Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO3171 Zaaknr: R03/008HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 9-04-2004
Datum publicatie: 9-04-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
9 april 2004
Eerste Kamer
Nr. R03/008HR
JMH/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
, wonende op Aruba,
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J. Groen, thans mr. H.H. Barendrecht,
t e g e n
HET LAND ARUBA, gevestigd op Aruba,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 24 januari 2001 ter griffie van het Gerecht in Eerste
Aanleg van Aruba, hierna: het gerecht, ingediend verzoekschrift heeft
eiser tot cassatie - verder te noemen: - zich gewend tot dat
Gerecht en verzocht, na vermindering van eis bij conclusie van
repliek, bij vonnis
- voor recht te verklaren dat recht heeft op pensioen als
gewezen eilandslid, zonder enige korting;
- verweerder in cassatie - verder te noemen: het Land - te gebieden om
binnen één maand na de uitspraak in de onderhavige zaak, althans
binnen een zodanige termijn als het gerecht naar billijkheid en in
goede justitie zal vermenen te behoren, aan op grond van
"Pensioenregeling leden van de Eilandsraad" pensioenuitkering over de
periode 1 januari 1986 tot 13 april 1994 als gewezen eilandslid toe te
kennen, een en ander vermeerderd met het bedrag dat blijkens
vaststelling door de bevoegde fiscale autoriteiten terzake daarvan
over het jaar van uitbetaling van genoemde som aan belasting
verschuldigd zal zijn, en
- het Land te veroordelen in de proceskosten.
Het Land heeft de vorderingen bestreden.
Het gerecht heeft bij vonnis van 30 januari 2002 de vordering
afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en
Aruba, hierna: het hof.
Bij vonnis van 15 oktober 2002 heeft het hof het vonnis van het
gerecht bevestigd.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Het Land heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie
leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van het Land begroot op EUR 301,34 aan
verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman,
A.M.J. van Buchem-Spapens en A. Hammerstein, en in het openbaar
uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 9 april 2004.
*** Conclusie ***
Zaaknr. R03/008HR
Mr. Huydecoper
Zitting van 6 februari 2004
Conclusie inzake
(1)
verzoeker tot cassatie
tegen
Het Land Aruba
verweerder in cassatie
Feiten en procesverloop
1) De feiten zijn samengevat weergegeven in rov. 2.1 - 2.3 van het in
deze zaak gewezen vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
(GEA)(2). In het kort komen die feiten hierop neer:
1.1) De verzoeker tot cassatie, , is lid geweest van de Staten
van de Nederlandse Antillen. Hij ontvangt op grond daarvan
pensioen(3).
1.2) is ook van 9 juni 1951 tot 7 augustus 1975 lid geweest
van de Eilandsraad van Aruba. Hij heeft de Ministerraad van Aruba bij
brief van 24 juni 1986(4) verzocht om toekenning van pensioen als
gewezen lid van de Eilandsraad op basis van de "Eilandsverordening van
de 19de december 1985 regelende de uitkering bij overlijden en het
pensioen van de gewezen leden van de Eilandsraad van het Eilandgebied
Aruba, alsmede het pensioen van hun weduwen en wezen"(5) (hierna: de
Pensioenregeling).
Op deze brief is niet gereageerd.
1.3) Bij Landsbesluit van 28 juni 1995, no. 11(6) is aan met
ingang van 13 april 1994 op basis van de Pensioenregeling pensioen
toegekend (aangevuld met een duurtetoeslag).
1.4) De verweerder in cassatie, Aruba, heeft ondanks herhaalde
verzoeken van (7), met een beroep op de anticumulatiebepaling
van art. 7 van de Pensioenregeling(8), geweigerd om ook over
de periode 1 januari 1986 tot 13 april 1994 pensioen toe te kennen.
2) vordert in dit geding een verklaring voor recht dat hij
over de periode van 1 januari 1986 tot 13 april 1994 recht heeft op
pensioen als gewezen Eilandsraadslid, en om Aruba te veroordelen tot
uitbetaling(9). Het GEA heeft de vordering afgewezen. Het GHvJ heeft
die beslissing in hoger beroep bevestigd. Het GHvJ overwoog - voor
zover relevant:
"4.4 De "Eilandsverordening van de 19de december 1985 regelende de
uitkering bij overlijden en het pensioen van de gewezen leden van de
Eilandsraad van het Eilandgebied Aruba, alsmede het pensioen van hun
weduwen en wezen", AB 1985 no. 62 zal ook door het Hof verder worden
aangeduid als de Pensioenregeling. In artikel 7 lid 1 van de
Pensioenregeling is bepaald dat het eilandspensioen wordt ingekort
indien: "naast het pensioen van het gewezen lid van de Eilandsraad op
grond van andere voorschriften pensioen (...)" wordt "genoten ten
laste van (...) een publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse
Antillen (...)". Deze tekst wijst in de richting van een terechte
inkorting van het pensioen van in de aangevallen periode omdat
hij toen immers ook pensioen ontving ten laste van de Nederlandse
Antillen (als gewezen statenlid).
4.5 In artikel 5 lid 2 van de Algemene Overgangsregeling wetgeving en
bestuur (AB 1987 no. GT 2 jo. AB 1985 no. 30)(10) - verder ook door
het Hof aan te duiden als de Overgangsregeling - is bepaald:
"Waar melding wordt gemaakt van het land van de Nederlandse Antillen
of het eilandgebied Aruba, treedt daarvoor in de plaats het land
Aruba." Indien naar aanleiding van de tekst van deze bepaling de
woorden "de Nederlandse Antillen" in artikel 7 lid 1 van de
Pensioenregeling zouden worden vervangen door "Aruba" zou het
eilandspensioen van niet ingekort mogen worden. Hij geniet
immers niet nog een ander pensioen ten laste van het land Aruba.
4.6 De vraag is dus of tekst, strekking en doel van artikel 5 lid 2
van de Overgangsregeling met zich meebrengen, dat in artikel 7 lid 1
van de Pensioenregeling in plaats van "de Nederlandse Antillen"
gelezen moet worden "Aruba". De eerste rechter heeft die vraag op
goede gronden ontkennend beantwoord.
4.7 Lid 2 van artikel 5 van de Overgangsregeling staat niet op
zichzelf. Het moet bezien worden tegen de achtergrond van de artikelen
1 en 4 van de Overgangsregeling alsmede lid 1 van artikel 5. In dat
laatste artikellid is bepaald, dat, voor zover hier van belang, in de
Pensioenregeling (eilandsverordening) met toepassing van artikel 5 lid
2 die aanpassingen plaatsvinden die als gevolg van het verkrijgen van
de status van landsverordening "noodzakelijk" zijn. Blijkens de
wetsgeschiedenis (memorie van toelichting pagina 5) was de achter
liggende bedoeling van de Overgangsregeling alleen die
tekstwijzigingen aan te brengen die "noodzakelijk voortvloeien uit de
gewijzigde status van Aruba en uit de gewijzigde status van de
regelingen". Het was dus "niet de bedoeling bij de onderhavige
landsverordening wenselijk geachte inhoudelijke veranderingen in de
regelingen aan te brengen". Indien de Pensioenregeling gelezen zou
worden zoals door bepleit zou echter wel degelijk een
inhoudelijke wijziging optreden: hij zou dan immers als gevolg van de
nieuwe status van de eilandsverordening een recht verkrijgen dat hij
voordien niet had, te weten: een eilandspensioen zonder inkorting.
Dergelijke gevolgen waren echter nu juist niet beoogd en dus is het
niet "noodzakelijk" in de zin van artikel 5 lid 1 Overgangsregeling om
"de Nederlandse Antillen" in artikel 7 lid 1 Pensioenregeling te
vervangen door Aruba.
4.8 Aan het voorgaande doet niet af, dat het Land Aruba besloten heeft
om ingaande 13 april 1994 de anticumulatiebepaling van artikel 7 lid 1
Pensioenregeling niet langer toe te passen. Dat enkele feit
verplichtte het Land Aruba niet om die toepassing ook in de in geding
zijnde periode van vóór die datum buiten toepassing te laten."(11)
3) In cassatie worden de hier weergegeven gronden van de uitspraak van
het GHvJ bestreden. Aruba heeft verweer gevoerd. De zaak is namens
beide partijen schriftelijk toegelicht. Namens is
gerepliceerd.
Inleiding
4) De vraag die in dit cassatiegeding beantwoord moet worden, is of
voor de periode van 1 januari 1986 tot 13 april 1994 (over de
periode daarna is aan wel pensioen toegekend), recht heeft op
een pensioenuitkering o.g.v. zijn lidmaatschap van de Eilandsraad van
Aruba.
4.1) Art. 7 lid 1 van de Pensioenregeling luidt voluit:
"Wordt naast het pensioen van het gewezen lid van de Eilandsraad op
grond van andere voorschriften pensioen of uitkering bij wijze van
pensioen genoten ten laste van de Eilandskas, ten laste van een
publiekrechtelijke(12) lichaam in de Nederlandse Antillen of ten laste
van een door het openbaar gezag ingesteld fonds, dan wordt, indien het
totaal van deze pensioenen het hoogste jaarlijkse pensioen, dat door
een eilandsambtenaar kan worden genoten op de voet van de
Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938, verhoogd met f.
2000, - overschrijdt, het pensioen van het gewezen lid van de
Eilandsraad met het bedrag van die overschrijding verminderd."
4.2) Aruba heeft op 1 januari 1986 de status van land binnen het
Koninkrijk der Nederlanden verkregen. Art. 5, leden 1 en 2 en 5 van de
(in rov. 4.5 van het GHvJ bedoelde) Landsverordening algemene
overgangsregeling wetgeving en bestuur, luiden:
"1. In de tekst van de regelingen die ingevolge artikel 4 de staat van
landsverordening, landsbesluit houdende algemene maatregelen of
ministeriële regeling van Aruba verkrijgen, vinden met toepassing van
de volgende leden van dit artikel de aanpassingen plaats die als
gevolg van het verkrijgen van deze nieuwe hoedanigheid noodzakelijk
zijn.
2. Waar melding wordt gemaakt van het land de Nederlandse Antillen of
het eilandgebied Aruba, treedt daarvoor in de plaats het land Aruba.
Waar melding wordt gemaakt van Willemstad treedt daarvoor in de plaats
Oranjestad.
(...)
5. Waar melding wordt gemaakt van ambten, organen, instellingen,
diensten of kantoren van de Nederlandse Antillen of van het
eilandgebied Aruba, treden daarvoor in de plaats de overeenkomstige
met inachtneming van de Staatsregeling ingestelde ambten, organen,
instellingen, diensten of kantoren van het land Aruba."
4.3) Het GHvJ heeft, zoals uit de eerder aangehaalde overwegingen van
het college blijkt, de zojuist aangehaalde bepalingen zo uitgelegd,
dat artikel 5 lid 2 (resp. lid 5) van de Overgangsregeling niet tot
gevolg heeft dat in artikel 7 lid 1 van de Pensioenregeling "de
Nederlandse Antillen" moet worden vervangen door "Aruba"; en heeft in
verband daarmee aangenomen dat de "anticumulatieregeling" van art. 7
lid 1 van de Pensioenregeling op van toepassing is.
Tegen dat oordeel richten zich de middelen.
Bespreking van de cassatiemiddelen
5) Middel I) klaagt erover dat het GHvJ art. 14 van het Europees
Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens etc. (EVRM) - naar
ik aanneem(13) - in verband met art. 1 van het Eerste Protocol bij het
EVRM zou hebben geschonden, omdat het GHvJ het vonnis van het GEA zou
hebben bevestigd "met als enig argument" dat al een pensioen
had, te weten het pensioen als oud-lid van de Staten van de
Nederlandse Antillen, en dus al voldoende vermogen had.
6) Die klacht beoordeel ik al daarom als ondoeltreffend, omdat namens
in de feitelijke instanties geen beroep op art. 1 van het
Eerste Protocol of op art. 14 EVRM was gedaan; en omdat een dergelijk
beroep niet voor het eerst in cassatie kan worden gedaan, nu daarvoor
een onderzoek van feitelijke aard nodig zou zijn(14). Daarom kan in
het midden blijven de, volgens mij alleszins discutabele, vraag of er
in deze zaak gronden waren aangevoerd die steun hadden kunnen geven
aan de stelling dat het in geding zijnde pensioenrecht als
"possessions" in de zin van art. 1 van het Eerste Protocol zou mogen
worden beschouwd, dan wel of de handelwijze van Aruba als een inbreuk
op het genot van zulke "possessions" zou zijn te waarderen(15) - twee
vragen die vooraf gaan aan de vraag of zo'n inbreuk in het tamelijk
ruime kader dat dit artikel daarvoor schept, als (on)geoorloofd moet
worden aangemerkt.
7) Volledigheidshalve merk ik nog op dat de klacht op een onjuiste
lezing van het vonnis van het GHvJ berust: het GHvJ heeft zich niet
laten leiden door het feit dat al voldoende vermogen zou
hebben, maar door de uitleg die het college aan art. 7 van de
Pensioenregeling (gelezen in het licht van de Overgangsregeling) heeft
gegeven.
8) Middel II) klaagt erover dat het GHvJ art. 39 van het Statuut voor
het Koninkrijk der Nederlanden (het Statuut) en art. 121 van de
Grondwet zou hebben geschonden omdat het GHvJ geen aandacht heeft
besteed aan het argument (dat door zou zijn aangevoerd), dat
de vergelijkbare regeling voor pensioenen van politieke ambtsdragers
op Curaçao geen bepaling kent als art. 7 van de Pensioenregeling (wat
zou betekenen dat er geen "concordantie" is tussen deze regelingen,
terwijl die concordantie, aldus nog steeds de klacht, door het Statuut
wordt voorgeschreven).
9) In de eerste plaats kan men zich afvragen of dit middel aan de
daaraan te stellen eisen voldoet, nu het niet aangeeft waar het hier
bedoelde argument door zou zijn aangevoerd.
Ik laat dit punt maar voor wat het is. Ik meen namelijk dat
het onderhavige argument in de feitelijke instanties in het geheel
niet heeft aangevoerd(16). Al daarom kan het GHvJ niet worden verweten
dat het dat argument niet in de beoordeling heeft betrokken.
10) Ten overvloede voeg ik toe, dat een argument van deze strekking
volgens mij had moeten worden verworpen.
Wat betreft het ontbreken van "concordantie" tussen de betreffende
regelingen is dat het geval, omdat de rechter die regelingen dan toch
moet toepassen zoals ze zijn. Het Statuut geeft aan dat bij de
onderwerpen waarop art. 39 betrekking heeft(17) naar een zoveel
mogelijk overeenkomstige regelgeving wordt gestreefd. Waar niettemin
verschillende regels zijn gevormd, is het niet aan de rechter om, daar
waar de wet- of regelgever tegen "concordantie" heeft besloten, dat
besluit te negeren.
In de in dit verband genoemde Pensioenregeling Eilandsraadsleden en
Gedeputeerden Curaçao (AB 1975 no. 37) zijn inderdaad geen met art. 7
van de (Arubaanse) Pensioenregeling vergelijkbare
anticumulatiebepalingen opgenomen. Nu het hier kennelijk een bewust
gedane andere keuze van de regelgever betreft, staat dat aan een
beroep op het concordantiebeginsel in de weg(18).
11) Middel III) strekt ertoe dat het GHvJ de Pensioenregeling, mede
gezien de namens ingeroepen regel van overgangsrecht, onjuist
heeft uitgelegd. (De klacht strekt er ook toe dat het GHvJ zijn
desbetreffende oordeel niet deugdelijk zou hebben gemotiveerd, maar
aan dat deel van de klacht komt al daarom geen betekenis toe, omdat
een rechtsoordeel - en daar gaat het hier om - niet met
motiveringsklachten kan worden bestreden(19).)
12) Ook deze klacht beoordeel ik als ongegrond, en wel omdat de uitleg
die het GHvJ aan de Pensioenregeling heeft gegeven mij juist lijkt.
De tekst van die regeling vormt daarvoor al een - sterke - aanwijzing:
die tekst - in het bijzonder de in alinea 4.1 hiervóór aangehaalde
anticumulatiebepaling zelf - spreekt expliciet van alle
publiekrechtelijke lichamen in de Nederlandse Antillen (en tevens alle
(andere) door het openbaar gezag ingestelde fondsen). Daarmee lijkt
mij geheel onverenigbaar, dat de regelgever "eigenlijk" gedoeld zou
hebben (alleen) op Arubaanse publiekrechtelijke lichamen, en fondsen
die voor rekening van (instellingen van) Aruba komen.
13) Dat is eens temeer onaannemelijk, omdat dezelfde passus uit de
regeling ook naar Aruba (namelijk: naar de Eilandskas) verwijst. De
verwijzing, naast "de Eilandskas", naar een onbepaald aantal andere
publiekrechtelijke lichamen en fondsen van de Nederlandse Antillen,
kan ik alweer in het geheel niet rijmen met de gedachte dat de
regeling "eigenlijk" alleen op ten laste van Aruba komende pensioenen
zou doelen. Ware dat de bedoeling geweest dan zou men een formulering
verwacht hebben in de trant van "...de Eilandskas of andere door
publiekrechtelijke instellingen van het Eiland geïnitieerde of in
stand gehouden, dan wel voor rekening van dergelijke instellingen
komende fondsen...". De in feite gekozen formulering brengt - wat mij
betreft: overduidelijk - een andere bedoeling tot uitdrukking.
14) De hiervóór als juist verdedigde uitleg lijkt mij ook daarom te
verkiezen, omdat het in de rede ligt dat de gegeven anticumulatieregel
zo niet alléén, dan toch vooral met het oog op de samenloop van
politieke functies binnen het (voormalige) Eilandgebied Aruba en
functies op het niveau van de Nederlandse Antillen is gegeven: dat was
het geval dat zich in de praktijk in een aanzienlijk aantal gevallen
had voorgedaan, en waarin de op te zetten regeling dus (in de ene of
de andere zin) moest voorzien. Dat men alléén aan de samenloop van een
politieke functie in het Eilandgebied met een andere functie die
aanspraak gaf op pensioen ten laste van een Arubaanse instelling heeft
gedacht, is tegen die achtergrond - wederom - niet aannemelijk(20).
15) Het namens benadrukte argument dat de Pensioenregeling
slechts zeer kort vóór de aanvang van Aruba's "status aparte" tot
stand is gekomen pleit, denk ik, eerder tégen het door
verdedigde standpunt dan daarvóór: in een context waarin Aruba zich op
een termijn van luttele weken zou losmaken uit het verband van
publiekrechtelijke lichamen die tot dan toe tot de Nederlandse
Antillen behoorden, is een regeling die zo duidelijk naar de
gezamenlijkheid van (ook de) tot dan toe bestaande Antilliaanse
publiekrechtelijke lichamen verwijst (ik laat de andere fondsen verder
maar voor wat ze zijn) toch niet anders te verstaan, dan dat die
inderdaad op (al) die lichamen doelt, en niet slechts op de (kort
daarna in het leven te roepen) publiekrechtelijke lichamen e.d. van
(alleen) Aruba.
16) Voor de Pensioenregeling, die in het zicht van de "status aparte"
door de eigen wetgevende organen van Aruba werd verwezenlijkt, en in
dezelfde periode waarin diezelfde organen met de overgangsregeling
bezig waren, ligt dan ook voor de hand om aan te nemen dat daarin al
is geanticipeerd op het probleem van de "achterhaalde
plaatsaanduidingen" waarin art. 5 van de overgangsregeling beoogt te
voorzien - dus dat de daarin voor de beoogde territoriale eenheden
gebruikte namen "at face value" mogen (en moeten) worden genomen.
Omgekeerd benaderd, vind ik het weinig voor de hand liggend dat de
Arubaanse wetgever in die periode een nieuwe wettelijke regeling zou
opstellen die, hoewel die één dag voor het intreden van de "status
aparte" in werking zou treden, toch nog louter in termen van de "oude"
staatsrechtelijke verhoudingen was geformuleerd, en daarom door
toepassing van een overgangsrechtelijke kunstgreep aan de onmiddellijk
daarna intredende nieuwe verhoudingen zou moeten worden aangepast.
o.g.v.
diens Statenlidmaatschap in materieel opzicht wel degelijk (mede)
door, dan wel ten laste van Aruba lijkt te zijn bekostigd. Vóór 1
januari 1986 maakte Aruba immers deel uit van de Nederlandse Antillen.
De destijds in het verband van de Nederlandse Antillen bijeengebrachte
middelen (pensioenreserve) voor de pensioenen van (oud-) Statenleden
zijn langs die weg mede voor rekening van Aruba gekomen (en wel, naar
in de rede ligt, naar evenredigheid met het aantal Arubaanse
Statenleden dat voor pensioenrechten in aanmerking kon komen); de in
voetnoot 3 aangehaalde (boedelscheidings)regeling bevestigt deze
uitkomst.
Ook als men uitgaat van de bedoeling van de anticumulatiebepaling
zoals die door wordt verdedigd, komt inkorting zoals die in
het onderhavige geval is toegepast, als men het zo beschouwt, aan die
bedoeling tegemoet(21).]
18) Mede in het licht van de zojuist besproken uitlegfactoren, is niet
plausibel dat de door ingeroepen bepaling van overgangsrecht
een andere uitleg zou beogen: voor die bepaling geldt, in dezelfde
omvang en om dezelfde redenen, dat (hoogst) onaannemelijk is dat
daaraan de namens verdedigde strekking in verband met de
Pensioenregeling zou toekomen.
Overigens meen ik dat (ook) de argumenten die het GHvJ voor zijn
uitleg van de bepalingen van overgangsrecht heeft gebezigd hout
snijden, en dat die argumenten dus in het middel tevergeefs worden
bestreden(22). Maar (ook) dit geldt slechts ten overvloede: voor mij
zijn de eerder besproken argumenten al doorslaggevend.
19) Onderdeel b) van middel III) is gericht tegen rov. 4.8 waarin het
Hof overweegt:
"Aan het voorgaande doet niet af, dat het Land Aruba besloten heeft om
ingaande 13 april 1994 de anticumulatiebepaling van artikel 7 lid 1
Pensioenregeling niet langer toe te passen. Dat enkele feit
verplichtte het Land Aruba niet om die toepassing ook in de in geding
zijnde periode van vóór die datum buiten toepassing te laten."
20) Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat het feit
dat (de ministerraad van) Aruba een bepaalde uitleg van een wettelijke
regeling (verder) tot richtsnoer neemt, ertoe kán bijdragen dat ook de
rechter de betreffende uitleg als juist moet aanvaarden. Dat is
inderdaad één van de factoren die de rechter bij de uitleg in
aanmerking kan nemen. Doorslaggevend is die factor echter niet. De
opstelling van de Arubaanse ministerraad op dit punt geeft bovendien
volgens mij niet onomwonden blijk van aanvaarding van de namens
verdedigde uitleg. Zou de raad die uitleg wèl hebben aanvaard,
dan zou immers inderdaad voor de hand hebben gelegen om die uitleg met
terugwerkende kracht toe te passen - wat men nu juist niet heeft
willen doen.
21) Bij die stand van zaken is de opstelling van de ministerraad ook -
of zelfs: eerder - te begrijpen als een besluit om tot dusver gevoerd
beleid voor de toekomst te wijzigen. Een dergelijk besluit kan (mede)
op gewijzigd inzicht met betrekking tot de aan de wet te geven uitleg
berusten, maar kan ook geheel of ten dele op andere overwegingen,
waaronder overwegingen van politieke aard berusten (bij een besluit
van een politiek verantwoordelijk orgaan dat betrekking heeft op de
rechtspositie van (gewezen) politieke ambtsdragers, dringt de gedachte
aan politiek geïnspireerde beleidsmotieven zich zelfs enigszins op).
Overigens: ik opper dit slechts als overwegingen die de betekenis van
een besluit als het onderhavige (kunnen) relativeren - ik spreek
natuurlijk geen oordeel uit over wat de precieze beweegredenen van de
Arubaanse ministerraad in de onderhavige kwestie zijn geweest. Ik
volsta met de vaststelling dat aan het besluit van die raad niet het
verstrekkende en eenzijdige gewicht toekomt, dat eraan
toegekend wil zien; en dat ik geen aanleiding zie om aan de hand van
dát gegeven een andere uitleg van de Pensioenregeling voor juist te
houden, dan de uitleg die ik even hiervóór heb aanvaard.
Conclusie
Ik concludeer tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1 In het cassatierekest staat ; uit het dossier (w.o. de
uitspraken van het GEA en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor
de Nederlandse Antillen en Aruba (GHvJ)) maak ik op dat de juiste
spelling is: .
2 Het GHvJ gaat ook van deze feiten uit, zie rov. 4.1 van de bestreden
uitspraak.
3 Het betreft een pensioenverplichting van de Nederlandse Antillen.
Ingevolge art. 19 en art. 21 van de "Onderlinge Regeling
Boedelscheiding Nederlandse Antillen", PB 1985, 169 is Aruba verplicht
de "pensioenschulden" aan de crediteuren die op Aruba wonen te
voldoen; zie ook p. 4-5 en 10-11 van het rapport van de Commissie
inzake politieke pensioenen van 13 augustus 1993 (bijlage 10 bij het
inleidende verzoekschrift).
4 Bijlage 1 bij het inleidende verzoekschrift.
5 Afkondigingsblad (AB) 1985, no. 62; krachtens het bepaalde in art.
30 in werking getreden op 31 december 1985 (nu de Eilandsverordening
blijkens het onderschrift op 30 december 1985 is afgekondigd). De
verordening is als bijlage 11 aan het inleidende verzoekschrift
gehecht (maar ontbreekt in het A-dossier).
6 Bijlage 12 bij het inleidende verzoekschrift. is pas bij
brief van 22 juni 2001 in kennis gesteld van het Landsbesluit, zie
prod. II bij de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van
eis.
7 Bij brieven van 11 augustus 1994; 10 september 1995, 16 december
1996, 26 maart 1999 en 6 maart 2000; zie de bijlagen 5-9 bij het
inleidende verzoekschrift (het B-dossier bevat Nederlandse vertalingen
van de brieven van 26 maart 1999 en 6 maart 2000).
8 Waarop ik hierna nader zal ingaan.
9 In eerste aanleg waren ook gedagvaard: De Gouverneur van Aruba, de
Regering van Aruba en de minister van Financiën van Aruba. De
vordering jegens dezen is bij de conclusie van repliek tevens houdende
akte vermindering eis (alinea's 23-24) ingetrokken.
10 AB 1985 no. 62 - de Pensioenregeling - werd overgenomen op de
positieve lijst (onder nr. 766a) behorende bij de Algemene
overgangsregeling wetgeving en bestuur (AB 1987 no. GT-2). De voor
deze zaak relevante bepalingen uit deze overgangsregeling (zie ook
alinea 4.2 hierna) zijn in AB 1987 no. GT-2 ongewijzigd ten opzichte
van de eerder in AB 1985, 30 gepubliceerde tekst.
11 Het GEA overwoog in gelijke zin, zie rov. 5.3 en voegde daaraan
toe: "Daar komt bij dat in artikel 7, eerste lid, van de
Pensioenregeling geen melding wordt gemaakt van het land de
Nederlandse Antillen, zoals het tweede lid van genoemd artikel 5 het
uitdrukt." Te dier zake verwijs ik evenwel naar lid 5 van genoemde
bepaling, in alinea 4.2 hierna geciteerd.
12 Dit is vermoedelijk een typfout; maar de in het AB gepubliceerde
tekst luidt zo,
13 Blijkens de rechtspraak van het EHRM (waaronder de in voetnoot 15
aangehaalde beslissingen) heeft art. 14 immers geen zelfstandige
betekenis, maar moet de discriminatie waarop onder vigeur van dit
artikel een beroep wordt gedaan steeds plaats vinden in verband met
een van de andere door het Verdrag gewaarborgde rechten.
14 HR 10 december 1999, NJ 2000, 7, rov. 3.6 (een ten overvloede
gegeven overweging).
15 Voor de bepaald niet eenvoudige vragen die daarmee aan de orde
komen verwijs ik naar EHRM 27 april 1999, rek.nr. 40832/98 e.a.,
Bellet e.a./Frankrijk, rov. 5; EHRM 31 augustus 1996, zaak nr.
39/1995/545/631, Gaygusuz/Oostenrijk, rov. 39 - 41; zie voor eerdere
rechtspraak o.a. Jacobs - White, The European Convention on Human
Rights, 2002, p. 305 - 307; Van Dijk - Van Hoof, Theory and Practice
of the European Convention on Human Rights, 1998, p. 618 - 624, i.h.b.
p. 622; Frowein - Peukert, Europäische MenschenRechts-Konvention,
1996, p. 766 - 774 (i.h.b. p. 772 - 774).
De namens ingeroepen beslissing van het EHRM inzake
Wessels-Bergervoet/Nederland, rek.nr. 34462/97 (waarbij het vooral
gaat om de ontvankelijkheidsbeslissing van 3 oktober 2000, rov. 3
(onder "The Law")) is, meen ik, minder illustratief dan de hiervóór
aangehaalde rechtspraak.
16 Integendeel - voorzover ik heb kunnen nagaan heeft alleen Aruba
argumenten ten gunste van haar standpunt aan de pensioenregeling voor
politieke ambtsdragers op Curaçao ontleend (conclusie van antwoord,
alinea 3). In reactie daarop heeft , conclusie van repliek e.a.
alinea 7, beargumenteerd waarom de situaties van de
pensioengerechtigden op Curaçao juist niet vergelijkbaar waren met die
van betrokkenen op Aruba. Dat komt effectief neer op het tegendeel van
het doen van een beroep op een concordantiebeginsel.
17 Ik ben overigens geneigd in te stemmen met het argument van Aruba
(s.t., alinea 2.23, slot), dat althans regelingen betreffende de
pensioenen van politieke ambtsdragers buiten de in art. 39 van het
Statuut omschreven rechtsgebieden vallen. Het valt ook niet dadelijk
in te zien waarom het streven erop gericht zou moeten zijn, dat een
dergelijk politiek gevoelig en ook aan wisselende politieke inzichten
onderhevig onderwerp, in de verschillende landen van het Koninkrijk op
dezelfde manier wordt geregeld.
18 HR 10 augustus 2001, NJ 2001, 526, rov. 3.5.2; HR 2 februari 2001,
NJ 2001, 234, rov. 3.3-3.4; zie ook HR 23 november 2001, NJ 2002, 25,
rov. 3.5, HR 29 oktober 1999, NJ 2000, 51, m.nt. ARB, rov. 3.3 en HR
16 april 1999, NJ 1999, 697, m.nt. Hugenholtz, rov. 3.9. Zie over de
concordantie van rechtspraak o.m. Ten Kate, "Concordant", in: Jaime
Saleh: Excellerende Excellentie, 2002, p. 122-124.
Ik kan, dit zo zijnde, voorbijgaan aan de vraag hoe, ware het anders,
beslist zou moeten worden welke regeling nu voor de andersluidende
regeling van het andere land moet wijken. Er bestaat geen regel die
aangeeft, welke van de te onderzoeken wettelijke regelingen in het
hier veronderstelde geval "voorrang" zou moeten krijgen. Dit probleem
wordt er niet eenvoudiger op doordat, zoals in voetnoot 20 hierna aan
te stippen, de regeling voor het pensioen van Statenleden van de
Nederlandse Antillen (blijkbaar anders dan de Curaçaose regeling, maar
dus evenals de Arubaanse Pensioenregeling) wèl een
anticumulatiebepaling inhoudt.
19 Zie bijvoorbeeld HR 28 november 2003, RvdW 2003, 181, rov. 5.2.10;
HR 19 september 2003, NJ 2003, 631, rov. 3.2; HR 23 maart 2001, NJ
2003, 715 m.nt. Verstijlen, rov. 3.5.3.
20 Pogingen om de documenten uit de totstandkomingsgeschiedenis van de
Pensioenregeling te achterhalen hebben geen succes gehad. De tekst van
de anticumulatiebepaling lijkt overigens te zijn geïnspireerd door die
van de vergelijkbare landsverordening betreffende, kort gezegd,
pensioenen van Antilliaanse Statenleden, PB 1964 nr. 60.
21 Zie - in dezelfde trant - alinea 5 van de conclusie van dupliek, en
p. 3 van de pleitnotities van Aruba in hoger beroep.
22 De Memorie van Toelichting op de door het GHvJ onderzochte
overgangsregeling (behorend bij AB 1985, 30) bevestigt o.a. op p. 3
(par. 9) en op p. 9 (nadere toelichting bij art. 5) de strekking die
het GHvJ aan de regeling heeft toegekend.