toegang verschaffen door middel van braak terwijl twee of
meer verenigde personen het misdrijf plegen
en
in de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
en zich de toegang verschaffen door middel van braak
en
in de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
terwijl hij bedreigingen uit;
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en
munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III;
ten aanzien van het onder 6 primair bewezenverklaarde:
Poging tot afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen;
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen
gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar, met uitzondering van het onder 5 met
betrekking tot "munitie, te weten een aantal patronen en een
geluiddemper" bewezene.
Verklaart , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15
maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging
van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is
doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering
gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 5 maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor
het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.L. Mastboom, voorzitter,
mrs. G.S. Crince le Roy en C.P. Bleeker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Fledderus, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
15 april 2004.
De jongste rechter is buiten staat dit
vonnis te ondertekenen.