Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO7335 Zaaknr: 39427
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 9-04-2004
Datum publicatie: 9-04-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 39.427
9 april 2004
WM
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak
van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 januari 2003, nr. P01/00443,
betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting en de
daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de
vennootschapsbelasting opgelegd alsmede een boete, welke aanslag en
boete, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte
uitspraken van de Inspecteur zijn verminderd tot een aanslag naar een
belastbaar bedrag van f 327.723 en een boete van f 750.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Bij ambtshalve gegeven beschikkingen is nadien de aanslag verminderd
tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 19.228 en de boete
tot een boete van f 150.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de
Inspecteur vernietigd, en de aanslag en de boete gehandhaafd zoals
deze bij ambtshalve gegeven beschikkingen zijn verminderd. De
uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende exploiteert in een aantal winkels een
detailhandel in elektrotechnische apparatuur. Zij is op 30 oktober
1992 opgericht door de besloten vennootschappen E B.V. en F B.V. Deze
B.V.'s houden ieder vijftig percent van de aandelen in belanghebbende.
De directeur en enig aandeelhouder van die B.V.'s en directeur van
belanghebbende is B.
3.1.2. Belanghebbende en B hebben op 1 oktober 1998 een overeenkomst
opgesteld, waarvan de inhoud onder meer als volgt luidt:
"RAAM-OVEREENKOMST OTC (over the counter) kontrakten
Ondergetekenden, X b.v., verder te noemen BV en B in privé, verder te
noemen DGA komen het navolgende overeen:
1. De overeenkomsten betreffen koop en verkoop tussen de BV en DGA
(OTC) van opties en futures waarvan type kontrakt, benaming en
uitoefening gelijk zijn aan de noteringen van de Amsterdamse
Optiebeurs.
2. De opdracht voor koop of verkoop wordt door de DGA gegeven aan de
BV. De BV maakt van elke transaktie een overeenkomst op waarin
opgenomen de datum van handeling, de transaktie:
koop/verkoop/koop-close/verkoop-close, de soort optie/future:
Call/Put/FTI, het aantal kontrakten, de expiratie-datum en de
optie-premie.
3. Er wordt uitsluitend gehandeld op dagen waarop de Amsterdamse
Optiebeurs is geopend.
4. De hoogte van de optie-premie wordt gebaseerd op de gemiddelde
slotkoers van de betreffende Call, Put/FTI op de Amsterdamse
Optiebeurs betreffende de dag van dagtekening van het OTC kontrakt. De
gemiddelde slotkoers wordt bepaald met als basis de notatie van de
slotkoers vermeld op het real-time beursinfo-systeem van J b.v. te R.
5. De OTC kontrakten worden dezelfde dag als de dagtekening van deze
kontrakten aangeleverd aan (...) de Belastingdienst Registratie en
Successie te R (...).
(...)
7. Financiële verrekening vindt plaats in rekening courant.
(...)
Z, 1 oktober 1998,"
3.1.3. Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting
1998 een bedrag van f 707.075 als verlies uit effectentransacties
verantwoord. Dit bedrag is door belanghebbende nader gespecificeerd in
zevenenvijftig bedragen. Van deze zevenenvijftig bedragen hebben er
tweeënvijftig betrekking op een contract tussen belanghebbende en B,
zoals bedoeld in de onder 3.1.2 vermelde 'raamovereenkomst'. De
overige vijf van voornoemde zevenenvijftig bedragen betreffen
zogenoemde 'assignments'. Deze contracten en assignments zijn
totstandgekomen in de periode van 26 oktober 1998 tot en met 29
december 1998.
3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende terecht
een bedrag van f 707.075 wegens verlies op optiecontracten ten laste
van de winst heeft gebracht.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat het Hof het niet aannemelijk acht
dat belanghebbende de rechten voortvloeiend uit de met B
overeengekomen optiecontracten op zakelijke wijze heeft uitgeoefend,
laat staan dat zij ervan heeft doen blijken dat de bestreden uitspraak
onjuist is. Het Hof heeft hiervoor redengevend geoordeeld dat
belanghebbende het recht om de door haar met de verwerving van een
optie ingenomen positie te beëindigen (te "closen") zonder enig
voorbehoud geheel in handen heeft gelegd van B in privé, dat zowel de
beslissing om een optie aan te gaan, als de beslissing om de daarmee
door belanghebbende ingenomen positie te beëindigen, door B in privé
zijn genomen, en dat belanghebbende niet zelf heeft kunnen bepalen op
welke wijze en op welk moment zij de door haar aangegane optieposities
zou beëindigen.
3.4. Middel 3 slaagt, voorzover het betoogt dat voormeld oordeel
onbegrijpelijk is. Uit de stukken van het geding kan niet worden
afgeleid dat voor het aangaan van de optieovereenkomsten en het
tussentijds "closen" niet een zakelijke vergoeding is betaald. Dan is
zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk waarom bij
die handelingen belanghebbende is benadeeld. Immers, bij het aangaan
van de opties en het tussentijds "closen" daarvan kan niet worden
voorzien wat het waardeverloop van de optie zal zijn, respectievelijk
zou zijn geweest. Aangenomen moet worden dat alle goede en slechte
kansen van de optie in de (zakelijke) vergoeding daarvoor zijn
verdisconteerd. Hetzelfde geldt bij een (zakelijke) vergoeding in
verband met een voortijdige beëindiging van het contract. In deze kan
niet als nadere motivering dienen dat, naar het Hof heeft vastgesteld,
B steeds het initiatief had bij het aangaan van de optieovereenkomsten
en het "closen" daarvan. Dat laat immers onverlet dat bij een
zakelijke vergoeding geen benadeling van belanghebbende plaatsvindt.
De door het Hof vermelde omstandigheden rechtvaardigen derhalve niet
de conclusie dat belanghebbende de rechten voortvloeiend uit de met B
overeengekomen optiecontracten op onzakelijke wijze heeft uitgeoefend.
's-Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3.5. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke
organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet
nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten
van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent
het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere
behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake
van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden
griffierecht ten bedrage van EUR 327, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het
geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op EUR
1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan
als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der
Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot
en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E.
Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2004.
Hoge Raad der Nederlanden