Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO7336 Zaaknr: 38414
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 9-04-2004
Datum publicatie: 9-04-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.414
9 april 2004
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 mei 2002, nr. BK 433-01,
betreffende na te melden aanslagen in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1997 en 1998 aanslagen in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een
belastbaar inkomen van onderscheidenlijk f 35.189 en f 51.545 zonder
vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, welke aanslagen, na
daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn
gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende
woonde in de jaren 1997 en 1998 in Nederland. In de periode van 4
december 1997 tot en met 21 mei 1998 is belanghebbende uitgezonden
geweest naar voormalig Joegoslavië in het kader van de
SFOR-krijgsmacht. Zijn woonplaats bleef in deze periode in Nederland.
3.2. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat het door
belanghebbende gedurende voornoemde periode genoten salaris op grond
van artikel 15, lid 2, van het Belastingverdrag Nederland-(voormalig)
Joegoslavië van 22 februari 1982 (hierna: het Verdrag) ter heffing
uitsluitend aan Nederland is toegewezen.
Voorzover het middel zich tegen dit oordeel keert is het gegrond.
Immers, artikel 15, lid 4, van het Verdrag, waarin expliciet de
toewijzingsregels inzake overheidsbeloningen zijn geregeld, derogeert
als bijzondere bepaling aan de toepassing van de meer algemene
bepaling van artikel 15, lid 2, van het Verdrag.
3.3. Anders dan het middel betoogt, brengt de toepasselijkheid van
artikel 15, lid 4, van het Verdrag echter niet mee dat Nederland
ingevolge artikel 23 van het Verdrag gehouden is vermindering ter
voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Het gebruik van de
woorden "mogen worden belast" in plaats van "zijn slechts belastbaar",
brengt niet mede dat in het onderhavige geval ook Joegoslavië op grond
van het Verdrag heffingsbevoegd zou zijn met betrekking tot de
beloning. Ingevolge artikel 15, lid 4, letter a, van het Verdrag komt
de heffingsbevoegdheid met betrekking tot de aldaar bedoelde
beloningen, betaald door een van de Staten of een staatkundig
onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, toe
aan die Staat. Het gebruik van de woorden "mogen worden belast" heeft
slechts tot gevolg dat, indien de genieter van de beloning inwoner zou
zijn van de andere Verdragsluitende Staat dan de Staat die de beloning
betaalde, die andere Staat de desbetreffende beloning in haar
heffingsgrondslag zou mogen begrijpen, zij het met de verplichting
vermindering ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Nu
Nederland zowel bronstaat is, als woonstaat van belanghebbende,
behoeft Nederland evenwel geen vermindering ter voorkoming van dubbele
belasting op de voet van artikel 23 te verlenen. Het middel kan
derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter,
en de raadsheren P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in
tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en
in het openbaar uitgesproken op 9 april 2004.
Hoge Raad der Nederlanden