8 april 2004
Veranderend platteland vraagt om vernieuwd bestuur
Veranderingen in het landelijk gebied vragen om een heroriëntatie op
de rol tussen overheden onderling en tussen overheid en samenleving.
Provincies moeten in de toekomst eerstverantwoordelijk worden voor de
realisering van rijks- en provinciale doelen om het landelijk gebied
in te richten en te beheren. Samen met gemeenten, waterschappen,
burgers en hun organisaties zorgen zij voor de realisering hiervan.
Het rijk moet zich strikt beperken tot de hoofdlijnen van het beleid.
Het rijk hoort in de regio niet meer samen met de provincie in één
vergaderzaal te zitten met maatschappelijke organisaties, ondernemers
en burgers. Ofwel: de provincie doet het, geen rijkspottenkijker naast
de provincie. Dat schrijft de Raad voor het Landelijk Gebied in zijn
advies Platteland aan het stuur dat op 8 april 2004 aan minister
Veerman is aangeboden.
Om in discussies over de ontwikkeling en inrichting van het landelijk
gebied het accent te verleggen naar de wensen van de samenleving heeft
minister Veerman van LNV aan de Raad voor het Landelijk Gebied
gevraagd een advies uit te brengen over vernieuwende vormen van
bestuur voor het platteland.
De raad adviseert het rijk het nationaal beleidskader met de 'Agenda
voor een Vitaal Platteland' en de 'Nota Ruimte' te beperken tot de
kerndoelen en deze op een scherpe en meetbare wijze aan te geven.
De raad adviseert de minister van LNV in gebiedsgerichte projecten
belemmeringen weg te nemen die voortvloeien uit de vaak starre
nationale regelgeving bij onderwerpen als varkensvrije zones, stank en
ammoniak, de Ecologische Hoofdstructuur en de nitraatrichtlijn. In de
zienswijze van de raad houdt de rijksoverheid zich te veel tot in
details bezig met de inrichting van het landelijk gebied, terwijl zij
zich zou moeten beperken tot het formuleren van criteria waaraan
andere overheden en de samenleving zouden moeten voldoen. Het is aan
provincies om samen met gemeenten het landelijk gebied verder in te
richten.
De raad vindt dat de provincies in de toekomst verantwoordelijk moeten
zijn voor de wijze waarop de rijksmiddelen worden ingezet. Binnen een
afgesproken periode en binnen afspraken over doelen, prestaties en
middelen heeft de provincie flexibiliteit bij de uitvoering. De raad
rekent het bereiken van de afgesproken prestaties tot de volledige
verantwoordelijkheid van de provincie. Dit betekent dat, wanneer de
rijksdoelen voor minder geld zijn gerealiseerd, de rest van het bedrag
kan worden gebruikt voor andere doelen in het landelijk gebied. Indien
de realisatie duurder uitvalt, moet de provincie de extra kosten
echter voor haar rekening nemen.
De raad adviseert provincies en gemeenten binnen de eigen doelen voor
het landelijk gebied uitdrukkelijk ruimte te laten voor initiatieven
van maatschappelijke groepen, ondernemers en individuele burgers.
Provincies en gemeenten moeten hierover bij de start van een project
afspraken maken met organisaties in de samenleving, ondernemers en
individuele burgers en die in gebiedscontracten vastleggen. Verder
vindt de raad dat het activeren van de samenleving vraagt om een
charismatisch bestuurder in het gebied, bijvoorbeeld een gedeputeerde,
een wethouder of een burgemeester. Ook is voor het werkproces een
'inspirator' uit de buurt of uit de streek nodig. Dit zijn gedreven
mensen die op een ongebruikelijke manier te werk gaan, met een
intuïtief strategisch inzicht en die anderen aan zich kunnen binden.
De bestuurders moeten ruimte geven aan deze mensen en ideeën en
oplossingen accepteren die niet in het vigerende beleid passen.
Ten slotte vindt de raad dat de provincie in de regio samen met
gemeenten laagdrempelige voorzieningen moet faciliteren in de vorm van
bijvoorbeeld plattelandshuizen. Vraag en aanbod uit overheid en
samenleving komen hier bij elkaar en vernieuwende initiatieven worden
ondersteund.
De raad roept maatschappelijke groepen, ondernemers en burgers op hun
verantwoordelijkheid te nemen en initiatieven te ontplooien ter
versterking van de collectieve waarden van het landelijk gebied. Maar
indien de samenleving niet of onvoldoende in staat of bereid blijkt de
collectieve waarden te garanderen, moet de overheid toch zelf de taken
blijven uitvoeren die voor het publiek belang echt wezenlijk zijn.
Raad voor het Landelijk Gebied