Vergunning voor windmolenparken voor de kust terecht geweigerd
Bron: Projectbureau Bistro Utrecht
Datum actualiteit: 14-04-2004
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vandaag in
hoger beroep de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 juni 2003
bevestigd. In die uitspraak werd het beroep van Nuon Duurzame Energie
N.V. tegen de weigering van de staatssecretaris van Verkeer en
Waterstaat om vergunning te verlenen voor de bouw van windmolenparken
voor de kust, ongegrond verklaard.
De Staatssecretaris baseerde de weigering op een bepaling in de
Beleidsregels inzake de toepassing van de Wet beheer
rijkswaterstaatwerken (Wbr). In artikel 4, derde lid, van deze
beleidsregels is bepaald dat tot een nader te bepalen tijdstip geen
vergunning wordt verleend voor het oprichten van windturbines in deze
zone (met uitzondering van "formeel reeds ontvankelijk verklaarde
aanvragen" waarvoor reeds een milieueffectrapport is opgesteld).
Volgens de Raad van State heeft de rechtbank heeft terecht geoordeeld
dat artikel 4, derde lid, van de Beleidsregels zijn grondslag vindt in
de ingevolge art. 3 van de Wbr te beschermen belangen (de bescherming
van waterstaatswerken en de verzekering van het doelmatig en veilig
gebruik van die werken).
Omdat er naar verwachting snel een definitieve regeling voor de
uitgifte van vergunningen tot stand zal komen (volgens de
Staatssecretaris per 1 januari 2005) is de bepaling van art. 4 lid 3
van de genoemde beleidsregels niet rechtens onaanvaardbaar. Van strijd
met de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Unie van 27 september 2001, nr. 2001/77/EG (Pb. EG L 283; hierna: de
Richtlijn), zoals Nuon betoogde, is evenmin sprake. Het moratorium
(uitstel van de verlening van vergunningen) is slechts bedoeld als
tijdelijke maatregel om te voorkomen dat de definitieve regeling, die
gericht is op de uitvoering van de Richtlijn, al bij voorbaat wordt
doorkruist.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: ao7486
Zie het origineel