Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
`s -Gravenhage, 14 april 2004
Nr. AAM/ASAM/04/21405
Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging
van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met invoering
van bestuursrechtelijke handhaving
(Wet bestuurlijke boete arbeid vreemdelingen)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 15
oktober 2003 nr. 03.004282, machtigde Uwe Majesteit de Raad van
State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 8 maart 2004, nr. W12.03.0434/IV, bied ik U
hierbij aan.
De Raad van State heeft geadviseerd het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met een aantal
opmerkingen rekening is gehouden. Deze worden hieronder
besproken.
1. Het kabinet is verheugd dat ook de Raad de invoering van de
bestuurlijke handhaving in de Wet arbeid vreemdelingen ondersteunt.
2. Het kabinet heeft goede nota genomen van de opmerkingen die de
Raad heeft gemaakt met betrekking tot het gekozen
handhavingsmodel. De argumentatie van de Raad om in het
wetsvoorstel niet handhavingsmodel B op te nemen, maar
handhavingsmodel A zijn voor het kabinet overtuigend geweest om
het wetsvoorstel in die zin aan te passen. Dit geldt met name de
stelling van de Raad dat er in de overtreding van de Wav op zichzelf
geen gradaties wat betreft ernst van de overtreding zijn aan te
2
brengen, hetgeen ertoe heeft geleid dat het kabinet vanwege
rechtszekerheid en rechtsgelijkheid uiteindelijk heeft gekozen voor een
Aan de Koningin éénduidige bestuursrechtelijke handhaving. Ook het feit dat in
handhavingsmodel B het lik-op-stuk beleid onvoldoende tot zijn recht
komt, is voor het kabinet reden om te kiezen voor handhavingsmodel
A. Alleen in geval van recidive blijft, zoals de Raad ook aanbeveelt,
strafrechtelijke afdoening gehandhaafd.
3. Volgens de Raad is het onduidelijk of naast de werkgever ook de
vreemdeling een beboetbaar feit kan begaan indien hij de
identificatieverplichting uit artikel 15, vierde lid, van de Wet arbeid
vreemdelingen niet naleeft.
In artikel 18 is het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15
van de Wet arbeid vreemdelingen als beboetbaar feit aangemerkt.
Hieruit blijkt dat ook de vreemdeling die de verplichting voortvloeiend
uit artikel 15, vierde lid, niet nakomt, beboet kan worden. Hierin
verschilt het wetsvoorstel niet van de huidige regelgeving, waarbij het
niet naleven van bovengenoemd artikel 15, vierde lid, door de
vreemdeling een strafbaar feit is.
Om alle onduidelijkheid weg te nemen, is in de memorie van
toelichting thans expliciet aangegeven dat ook de vreemdeling bij het
niet naleven van artikel 15, vierde lid, van de Wet arbeid
vreemdelingen een beboetbaar feit begaat.
Het kabinet is het met de Raad eens dat de hoogte van de boete voor
de overtreding van artikel 15, vierde lid, lager dient te zijn dat de
boetes die gelden voor overtredingen door werkgevers. In de
memorie van toelichting zijn de verschillende beoogde boetebedragen
expliciet weergegeven.
4. Conform de opmerking van de Raad is artikel 19, tweede lid, van
de Wet arbeid vreemdelingen aangepast.
5. De Raad geeft aan dat de berekening van de financiële effecten van
dit wetsvoorstel voor de rechterlijke macht niet duidelijk zijn. Naar
aanleiding van deze opmerking is de memorie van toelichting
aangepast.
6. Nu het kabinet heeft gekozen voor handhavingsmodel A, zijn de
passages in de memorie van toelichting over de samenhang c.q.
samenloop met andere strafbare gedragingen niet meer relevant. De
desbetreffende passages zijn dan ook geschrapt.
7. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in het wetsvoorstel een
overgangsbepaling op te nemen (artikel IV) om strafrechtelijk op te
3
kunnen blijven treden tegen strafbare gedragingen die voor
inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel hebben
plaatsgevonden. Voorst is het wetsvoorstel aangepast om zo nodig
toepassing te kunnen geven aan artikel 16 van de Tijdelijke
referendumwet. Hierdoor kan het wetsvoorstel, conform ook de in de
Tweede Kamer aangenomen motie Bussemaker en Bruls
(Kamerstukken II, 29 407 nr. 3) snel nadat het parlement met het
wetsvoorstel heeft ingestemd in werking treden.
Ik moge U hierbij verzoeken het gewijzigde voorstel van wet en de
gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(M. Rutte)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid