Partij van de Arbeid


Den Haag, 8 april 2004


Bijdrage van Peter van Heemst (PvdA) aan het verslag over wetsvoorstel cameratoezicht op openbare plaatsen


Inleiding:


De leden van de PvdA-fractie onderstrepen dat cameratoezicht in de openbare ruimte in vrij korte tijd een geweldige opmars heeft gemaakt: bijna een vijfde van de Nederlandse gemeenten is tot dergelijk cameratoezicht overgegaan, vooral in uitgaanscentra, op en rond stations en bij openbare gebouwen. Gemeenten zien cameratoezicht als een waardevol instrument om de openbare orde en veiligheid te verbeteren. Deze leden ondersteunen deze benadering, maar zij vonden en vinden dat het plaatsen van camera s altijd onderdeel moet zijn van een bredere aanpak om onveiligheid en overlast tegen te gaan, anders dreigt cameratoezicht eerder schijnveiligheid dan echte veiligheid op te leveren.


Deze leden zouden het op prijs stellen als het kabinet kort kan toelichten wat zij van het cameratoezicht verwacht en onder welke omstandigheden zij het een effectief middel vindt om de openbare rode te beschermen.


De opmars van het cameratoezicht heeft plaatsgevonden zonder dat een specifiek wettelijk kader beschikbaar is. Al in juni 1999 lieten de toenmalige ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie de Kamer weten dat zij van plan waren het cameratoezicht in openbare ruimten wettelijk te normeren en dat voornemen is nogmaals bevestigd in het Veiligheidsprogramma van oktober 2002. In een slakkengangetje is de onderhavige wetgeving voorbereid. Deze leden willen weten welke in de praktijk gebleken knelpunten hebben aangetoond dat een wettelijke normering noodzakelijk is. Wat voegt de voorgestelde wettelijke voorziening concreet toe aan de bestaande praktijk zoals die onder meer in de handreiking van BZK en Justitie aan het lokaal bestuur, de politie en het Openbaar Ministerie is beschreven?


Kan het kabinet bij benadering aangeven hoeveel camera s in de semi-publieke ruimte (zoals tankstations, winkelcentra, flat- en woongebouwen, luchthavens, het openbaar vervoer) aanwezig zijn en met welke aantallen dit jaarlijks toeneemt?


Wenselijkheid tot wettelijke regeling:


De leden van de PvdA-fractie vragen of in de afgelopen jaren in juridische procedures burgers of belangenorganisaties plaatsing en/of werking van camera s in het openbaar gebied hebben aangevochten of dat op andere wijze de rechtmatigheid van het via de camera uitgeoefende toezicht in juridische procedures is aangevochten?


Zij willen weten hoe ver de technieken zijn gevorderd die het mogelijk maken via cameratoezicht een unieke, op lichaamskenmerken afgestemde, gedigitaliseerde identificatiecode van individuen te maken. Worden deze technieken al ergens toegepast en hoe wordt een dergelijke toepassing door het kabinet beoordeeld? Kan een dergelijke toepassing in de ogen van het kabinet een bijdrage leveren aan het eerder opsporen en dus tegenhouden van personen die worden verdacht van terroristische activiteiten?


Deze leden zijn benieuwd naar de positie die Nederland inneemt ten opzichte van andere, min of meer vergelijkbare landen binnen de Europese Unie. Is bij ons het cameratoezicht in de openbare ruimte minder ver, of juist verdergaand ingevoerd en zijn in Nederland de regels stringenter of juist ruimhartiger dan in de andere EU landen?


Kan worden toegelicht op welke situaties wordt gedoeld met de opmerking dat het de vraag is, of er momenteel een voldoende wettelijke grondslag is voor het lokale bestuur om in ieder gebied binnen een gemeente camera s ten behoeve van toezicht te plaatsen ? Zijn hierover klachten gemeld? Of is hier jurisprudentie over die laat zien wat wel en niet kan?


Tot slot vragen deze leden op grond van welke overwegingen gemeenten in de praktijk een keuze hebben gemaakt voor het privacyregime dat op een verzameling beelden van toepassing wordt geacht: de wet bescherming persoonsgegevens of de wet politieregisters. En welke consequenties uit de gemaakte keuze voortvloeien?


Toetsingskader voor het gebruik van cameratoezicht:


De leden van de PvdA-fractie kunnen de vijf genoemde voorwaarden die aan het cameratoezicht worden gesteld onderschrijven, waarbij zij nog wel vragen hebben over de aard en reikwijdte van deze voorwaarden.


In de praktijk kan de openbare orde bijvoorbeeld bijzonder sterk zijn gediend met een geïntegreerd cameratoezicht in de openbare en de semi-openbare ruimte, bijvoorbeeld door niet alleen binnen een winkelcentrum de gang van zaken via camera s in de gaten te houden, maar ook die in de direct aan het winkelcentrum grenzende openbare ruimte, inclusief de ingangen. Sluiten de genoemde voorwaarden zo n geïntegreerde aanpak uit, of is die wel mogelijk? En kunnen de beelden van zowel de binnen als de buiten opnames door een particuliere beveiliger van een winkelcentrum wel of niet bekeken worden?


Kan wat concreter, dat wil zeggen aan de hand van een aantal voorbeelden, worden geïllustreerd, wanneer de gebruiker van de beelden in de private sector daar nog net wel of juist net niet meer een redelijk belang bij heeft? Voor alle zekerheid vragen deze leden of hier gedoeld wordt op gebruik door de private sector van beelden die zijn gemaakt in de publieke ruimte.


Zij vragen zich af waarom de genoemde voorwaarden niet met zoveel woorden in de wetstekst worden opgenomen en ze willen weten- gelet op de opmerking dat aan de genoemde voorwaarden in de onderhavige regeling invulling is gegeven - op welke plek in de voorgestelde wetstekst elk van de voorwaarden is terug te vinden.


Waarom wordt de eis gesteld dat wordt aangetoond dat dit in het belang is van de handhaving van de openbare orde? Zou het niet voldoende kunnen zijn dat dit aannemelijk wordt gemaakt?


Waarom wordt gesteld dat het doel niet met minder ingrijpende middelen moet kunnen worden gerealiseerd? Verdient de door deze leden gegeven inkadering niet de voorkeur, namelijk dat cameratoezicht altijd onderdeel moet zijn van een breder pakket maatregelen, zoals bijvoorbeeld intensievere politiesurveillances en afspraken met andere belanghebbenden (horeca, voetbalclub of openbaar vervoer) over het aandeel dat zij aan vergroting van veiligheid leveren?


Ervaringen met cameratoezicht:


De leden van de PvdA zijn benieuwd naar recente informatie over de concrete effecten die cameratoezicht heeft op het verbeteren van de veiligheid en het terugdringen van criminaliteit. Het kabinet verwijst naar ervaringen op het terrein van veroorzaakte ordeverstoringen en gepleegde delicten. Maar is er ook inzicht in de mate waarin met cameratoezicht verkregen beelden met succes gebruikt zijn om daders van delicten aan te houden en voor de rechter te laten brengen.


Deze leden vragen in dit verband om nog eens duidelijk uiteen te zetten, waarin permanent cameratoezicht in de publieke ruimte zich onderscheidt van het permanent inzetten van cameraobservatie als opsporingsmethode. Zijn beelden via cameratoezicht in de openbare ruimte altijd en onder alle omstandigheden te gebruiken als strafrechtelijke bewijsmateriaal? En wat is ten principale het verschil met cameraobservatie als opsporingsmethode, als door middel van cameratoezicht vrijwel dagelijks strafbare feiten worden geregistreerd door steeds dezelfde daders?


Tot slot zijn deze leden geïnteresseerd in concrete voorbeelden van gemeenteraden die voorstellen voor de plaatsing van camera s hebben afgewezen. Welke argumenten zijn daarvoor gehanteerd en welke alternatieven zijn voor het plaatsen van camera s genoemd?


Doel en reikwijdte:


De leden van de PvdA vragen waarom nadrukkelijk is gekozen voor een regeling die betrekking heeft op statische vormen van cameratoezicht (dwz toezicht met camera s die nagelvast zijn bevestigd) en waarom met andere woorden dynamisch cameratoezicht van deze regeling is uitgezonderd. Wordt dit onderscheid aangebracht op juridische en/of op praktische gronden? En hoe houdbaar is dit onderscheid, als wel aan alle andere voorwaarden voor cameratoezicht in de openbare ruimte is voldaan?


Aan welke wettelijke eisen moeten andere vormen van cameragebruik bijvoorbeeld de incidentele bij grootschalige verstoringen van de openbare orde- voldoen? En kan worden uitgelegd waarom bij deze vormen van cameratoezicht behoort te worden uitgegaan van het toetsingskader dat is neergelegd in de Notitie Cameratoezicht ? Wat is de juridische status van deze Notitie en welke waarborgen of rechten kan de burger daaraan ontlenen?


Openbare plaats:


De leden van de PvdA hebben kennis genomen van de invulling die wordt gegeven aan het begrip openbare plaats . Het kabinet zegt dat het gaat om de straat en de weg en de plaatsen die als in het verlengde van de weg kunnen worden aangemerkt , zoals openbare plantsoenen, speelweiden en de voor iedereen vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages en van winkelgalerijen.


Hoe is deze invulling tot stand gekomen? Is ze gebaseerd op de Wet openbare manifestaties of hebben ontwikkelingen in de praktijk en/of in rechtspraak en jurisprudentie mede een rol gespeeld? Waarom is een parkeergarage ervan uitgesloten als iedereen er in beginsel vrij in en uit kan lopen? Valt een parkeerterrein in de openlucht er wel onder? En hoe zit het met een schoolplein of een speeltuin of een kinderboerderij die vrij toegankelijk zijn? Geldt dan dat de gerechtigde eigenaar/ beheerder het verblijf op die plekken aan een bepaald doel zou mogen binden en dat alleen al om die reden geen sprake kan zijn van een openbare plaats, of spelen dan nog andere overwegingen een rol?


Deze leden onderschrijven het standpunt dat dit wetsvoorstel uitsluit dat toezichtscamera s worden geplaatst in gebouwen waar een geloofsovertuiging wordt beleden. Ze willen wel weten of met het met het in beeld brengen van het exterieur van een kerk of moskee ook mogelijk is de kerkgangers herkenbaar in beeld te brengen.


Zij hebben twijfels bij de stelligheid waarmee wordt beweerd dat in de praktijk uitsluitend en in uitzonderlijke gevallen en in overleg met de NS aanleiding bestaat om in het kader van het wetsvoorstel tot plaatsing van camera s in stations over te gaan . Dat lijkt deze leden niet alleen een miskenning van het belang van veiligheid in het openbaar vervoer. Bovendien begrijpen deze leden niet dat in Rotterdam wel maar in Boxtel niet de veiligheid op deze manier gediend kan worden. Deze leden krijgen dan ook graag een nadere toelichting op de hiervoor aangehaalde uitspraak.


Bevoegd gezag:


De leden van de PvdA vinden het opvallend dat het kabinet beweert dat het plaatsen van camera s vanuit oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer een ingrijpende bevoegdheid wordt genoemd. Heel veel burgers denken er volkomen anders over en bovendien is het aantal camera s in de publieke en vooral in de semi-publieke ruimte inmiddels tot ongekende aantallen opgelopen. Dat neemt niet weg dat deze leden het verstandig vinden dat de gemeenteraad een belangrijke rol krijgt bij de invoering van het cameratoezicht in de publieke ruimte.


Deze leden vinden dat de VNG zich zou moeten schamen met de klaagzang over de kosten van cameratoezicht. Een gemeentebestuur dat zijn plicht doet en dus opkomt voor de veiligheid van haar burgers moet niet een deel van de rekening willen neerleggen bij de rijksoverheid.


De rol van de politie:


De leden van de PvdA willen een toelichting op het begrip operationele regie . Ze nemen aan dat dit meer inhoudt dan het van meet af inschakelen van de politie bij de plannen tot invoering van cameratoezicht. Kan hier op dan ook een andere toelichting worden gegeven?


Wat wordt bedoeld met de opmerking dat de regiefunctie van de politie ook zal worden gewaarborgd ten aanzien van&..personen die belast zijn met het waarnemen van de gemaakte beelden. ? Welke personen zijn daar in de huidige praktijk wel c.q. niet toe gerechtigd? En zijn er voorbeelden te geven van grensgevallen , dat wil zeggen van situaties waarin nog net wel en nog net niet aan bepaalde personen de bevoegdheid is gegeven de gemaakte beelden waar te nemen?


En wat wordt verstaan onder het maken van goede werkafspraken tussen politie en de persoon die achter de monitor zit?


De leden van de PvdA fractie vinden dat het verre de voorkeur verdient dat beelden direct worden bekeken en dat dus de mogelijkheid bestaat de politie direct af te sturen op gesignaleerde incidenten. Op die manier geeft cameratoezicht zo min mogelijk de illusie van veiligheid en zo veel mogelijk de waarborg voor daadwerkelijk optreden van de overheid. Wordt deze zienswijze gedeeld en wat is of wordt geregeld om dat effect in de praktijk daadwerkelijk te bereiken?


In dit verband speelt ook de vraag of cameratoezicht kan worden afgebouwd naar mate de politiesterkte wordt uitgebreid en dus ook de surveillances van de politie op potentieel gevaarlijke plekken wordt geïntensiveerd. Kan hierop een reactie worden gegeven?


Naar aanleiding van het voorbeeld dat wordt gegeven over cameratoezicht in uitgaanscentra (om geweld tegen te gaan) willen deze leden of in deze situaties een koppeling kan worden gemaakt tussen het cameratoezicht op straat en dat in bijvoorbeeld een zeer grote discotheek waardoor effectiever ontsporingen kunnen worden voorkomen en tegen gewelddadige praktijken kan worden opgetreden? Met andere woorden: is het juist in dit soort situaties niet kortzichtig om het cameratoezicht binnen en buiten strikt gescheiden te houden?


Relatie tot Grondwet en EVRM:


De leden van de PvdA willen weten of de toepassing van cameratoezicht in de publieke ruimte de afgelopen jaren tot rechtszaken heeft geleid, waarin de rechtmatigheid van deze vorm van toezicht is aangevochten en zo ja, wat de uitkomsten van deze zaken zijn geweest.
Zij willen verder weten of het tot nu toe ontbreken van een wettelijk kader de positie van politie en justitie in juridische zaken heeft ondermijnd of op een andere manier heeft verzwakt?.


De uitvoeringsregelingen:

De leden van de PvdA fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om een aantal kwesties onder te brengen in uitvoeringsregelingen. Zij vinden dat niet zo n fraaie constructie en ze willen dan ook een andere toelichting op de keuze om niet de gehele regeling onder te brengen in het wetsvoorstel. Het gaat om regels die in hoge mate bepalen hoe in de praktijk aan de voorgestelde bevoegdheid inhoud wordt gegeven. De toelichting suggereert dat de consequenties van toekomstige technische ontwikkelingen op een soepele en snelle manier moeten kunnen worden opgevangen in een ministeriele regeling, terwijl volgens deze leden aan dergelijke ontwikkelingen toch zeer verstrekkende consequenties kunnen vastzitten.


Ook de uitwerking van de regiefunctie van de politie in een Algemene Maatregel van Bestuur doet volgens deze leden geen recht aan het belang van deze kwestie.


De leden van de PvdA fractie vragen nog of er voorzien is in een evaluatie van de voorgestelde regeling. En zij willen weten of het niet steeds meer noodzakelijk is de afgelopen jaren gecreëerde en nog te creëren bevoegdheden op het terrein van de openbare orde en veiligheid onder te brengen (en zo nodig uit te bouwen) in een daarvoor specifiek gemaakte wet. Dat plan is ooit aangekondigd in een begroting van BZK, maar het schijnt inmiddels een zachte dood te zijn gestorven. Kan hierop een reactie worden gegeven?